ECLI:NL:RBMNE:2018:4045

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
24 augustus 2018
Zaaknummer
6455605
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot premievrije voortzetting van pensioenopbouw in verband met ZW-uitkering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en het Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW). De werknemer had zich ziek gemeld en ontving een ZW-uitkering, maar vorderde dat PFZW geen rekening mocht houden met deze uitkering bij de bepaling van zijn premievrije pensioenopbouw. De werknemer stelde dat zijn ZW-uitkering ten onrechte als inkomen uit arbeid werd aangemerkt, wat leidde tot een premievrije voortzetting van 0%.

De procedure omvatte verschillende processtukken, waaronder een tussenvonnis en brieven van beide partijen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer recht had op een WIA-uitkering, maar dat deze niet tot uitbetaling kwam zolang hij een ZW-uitkering ontving. PFZW had de premievrije voortzetting op 0% vastgesteld, rekening houdend met de ZW-uitkering. De kantonrechter oordeelde dat de ZW-uitkering als inkomen uit arbeid moest worden aangemerkt, en dat PFZW terecht rekening had gehouden met deze uitkering bij de berekening van de premievrije voortzetting.

De kantonrechter concludeerde dat de vorderingen van de werknemer moesten worden afgewezen, en dat hij als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moest worden veroordeeld. De proceskosten werden begroot op € 400,-- aan salaris voor de gemachtigde van PFZW. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6455605 UC EXPL 17-14359 MGdV/
Vonnis van 29 augustus 2018
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. L. Schuijt,
tegen:
de stichting
Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn,
gevestigd te Zeist,
verder ook te noemen PFZW,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 februari 2018;
  • de conclusie van repliek van 18 april 2018;
  • het proces-verbaal van de comparitie na antwoord van 24 april 2018;
  • de brief van de gemachtigde van PFZW van 8 mei 2018;
  • de brief van de gemachtigde van [eiser] van 9 mei 2018.
In laatstgenoemde brief stelt [eiser] terecht dat de brief van PFZW van 8 mei 2018 verder gaat dan het wijzen op feitelijke onjuistheden, omdat deze brief een nadere inhoudelijke toelichting bevat. De kantonrechter heeft daarom op die brief geen acht geslagen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is in 2005 bij zijn werkgever in dienst getreden en is toen deelnemer geworden aan de pensioenregeling van PFZW. Die pensioenregeling ligt vast in het Pensioenreglement van PFZW (hierna: het Pensioenreglement). Op de arbeidsovereenkomst is een cao van toepassing. Ten tijde van zijn indiensttreding ontving [eiser] een Wajong-uitkering.
2.2.
[eiser] heeft zich per 18 augustus 2016 ziek gemeld.
2.3.
Bij beslissing van 23 november 2016 heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) vanaf 2 december 2016 een WIA-uitkering (in de vorm van een vervroegde IVA-uitkering) toegekend aan [eiser].
2.4.
Vanaf zijn ziekmelding ontvangt [eiser] een ZW-uitkering, door zijn werkgever aangevuld tot de in de cao vermelde percentages.
2.5.
UWV heeft [eiser] schriftelijk meegedeeld dat zijn WIA-uitkering niet tot uitbetaling komt zolang hij een (hogere) ZW-uitkering ontvangt.
2.6.
Bij brief van 23 februari 2017 heeft PFZW [eiser] meegedeeld dat hij recht heeft op premievrije pensioenopbouw bij PFZW. Deze premievrije voortzetting is met toepassing van artikel 5.4 lid 5 Pensioenreglement op 0% bepaald. PFZW heeft daarbij meegedeeld dat zij bij deze berekening rekening heeft gehouden met de ZW-uitkering van € 147,10 per dag die [eiser] van UWV ontvangt.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • om voor recht te verklaren dat PFZW geen rekening mag houden met de ZW-uitkering bij het bepalen van de hoogte van de premievrije voortzetting;
  • om PFZW te veroordelen tot het met ingang van 2 december 2016 toekennen van een premievrije voortzetting op basis van 80-100%, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • om PFZW te veroordelen in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente, en in de nakosten.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering stelt [eiser] dat de premievrije voortzetting ten onrechte op 0% is gesteld omdat hij bijverdiensten uit arbeid zou hebben in de vorm van een ZW-uitkering. Zijn ZW-uitkering is echter ten onrechte aangemerkt als bijverdiensten uit arbeid.
3.3.
PFZW heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering:
artikel 5.4 lid 8 Pensioenreglement bepaalt dat de premievrije voortzetting ingaat op de dag dat de WIA-uitkering ingaat; de WIA-uitkering van [eiser] is echter niet ingegaan omdat hij recht heeft op een ZW-uitkering;
artikel 5.4 lid 5 Pensioenreglement bepaalt dat bij de bepaling van het arbeidsongeschiktheidspercentage in de zin van het Pensioenreglement rekening mag worden gehouden met inkomsten uit arbeid; de ZW-uitkering is als zodanig aan te merken.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot de inkomenssituatie van [eiser] blijkt uit de processtukken en het verhandelde ter zitting het volgende.
[eiser] is tijdens zijn dienstverband arbeidsongeschikt geworden, en wel op 18 augustus 2016. Hij heeft daarom gedurende 104 weken recht op doorbetaling van loon (artikel 7:629 lid 1 BW). Omdat hij voorafgaand aan de dienstbetrekking recht had op een Wajong-uitkering heeft hij bij arbeidsongeschiktheid recht op een ZW-uitkering van 70% van het dagloon gedurende 104 weken (artikel 29 b lid 2 sub a resp. lid 5 ZW; ook wel vangnetregeling genoemd). Het door de werkgever door te betalen loon wordt met die ZW-uitkering verminderd (artikel 7:629 lid 5 BW). De ZW-uitkering wordt uitgekeerd aan [eiser] (artikel 29 lid 2 sub g ZW). Met ingang van 2 december 2016 heeft [eiser] recht op een IVA-uitkering. Op die uitkering wordt 70% van het inkomen per maand in mindering gebracht (artikel 52 lid 1 WIA). Bij AMvB wordt bepaald wat onder inkomen wordt verstaan (artikel 52 lid 4 WIA). Die AMvB is het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (hierna: het Inkomensbesluit). Het Inkomensbesluit bepaalt dat onder inkomen ook wordt verstaan een ZW-uitkering zoals [eiser] die ontvangt (artikel 2: 2 lid 2 sub f Inkomensbesluit in verbinding met artikel 29 lid 2 sub g ZW). Omdat de ZW-uitkering van [eiser] hoger is dan zijn IVA-uitkering heeft UWV hem bericht dat deze laatste uitkering niet tot uitbetaling komt.
Op grond van de cao heeft [eiser] vanaf 18 augustus 2016 jegens zijn werkgever recht op doorbetaling van 100% van het loon gedurende de eerste 12 maanden, vervolgens op 85% gedurende 6 maanden en ten slotte op 70% gedurende 6 maanden. Zijn werkgever heeft dit loon ook betaald voor zover dit meer bedroeg dan de ZW-uitkering. De werkgever heeft over het gehele loon (dus zonder aftrek van de ZW-uitkering) het werkgeversdeel van de pensioenpremie afgedragen en het werknemersdeel ingehouden en afgedragen.
4.2.
De kantonrechter zal het hierboven onder b vermelde verweer het eerst behandelen.
De ZW-uitkering is aan te merken als inkomsten uit arbeid
4.3.
PFZW voert tegen de vordering aan dat zij bij het vaststellen van de mate van premievrije voortzetting van de pensioenopbouw rekening kan en mag houden met de ZW-uitkering. Omdat artikel 5.4 lid 5 Pensioenreglement bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de (werkelijk genoten) verdiensten uit arbeid mag bij de uitleg van die bepaling tevens acht worden geslagen op de gangbare uitleg van het begrip
"inkomen uit arbeid"zoals dat is beschreven in de WIA en in de aanpalende wetgeving zoals het Inkomensbesluit en de ZW.
4.4.
Volgens [eiser] valt zijn ZW-uitkering niet onder
"verdiensten uit arbeid"in de zin van het Pensioenreglement. De Ziektewet is een werknemersverzekering en is naar zijn aard een inkomensvervangende voorziening voor werknemers. De ZW-uitkering is een arbeidsongeschiktheidsuitkering die in zijn geval vrijwel gelijk is aan de IVA-uitkering, alleen met een andere naam. UWV haalt zijn uitkering alleen tijdelijk uit het ZW-potje. Hij heeft daar geen invloed op. Onder verwijzing naar de toe te passen cao-norm stelt hij dat
"deze wet"(de kantonrechter neemt aan dat hij bedoelt: het Inkomensbesluit) met geen woord wordt genoemd in het Pensioenreglement. Deze regeling kan niet gebruikt worden om de tekst van het Pensioenreglement toe te lichten of nader in te vullen: een pensioenreglement heeft een heel ander karakter dan de sociale verzekeringswetten, een andere werkingssfeer en een hele andere doelstelling.
4.5.
De kantonrechter stelt voorop dat het Pensioenreglement moet worden uitgelegd aan de hand van de zogenoemde cao-norm. Dit houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn. Het komt niet aan op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend (vgl. HR 28 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4366, NJ 2003/111 (Motel Akersloot)). Verder dient de rechter acht te slaan op de ratio van de onderhavige regeling, de redelijkheid van (de uitkomst van) de uitleg die het pensioenfonds voorstaat en de mate waarin die uitleg past binnen het systeem van het pensioenreglement, waarvan de anti-cumulatiebepaling deel uitmaakt, als geheel (HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427 (DSM/Fox)). Bij deze uitleg kan voorts onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. (Vgl. HR 24 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9889, NJ 2012/142 (Metalektro)).
4.6.
De kantonrechter overweegt verder het volgende.
Voor zover van belang luidt artikel 5.4 Pensioenreglement als volgt:
"Artikel 5.4 Premievrije voortzetting van de deelneming tijdens arbeidsongeschiktheid op grond van de WIA
1. De deelnemer heeft recht op een premievrije voortzetting van de deelneming als hij ziek is geworden tijdens de deelneming.
(…)
5. Het arbeidsongeschiktheidspercentage als bedoeld in het eerste (…) lid wordt vastgesteld door de verhouding tussen:

het ongemaximeerde WIA-maandloon verminderd met het inkomen dat de deelnemer per maand minimaal kan verdienen, en het

ongemaximeerde WIA-maandloon,
te vermenigvuldigen met 100%.
De mate van voortzetting is volgens onderstaande tabel gerelateerd aan dit arbeidsongeschiktheidspercentage met dien verstande dat daarbij ook rekening wordt gehouden met de verdiensten uit arbeid als die hoger zijn dan wat hij minimaal kan verdienen.
(…)
Arbeidsongeschiktheidspercentage Mate van voortzetting
Tot 15%: 0%
(…)".
4.7.
In haar brief van 23 februari 2017 heeft PFZW het arbeidsongeschiktheidspercentage zoals bedoeld in dit artikel als volgt berekend:
"Vanaf 2 december 2016 verdient u volgens UWV € 147,10 per dag. Op basis van uw inkomsten en dagloon berekent PFZW een arbeidsongeschiktheidspercentage.
Ik heb uw arbeidsongeschiktheidspercentage als volgt berekend:
Dagloon UWV 104,82 - inkomsten 170,10 per dagx 100% = 0%
Dagloon UWV € 104,82
Hierbij hoort een arbeidsongeschiktheidsklasse van 00-15%".
4.8.
Anders dan [eiser] stelt ligt het naar het oordeel van de kantonrechter wel degelijk voor de hand dat PFZW bij de vraag wat onder inkomsten uit arbeid moet worden verstaan aansluiting zoekt bij het inkomensbegrip in het Inkomensbesluit. De mate van premievrije voortzetting wordt immers ook berekend aan de hand van hetgeen UWV bij de toepassing van de WIA heeft bepaald, en daarbij is het Inkomensbesluit rechtstreeks van toepassing. Bovendien is ook naar algemeen spraakgebruik een werknemersverzekering als de Ziektewet een verdienste uit arbeid.
4.9.
Dat het Pensioenreglement niet rechtstreeks naar het Inkomensbesluit verwijst is daarbij van onvoldoende betekenis.
4.10.
Voorts is van belang dat de ZW-uitkering van [eiser] niet de gehele loondoorbetalingsverplichting van zijn werkgever compenseert, omdat hij op grond van de cao gedurende de eerste 12 maanden recht heeft (gehad) op betaling van 100% van het loon, vervolgens gedurende 6 maanden op 85% van het loon, en de laatste 6 maanden op 70% van het loon. Indien [eiser] op grond van het feit dat hij recht heeft op een WIA-uitkering zonder dat deze tot uitbetaling komt recht zou hebben op premievrijstelling, zou dat tot het onaannemelijke rechtsgevolg leiden dat geen premie verschuldigd is terwijl er toch (ook) loon wordt betaald.
4.11.
[eiser] voert verder aan dat hij recht heeft op een ZW-uitkering op grond van de vangnetregeling. Deze regeling is bedoeld om werkgevers te stimuleren arbeidsongeschikte werknemers in dienst te nemen. Als werkgevers weten dat zij bij werknemers aan wie tijdens het dienstverband een vervroegde IVA-uitkering wordt toegekend, gedurende 2 jaar de volledige pensioenpremie moeten doorbetalen, dan is dat voor werkgevers een kostbaar risico. Dit zal een nadelig effect hebben op de bereidwilligheid van werkgevers om dergelijke werknemers in dienst te nemen. Dat kan niet de bedoeling van het Pensioenreglement zijn.
4.12.
Dit argument gaat niet op. Uit het door partijen overgelegde gedeelte van het Pensioenreglement is niet naar objectieve maatstaven kenbaar dat het (mede) de bedoeling van het Pensioenreglement is werkgevers te stimuleren arbeidsongeschikte werknemers in dienst te nemen of om geen afbreuk te doen aan de bedoeling van de wetgever werkgevers te stimuleren arbeidsongeschikte werknemers diens te nemen. De kantonrechter neemt hierbij in aanmerking dat het Pensioenreglement erop is gericht regels te geven voor de vaststelling van het recht op pensioen van deelnemers, en het ligt - nu er geen aanwijzingen zijn voor het tegendeel - niet voor de hand dat partijen daarbij mede het oog hebben gehad op algemene overwegingen van arbeidsmarktbeleid. [eiser] heeft ook voor het overige niet gesteld waaruit die bedoeling van het Pensioenreglement kan worden afgeleid. Hierbij is mede van belang dat ter zitting is gebleken dat met betrekking tot [eiser] over het volledige loon van 100%, 85% respectievelijk 70% (dus zonder aftrek van de ZW-uitkering) pensioenpremie wordt afgedragen. Net als arbeidsongeschikte werknemers die niet onder de vangnetregeling vallen bouwt [eiser] dus gewoon pensioen op tijdens zijn arbeidsongeschiktheid. Ook de uitkomst van de opvatting van PFZW is naar het oordeel van de kantonrechter daarom redelijk. Hieraan doet niet af dat de vangnetregeling slechts 70% van het loon vergoedt, en niet tevens de pensioenpremie.
4.13.
Het verweer van PFZW treft dus doel en het hierboven onder a vermelde verweer behoeft geen bespreking.
Slotsom
4.14.
De vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen. Hij zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, welke worden begroot op € 400,-- (2 punten van € 200,--) aan gemachtigdensalaris.

5.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van PFZW, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 400, aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2018.