ECLI:NL:RBMNE:2018:4068

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 augustus 2018
Publicatiedatum
27 augustus 2018
Zaaknummer
16/659334-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichte opname in psychiatrisch ziekenhuis na poging tot doodslag door moeder

Op 27 augustus 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 41-jarige vrouw uit Utrecht, die op 3 mei 2018 haar 2-jarige dochtertje uit het raam van hun flat heeft gegooid. De vrouw, die lijdt aan een psychotische stoornis, handelde vanuit de overtuiging dat zij en haar dochter in gevaar waren. Na een bezoek aan een park viel zij in slaap en bij het ontwaken voelde zij een onbedwingbare drang om te vluchten. De rechtbank oordeelde dat de vrouw op het moment van de daad volledig ontoerekeningsvatbaar was, en dat het strafbare feit, poging tot doodslag, haar niet kon worden toegerekend. De rechtbank volgde de conclusies van deskundigen, die stelden dat de psychotische stoornis haar beoordelingsvermogen en gedrag beïnvloedde. De rechtbank besloot tot verplichte opname in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar, om zowel de maatschappij als de verdachte te beschermen. De uitspraak benadrukt de ernst van de situatie en de noodzaak van behandeling voor de verdachte, die eerder niet met justitie in aanraking was gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659334-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 27 augustus 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1976] te [geboorteplaats] (Brazilië),
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
thans verblijvende in revalidatiecentrum [revalidatiecentrum] aan de [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 augustus 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H. Leepel en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw mr. D. Schaddelee, advocaat te Breukelen, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: op 3 mei 2018 te Utrecht heeft geprobeerd om haar dochter [slachtoffer] (geboren op [2015] ) van het leven te beroven door haar uit het slaapkamerraam van haar flatwoning op de derde verdieping te gooien;
subsidiair:op 3 mei 2018 te Utrecht aan haar dochter [slachtoffer] (geboren op [2015] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken bovenbeen, heeft toegebracht door haar uit het slaapkamerraam van haar flatwoning op de derde verdieping te gooien;
meer subsidiair: op 3 mei 2018 te Utrecht heeft geprobeerd om aan haar dochter [slachtoffer] (geboren op [2015] ) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, te weten een gebroken bovenbeen, door haar uit het slaapkamerraam van haar flatwoning op de derde verdieping te gooien.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag dient te worden vrijgesproken. Het handelen van verdachte heeft niet een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans op de dood opgeleverd, zodat er geen sprake was van voorwaardelijk opzet van verdachte op de dood van haar dochter. Ten aanzien van het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het aan haar primair ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] :
Vanavond, 3 mei 2018, was ik grofvuil buiten aan het zetten. Toen ik het grofvuil buiten had gezet hoorde ik een vrouwenstem roepen. Toen ik keek zag ik het silhouet van een vrouw in het raamkozijn staan. Dit bleek later het raamkozijn van het appartement aan de [adres] te [woonplaats] . Ik zag dat de vrouw op de vensterbank in het raamkozijn van de bovenste verdieping stond. Ik zag dat zij sprong. Ik ging direct naar de vrouw toe om te zien of zij nog in leven was. Toen ik bij de bosjes kwam, waarin de vrouw terecht was gekomen, en naar haar arm keek, zag ik in de bosjes de hand van een klein kind. [2] Ik zag dat zij in het midden van de bosjes lag. Mijn vader heeft toen goed in de bosjes gekeken en zag daar een klein meisje liggen. [3]
Een proces-verbaal van bevindingen:
Op 3 mei 2018 kwamen wij ter plaatse op de [adres] te [woonplaats] . Wij werden aangesproken door [getuige 2] . Hij verklaarde ons het volgende. ‘Ik zat op de bank tv te kijken en mijn vrouw [verdachte] was met mijn dochter in de slaapkamer. Ik hoorde dat [verdachte] riep [getuige 2] , [getuige 2] , hierop ben ik naar de slaapkamer gelopen. Toen ik de slaapkamer in liep zag ik dat [verdachte] in het raamkozijn stond. Ineens zag ik dat ze sprong. Toen ze op de grond lag hoor ik mijn kind huilen. Toen ben ik snel naar beneden gelopen’. [4]
Verhoor verdachte tegenover de rechter-commissaris:
Ik werd op 3 mei 2018 wakker nadat ik een dutje had gedaan. Pakte mijn dochter en ging naar het raam. Ik heb haar uit het raam gegooid, omdat ik haar wilde beschermen. Ik wilde haar allereerst beschermen, daarom gooide ik haar eerst en heb ik mezelf pas daarna uit het raam gegooid. [5]
Verklaring verdachte ter terechtzitting:
Ik woon op de derde verdieping op de [adres] te [woonplaats] . [6]
Een geneeskundige verklaring van 1 juni 2018, opgemaakt door arts dr. [arts] :
Medische informatie betreffende: Achternaam: [slachtoffer] Voornamen: [slachtoffer] Geboren: [2015]
A. Uitwendig waargenomen letsel: Zwelling linkerzijkant hoofd
Breuk bovenbeen links
B. Is er vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel: Ja. Kleine klaplong en kneuzing
van de long.
D. Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 3 mei 2018.
F. Geschatte duur van de genezing: 1 maand. [7]
Bewijsoverweging
Anders dan de verdediging is de rechtbank op grond van bovenstaande feiten van oordeel dat de verdachte in haar handelen opzet - op zijn minst in voorwaardelijke zin - heeft gehad op de dood van haar dochtertje [slachtoffer] . Het gooien van een kindje van 2,5 jaar oud vanuit het raam van een flatgebouw vanaf de derde verdieping heeft immers ten minste de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans doen ontstaan dat het kindje zou komen te overlijden. Gelet op die specifieke omstandigheden, namelijk dat verdachte haar dochter heeft gegooid en dat het meisje pas 2,5 jaar oud was, is de rechtbank van oordeel dat de vergelijking die de verdediging maakt met de bevindingen in het rapport ‘Vallen van hoogte’ van de Gezondheidsraad niet opgaat. Door aldus te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat haar dochtertje zou komen te overlijden en heeft zij die kans blijkens de wijze van handelen ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen. De rechtbank acht derhalve het primair ten laste gelegde, te weten een poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat een geestelijke stoornis slechts dan aan een bewezenverklaring van opzet in de weg kan staan als bij de verdachte ten tijde van haar handelen ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de gevolgen daarvan zou hebben ontbroken (vgl. ECLI:NL:HR:2004:AR3226) Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn en de rechtbank is niet gebleken van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Primair
op 3 mei 2018 te Utrecht , ter uitvoering van het door haar,
verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] (haar dochter, geboren op [2015] ) van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] uit een slaapkamerraam van haar flatwoning op de derde verdieping naar buiten en beneden heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
primair:poging tot doodslag.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, gelet op de rapporten die over verdachte zijn opgesteld, gevorderd verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op de rapporten die over verdachte zijn opgesteld, verzocht verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft acht geslagen op een Pro Justitia rapportage d.d. 19 juli 2018, opgemaakt door drs. M.R. Weeda, psychiater en een Pro Justitia rapportage d.d. 20 juli 2018, opgemaakt door B. van Giessen, klinisch psycholoog.
Het rapport van de psychiater houdt onder meer het volgende in. Bij verdachte is sprake van een psychotische stoornis, te classificeren als een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Deze stoornis was ook aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit en beïnvloedde op dat moment de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. De psychotische stoornis had als verschijnselen dat verdachte zeer angstig en achterdochtig was. In toenemende mate had zij in de weken en maanden voorafgaand aan het ten laste gelegde de overtuiging dat haar gezin, en met name haar dochter, gevaar liep. Deze paranoïde waan beïnvloedde haar gedrag en haar beoordelingsvermogen. Daarbij was bovendien sprake van het paranoïde interpreteren van omgevingssignalen als visuele prikkels en geluiden. Op het moment van het ten laste gelegde werd verdachte wakker met de acute en urgente drang om samen met haar dochter te vluchten. Ze dacht niet na en sprong uit het raam in de stellige overtuiging dat dit de enige manier was om het dreigende gevaar af te wenden. Alhoewel verdachte niet preciezer op het gebeurde kan reflecteren, is het duidelijk dat haar handelen volledig bepaald geweest is door de psychotische stoornis. Niet alleen inhoudelijk speelde deze een rol, maar ook in haar vermogen gedragsalternatieven te overwegen en de consequenties van haar handelen te overzien. Mogelijk werd ook de impulscontrole negatief beïnvloed door de stoornis.
Op grond hiervan luidt het advies van de psychiater om verdachte het haar ten laste gelegde in het geheel niet toe te rekenen.
Ook uit het rapport van de psycholoog volgt dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Daarbij constateert de psycholoog ook depressieve stemmingsklachten. De psycholoog komt evenals de psychiater tot de conclusie dat de stoornis ook aanwezig was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit en op dat moment de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte beïnvloedde.
Verdachte werd na een teleurstellend bezoek aan haar familie (eind 2017) somberder en angstiger en in maart 2018 ontwikkelde ze een waan, namelijk dat zij mannen met donker haar zag, die met een fiets in de hand een wiegend gebaar maakten en een klap op hun bovenbeen gaven. Ook kreeg zijn de terugkerende droom dat het bedje van haar dochter leeg was. Op de dag van het ten laste gelegde was verdachte met haar dochter [slachtoffer] naar een park geweest en is na terugkeer in haar woning in slaap gevallen. Bij het wakker worden voelde zij een niet te onderdrukken impuls om [slachtoffer] te beschermen. De impuls was sterker dan zij zelf en zij kon die niet weerstaan.
Verdachte had op dat moment naar het oordeel van de psycholoog het contact met de realiteit verloren en zij heeft vanuit een waanbeleving gehandeld. Zij had hierdoor geen gedragsalternatieven. Op grond hiervan luidt ook het advies van de psycholoog om verdachte het haar ten laste gelegde niet toe te rekenen.
De rechtbank stelt vast dat de conclusies van de deskundigen met betrekking tot de mate van toerekenbaarheid overeen komen. Beide deskundigen hebben geconcludeerd dat verdachte het ten laste gelegde niet kan worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusie van het onderzoek met betrekking tot de toerekenbaarheid wordt gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing.
De rechtbank kan zich verenigen met de hiervoor vermelde bevindingen en conclusies, maakt deze tot de hare en zal verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar verklaren. Op grond hiervan dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.OPLEGGING VAN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot opname in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van één jaar.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw en de verdachte hebben aangegeven zich te kunnen vinden in de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van het bepaalde in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen maatregel is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft haar 2,5 jaar oude dochtertje uit het raam van haar flatwoning op de derde verdieping gegooid, ten gevolge waarvan haar dochtertje onder andere een breuk in haar bovenbeen heeft opgelopen. Dit is een schokkend en zeer ernstig feit. Verdachte mag van geluk spreken dat haar dochtertje er zo goed vanaf is gekomen.
De rechtbank overweegt dat uit het overwogene onder het kopje
strafbaarheid van verdachtevolgt dat verdachte heeft gehandeld terwijl zij in een psychose verkeerde. Zij dacht haar dochtertje juist te beschermen door haar uit het raam te gooien. Uit de rapporten en het procesdossier blijkt dat verdachte al in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde de overtuiging had dat haar gezin, en met name haar dochter, gevaar liep. Deze paranoïde waan beïnvloedde haar gedrag en haar beoordelingsvermogen. Van belang is dat dergelijk verontrustend gedrag in de toekomst zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 9 augustus 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de Pro Justitia rapportages psychiatrisch en psychologisch onderzoek zoals eerder genoemd onder rubriek 7 in dit vonnis.
Uit het rapport van de psychiater blijkt dat de kans op recidive wordt ingeschat als matig verhoogd. Verdachte en haar omgeving zijn vreselijk geschrokken van het gebeurde en daarvan mag verondersteld worden dat een beschermende functie zal uitgaan. Echter de psychotische stoornis is nog niet behandeld en evenmin in remissie, en vormt door de aard van de stoornis de kern van het recidiverisico. Indien verdachte op een toekomstig moment opnieuw dusdanig angstig en achterdochtig raakt dat haar realiteitstoetsing volledig gestoord is, zoals rondom het ten laste gelegde het geval, dan bestaat het risico dat zij opnieuw tot gevaar zettend (delict-)gedrag komt ingegeven door de stoornis. Daarbij speelt een rol dat verdachte kwetsbaar is voor het overschrijden van haar eigen draagkracht ten gevolge waarvan haar neiging hoge eisen aan zichzelf en haar omgeving te stellen en daarin enigszins dwangmatig te zijn. Verdachte lijkt nog weinig zicht te hebben op de psychotische stoornis en hoe deze geleid heeft tot het ten laste gelegde. Behandeling van de psychotische stoornis, in de vorm van nader onderzoek, medicamenteuze behandeling, psychotherapeutische behandeling en psycho-educatie, wordt noodzakelijk geacht om recidive te voorkomen. Hierbij dient verdachtes naaste omgeving expliciet te worden betrokken.
Bovenstaande behandeling/begeleiding zou, naar het oordeel van de psychiater – nu het ten laste gelegde in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen valt – kunnen plaatsvinden in het kader van de maatregel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van maximaal één jaar.
Uit het rapport van de psycholoog volgt dat op basis van de gestructureerde risicotaxatie geconcludeerd kan worden dat het recidiverisico op korte termijn laag is, maar op de middellange en lange termijn kan dit toenemen naar matig. Gezien de bevindingen van de psycholoog dat verdachte nog immer achterdochtig kan zijn en het contact met de realiteit nog niet volledig is hersteld (zij meent nog immer dat de mannen haar dochter kwaad wilden doen en derhalve kan dit in potentie in de toekomst in haar beleving alsnog gebeuren), is psychiatrische (medicamenteuze) behandeling en begeleiding noodzakelijk. Geadviseerd wordt om verdachte te doen laten opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis, krachtens artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. Omdat het recidiverisico op korte termijn laag is, kan het klinisch deel van de behandeling (zeer) kort zijn en worden beperkt tot diagnostiek en het opstellen van een (ambulant) behandelplan. De psycholoog benadrukt wel dat behandeling beslist noodzakelijk is, aangezien er bij verdachte nog immer sprake is van psychotische symptomen c.q. vertekeningen van de realiteit, wat op de middellange en lange termijn tot een verhoogd recidiverisico leidt. Dit risico zal met de te adviseren behandeling snel kunnen afnemen.
Slotsom
In beide rapportages wordt geadviseerd om verdachte in het kader van het bepaalde in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht verplicht te laten behandelen in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van maximaal één jaar.
De rechtbank conformeert zich aan deze adviezen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat is voldaan aan de wettelijke vereisten, te weten dat het strafbare feit aan verdachte wegens voornoemde ziekelijke stoornis van haar geestvermogens niet kan worden toegerekend en dat de veiligheid van verdachte, van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen de maatregel eist. Tevens is voldaan aan de voorwaarde van een dubbelrapportage van een psychiater en een psycholoog. De door deze deskundigen uitgebrachte adviezen zijn gedagtekend binnen de periode van een jaar voor aanvang van de terechtzitting.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 37, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat haar van alle rechtsvervolging ter zake daarvan;
Oplegging maatregel
-
gelast dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van een jaar;
Voorlopige hechtenis
- beveelt de opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, voorzitter,
mrs. Y.N.M. Rijlaarsdam en V.C. Kool, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J. den Haan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 augustus 2018.
Mr. V.C. Kool is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Primair
zij op of omstreeks 3 mei 2018 te Utrecht, ter uitvoering van het door haar,
verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] (haar
dochter, geboren op [2015] ) van het leven te beroven, met dat opzet
met die [slachtoffer] in haar arm(en) en/of hand(en) uit een (slaapkamer)raam
van haar (flat)woning op de derde en/of vierde woonlaag en/of verdieping naar buiten is gesprongen en/of die [slachtoffer] uit een (slaapkamer)raam van haar (flat)woning naar buiten en/of beneden heeft gegooid en/of heeft laten vallen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
zij op of omstreeks 3 mei 2018 te Utrecht aan haar kind, te weten [slachtoffer]
(geboren op [2015] ), opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel (een gebroken heup en/of gebroken bovenbeen) heeft toegebracht, door
opzettelijk met die [slachtoffer] in haar arm(en) en/of hand(en) uit een
(slaapkamer)raam van haar (flat)woning op de derde en/of vierde woonlaag en/of verdieping naar buiten te springen en/of door opzettelijk die [slachtoffer] uit een (slaapkamer)raam van haar (flat)woning naar buiten en/of beneden te gooien en/of te laten vallen;
art 304 ahf/onder 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
zij op of omstreeks 3 mei 2018 te Utrecht, ter uitvoering van het door haar,
verdachte, voorgenomen misdrijf om aan haar kind, te weten [slachtoffer]
(geboren op [2015] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet met die [slachtoffer] in haar arm(en) en/of hand(en)
uit een (slaapkamer)raam van haar (flat)woning op de derde en/of vierde woonlaag en/of verdieping naar buiten te springen, en/of door opzettelijk die [slachtoffer] uit een (slaapkamer)raam van haar (flat)woning naar buiten en/of beneden te gooien en/of te laten vallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 304 ahf/onder 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 3 juli 2018, genummerd PL0900-2018124641, opgemaakt door districtsrecherche Stad-Utrecht, doorgenummerd pagina 1 tot en met 46. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar mogelijk wordt volstaan met een verkorte en zakelijke weergave.
2.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 9 mei 2018, pagina 24.
3.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 9 mei 2018, pagina 25.
4.Een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 4 mei 2018, pagina 7.
5.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte, afgenomen door de rechter-commissaris op 11 mei 2018, ongenummerd.
6.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 20 augustus 2018.
7.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van 1 juni 2018, opgemaakt door arts dr. [arts] , pagina 30.