ECLI:NL:RBMNE:2018:4100

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 augustus 2018
Publicatiedatum
28 augustus 2018
Zaaknummer
C/16/463744 / FT RK 18/1005
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
  • P.A.M. Penders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van bevoegdheid bij herhaald WSNP-verzoek in faillissementsprocedure

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 23 augustus 2018, wordt de vraag behandeld of een herhaald verzoek om toepassing van de schuldsanering (WSNP) de behandeling van een faillissementsverzoek kan schorsen. De zaak betreft [verzoeker], die op 6 april 2018 door de Ontvanger van de Belastingdienst in faillissement is aangevraagd. Na een eerdere afwijzing van zijn WSNP-verzoek op 14 juni 2018, diende [verzoeker] op 13 juli 2018 een nieuw verzoek in. De rechtbank moest beslissen of dit nieuwe verzoek de behandeling van het faillissementsverzoek zou schorsen. De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in een eerdere uitspraak heeft bepaald dat de rechter kan afzien van schorsing indien er sprake is van misbruik van bevoegdheid. In dit geval concludeert de rechtbank dat [verzoeker] misbruik heeft gemaakt van zijn recht door een tweede WSNP-verzoek in te dienen zonder nieuwe relevante omstandigheden aan te voeren. De rechtbank wijst op de onevenredigheid tussen het belang van [verzoeker] en dat van de aanvragers van het faillissement. De rechtbank beslist dat het tweede WSNP-verzoek de behandeling van het faillissementsverzoek niet schorst en dat de behandeling van het faillissementsverzoek op 4 september 2018 zal worden voortgezet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/463744 / FT RK 18/1005
uitspraakdatum: 23 augustus 2018
tussenuitspraak op grond van artikelen 3 en 3a van de Faillissementswet
(“verzoek toepassing schuldsanering hangende faillissementsrekest”)

enkelvoudige kamer

[verzoeker] ,

wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

De procedure

Bij verzoekschrift van 6 april 2018 heeft de Ontvanger van de Belastingdienst/Midden- en kleinbedrijf het faillissement aangevraagd van [verzoeker] , hierna [verzoeker] .
Op 21 april 2018 heeft [verzoeker] bij brief, zonder bijlagen, verzocht om in aanmerking te komen voor de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft [verzoeker] op 30 april 2018 in de gelegenheid gesteld zijn verzoek binnen een maand met de ontbrekende gegevens aan te vullen. Omdat [verzoeker] hiervan geen gebruik heeft gemaakt is hij bij vonnis van 14 juni 2018 niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.
Het faillissementsverzoek is vervolgens ter behandeling geplaatst op de zitting van 17 juli 2018, waarna [verzoeker] gedateerd 13 juli 2018, bij de rechtbank ontvangen op 16 juli 2018, een nieuw WSNP-verzoek heeft gedaan door tussenkomst van Zuidweg Schuldhulp.
Ter zitting van 17 juli 2018 is door de rechtbank aan de orde gesteld de vraag of het hernieuwde WSNP-verzoek leidt tot schorsing van de behandeling van het faillissementsverzoek. Nadat deze vraag inhoudelijk is behandeld en voordat op deze vraag beslist werd, heeft [verzoeker] de behandelend rechter gewraakt. Nu het wrakingsverzoek bij beslissing van 17 augustus 2018 is afgewezen, wordt de behandeling hervat in de stand waarin de zaak zich op het moment van wraking bevond.
Thans dient derhalve te worden beslist of het hernieuwde WSNP-verzoek leidt tot schorsing van de behandeling van het faillissementsverzoek. Hetgeen [verzoeker] en de Belastingdienst dienaangaande hebben aangevoerd zal, voor zover nodig bij de beoordeling worden besproken.

De beoordeling

Bij arrest van 9 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1064) heeft de Hoge Raad beslist dat het voorschrift van artikel 3a Fw ook van toepassing is bij een herhaald WSNP-verzoek. De rechter kan echter afzien van schorsing indien hij tot het oordeel komt dat de schuldenaar misbruik maakt van zijn bevoegdheid nogmaals een WSNP-verzoek in te dienen.
De Hoge Raad geeft in zijn uitspraak een aantal voorbeelden van situaties waarin sprake kan zijn van misbruik:
  • indien het WSNP-verzoek wordt ingediend met geen ander doel dan de behandeling van het faillissementsverzoek te vertragen;
  • indien betrokkene in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen zijn belang bij het indienen van een nieuw WSNP-verzoek en dat van de indiener(s) van het faillissementsverzoek bij voortvarende behandeling daarvan, in redelijkheid niet tot indiening van een nieuw verzoek had kunnen komen.
De rechter kan voor het aannemen van misbruik van bevoegdheid grond vinden in de omstandigheid dat de schuldenaar een nieuw WSNP-verzoek indient zonder dat hij ter zake dienende nieuwe omstandigheden aanvoert, of als hij wel nieuwe omstandigheden aanvoert of hij die omstandigheden al bij de behandeling van zijn eerdere WSNP-verzoek had kunnen aanvoeren. Van belang kan verder zijn op welke grond het eerdere WSNP-verzoek is afgewezen en hoe lang de schorsing inmiddels heeft geduurd. Ook kan de omstandigheid dat de schuldenaar talmt met het verschaffen van relevante informatie een rol spelen.
Hoewel [verzoeker] aanvankelijk ter zitting niet heeft weersproken dat hij zich al in april 2016 tot de schuldhulpverlening heeft gewend, gaat de rechtbank ervan uit dat [verzoeker] zich, zoals hij bij nader inzien vermeldde, pas op 24 april 2018 tot de schuldhulpverlening heeft gewend.
Dat [verzoeker] pas na de WSNP-zitting kennis heeft genomen van het vonnis van 14 juni 2018 is een gevolg van het feit dat hij dit aangetekend verzonden vonnis niet tijdig heeft afgehaald. Ter zitting waar hij is verschenen, maar waar zijn WSNP verzoek niet is behandeld omdat hij al niet ontvankelijk was verklaard in zijn verzoek, is hij kennelijk wel te woord gestaan. Dat mogelijk de rechter hem toen heeft gezegd dat hij een nieuw verzoek zou kunnen indienen, maakt niet dat het opnieuw indienen van een WSNP-verzoek geen misbruik van recht zou kunnen zijn.
Anders dan [verzoeker] ter zitting stelde, bevindt zich bij de stukken voor het WSNP-verzoek geen eigen verklaring van [verzoeker] over het ontstaan van zijn schulden. Het stuk dat [verzoeker] beschouwt als zijn eigen verklaring heeft als kopje ‘korte uiteenzetting over verloop faillissement’ en handelt over [bedrijfsnaam 1] BV, [bedrijfsnaam 2] BV, [bedrijfsnaam 3] BV en [bedrijfsnaam 4] BV, maar niet over de financiële situatie van [verzoeker] . [verzoeker] heeft geen toelichting gegeven over (het ontstaan van) zijn schulden. Bij de vordering van de Belastingdienst ad € 173.570, - heeft [verzoeker] de vraag of het een fraudevordering is met nee beantwoord, terwijl de Belastingdienst schrijft dat deze vordering gebaseerd is op de aansprakelijkstelling van [verzoeker] voor de belastingschulden van [bedrijfsnaam 1] BV, [bedrijfsnaam 3] BV en [bedrijfsnaam 4] BV. De aansprakelijkstelling is niet alleen gebaseerd op het niet melden van betalingsonmacht maar ook op kennelijk onbehoorlijk bestuur onder meer bestaande uit het onttrekken van goederen en liquide middelen uit de vennootschappen en persoonlijke verrijking.
Ook bij de vordering van [naam advocatenkantoor] van € 642.377,30 is gemeld dat geen sprake is van een fraudevordering en is geen toelichting gegeven. Dit terwijl mr. [A] de curator is in de faillissementen van voornoemde vennootschappen hetgeen toch bepaald reden genoeg zou moeten zijn om een toelichting te geven op deze niet onaanzienlijke vordering.
Bij het WSNP-verzoek heeft [verzoeker] verder een arbeidsovereenkomst overgelegd tussen hem en [bedrijfsnaam 5] BV, waarin hij per oktober 2017 wordt aangesteld als directeur voor 40 uur per week tegen een netto salaris van € 1.250, - per week. Hoewel de vennootschap zijn naam draagt, stelt [verzoeker] geen aandeelhouder (meer) te zijn. Uit de openbare informatie in het handelsregister blijkt dat [verzoeker] van 17 maart 2017 tot 16 mei 2018 gevolmachtigd directeur is geweest bij [bedrijfsnaam 5] BV. [verzoeker] gaf ter zitting als verklaring voor zijn lage salaris dat het bedrijf nog jong is en nog niet meer kan betalen. Volgens het handelsregister is [bedrijfsnaam 5] BV, voorheen [bedrijfsnaam 6] BV echter al op 29 april 2016 ingeschreven. Ook deze constructie roept de nodige vragen op bij de goede trouw van [verzoeker] .
Gelet op het voorgaande is het op zijn minst onaannemelijk dat [verzoeker] na een inhoudelijke beoordeling van zijn verzoek zou worden toegelaten tot de WSNP, hetgeen ook voor [verzoeker] duidelijk moet zijn.
In verband met de afweging van de belangen tussen [verzoeker] en de aanvragers van zijn faillissement acht de rechtbank de huidige financiële situatie van [verzoeker] van belang. [verzoeker] heeft in eigendom een woning met een forse overwaarde. De mogelijkheid dat hij deze woning verkoopt en daarmee onttrekt aan de crediteuren, is niet onaanzienlijk.
In aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang van [verzoeker] bij het indienen van een nieuw WSNP-verzoek en dat van de indiener(s) van het faillissementsverzoek bij voortvarende behandeling daarvan, komt de rechtbank tot het oordeel dat [verzoeker] in redelijkheid niet tot indiening van een nieuw verzoek had kunnen komen. Door dit wel te doen maakt hij misbruik van recht. Derhalve schorst het tweede WSNP-verzoek de behandeling van de faillissementsaanvragen niet.
De behandeling van het faillissementsverzoek met rekestnummer 18/526 wordt voortgezet ter zitting van 4 september 2018 te 9.00 uur.

Beslissing

De rechtbank
- beslist dat [verzoeker] door het indienen van een tweede WSNP-verzoek misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om een tweede verzoek in te dienen;
- bepaalt dat het ingediende WSNP-verzoek de behandeling van de ingediende faillissementsverzoeken niet schorst;
- bepaalt dat de behandeling van het faillissementsverzoek met rekestnummer 18/526 wordt voortgezet ter zitting van 4 september 2018 te 9.00 uur.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Penders en in het openbaar uitgesproken op
23 augustus 2018.