ECLI:NL:RBMNE:2018:3606

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
26 juli 2018
Zaaknummer
UTR 17/4070
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ziekengeldsanctie en re-integratieverplichtingen in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Start People Inhouse Services B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over een ziekengeldsanctie. Eiseres, Start People, is eigenrisicodrager voor de betaling van Ziektewetuitkeringen aan haar werknemers. De werknemer heeft zich op 13 april 2015 ziek gemeld en heeft op 28 december 2016 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. De Uwv heeft eiseres een ziekengeldsanctie opgelegd, omdat zij niet aan haar re-integratieverplichtingen zou hebben voldaan. Eiseres betwistte dit en stelde dat de Uwv onzorgvuldig had gehandeld door de werknemer niet op te roepen voor het spreekuur bij de verzekeringsarts, ondanks een re-integratieblokkerend advies van de bedrijfsarts.

De rechtbank oordeelde dat de Uwv inderdaad had afgeweken van het beleid dat de verzekeringsarts de werknemer altijd oproept in dergelijke situaties. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid, maar besloot het besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht in stand te laten, omdat eiseres niet benadeeld zou zijn. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar droeg de Uwv op het griffierecht van € 333,- aan eiseres te vergoeden en veroordeelde de Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/4070

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 juli 2018 in de zaak tussen

Start People Inhouse Services B.V., te Almere, eiseres

(gemachtigde: mr. C.E. Stals),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: K. Affia).

Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het tijdvak gedurende welke [A] recht heeft op een Ziektewetuitkering verlengd tot 9 april 2018, omdat eiseres niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen.
Bij besluit van 20 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat de kennisneming van stukken die medische gegevens bevatten niet wordt toegestaan aan eiseres, maar uitsluitend aan haar gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij de relevante medische gegevens niet op de gebruikelijke wijze in de uitspraak kan benoemen, omdat de werknemer geen toestemming heeft verleend om stukken die medische gegevens bevatten te delen met eiseres.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres is eigenrisicodrager voor de betaling van uitkeringen op grond van de Ziektewet (ZW) van haar (ex-)werknemers. De werknemer heeft bij eiseres gewerkt als productiemedewerker en heeft zich op 13 april 2015 ziek gemeld. Op 28 december 2016 heeft de werknemer een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Naar aanleiding daarvan heeft verweerder het re-integratieverslag beoordeeld en de onder ‘Procesverloop’ vermelde besluiten genomen.
3. Verweerder heeft aan eiseres de verplichting opgelegd de ZW-uitkering langer door te betalen (een zogeheten ‘ziekengeldsanctie’), omdat zij tijdens de wachttijd zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Volgens verweerder heeft de bedrijfsarts van eiseres ten onrechte aangenomen dat de werknemer geen benutbare mogelijkheden heeft, waardoor re-integratiekansen zijn gemist, en is de begeleiding door de bedrijfsarts niet adequaat geweest. Eiseres moet met de werknemer in gesprek gaan en een actief tweede-spoortraject opstarten. Verweerder heeft zich voor dit oordeel gebaseerd op verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige rapportages.
4. De rechtbank stelt vast dat de werknemer niet in arbeid heeft hervat. Verweerder heeft dan ook terecht aangenomen dat in dit geval geen sprake is van een bevredigend resultaat. Dit brengt mee dat verweerder kon toekomen aan een beoordeling van de re-integratie-inspanningen van eiseres.
5. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat verweerder de werknemer niet heeft opgeroepen voor het spreekuur bij de verzekeringsarts. Naar het oordeel van de bedrijfsarts kan de werknemer niet werken, ook niet in de toekomst. Volgens het beleid van verweerder roept de verzekeringsarts de werknemer altijd op als de bedrijfsarts per datum actueel oordeel een re-integratiebelemmerend advies geeft. Eiseres verwijst daarbij naar het beleid van verweerder zoals dat is vastgelegd in de ‘RIV-toets in de praktijk, werkwijzer voor arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen van UWV’ (RIV-toets), dat na de vervanging door de ‘Werkwijzer Poortwachter’ per 24 maart 2017 inhoudelijk niet is gewijzigd. Ook in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres niet op het spreekuur uitgenodigd. Ter onderbouwing van haar beroepsgrond verwijst eiseres naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2414).
Eiseres wijst er nog op dat de bedrijfsarts inmiddels verklaard heeft dat hij in het telefonische overleg met de verzekeringsarts zijn standpunt niet heeft gewijzigd. Zelfs als de bedrijfsarts zijn standpunt wel heeft gewijzigd, blijft verweerder volgens eiseres echter gebonden aan de beleidsregel die oproepen van de verzekerde voorschrijft.
6. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat er voldoende aanleiding was om de werknemer niet op te roepen, omdat de bedrijfsarts in een gesprek met de verzekeringsarts heeft erkend dat hij ten onrechte een situatie van geen benutbare mogelijkheden (GBM) heeft aangenomen. Uit de door eiseres genoemde uitspraak van de CRvB van 28 juni 2017 volgt dat de omstandigheden aanleiding kunnen geven om af te wijken van het beleid om de werknemer op te roepen. De omstandigheid dat - naast het re-integratieblokkerende advies - sprake was van inadequate begeleiding tijdens de wachttijd, brengt met zich mee dat een oproep van de werknemer geen toegevoegde waarde heeft.
7.1
In de “RIV-toets in de praktijk, werkwijzer voor arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen van UWV” van maart 2011 (RIV-toets) zijn in hoofdstuk 4 de taken van de verzekeringsarts beschreven bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen. Nadat de gang van zaken is beschreven als geen sprake is van een re-integratieblokkerend advies door de bedrijfsarts, staat in de RIV-toets onder 4.1:
“Wanneer er wel sprake is van een re-integratieblokkerend advies, dan roept de verzekeringsarts de werknemer
altijdop. Tenzij de gezondheidstoestand van de werknemer zodanig is, dat een spreekuurbezoek niet mogelijk, of wenselijk, is. In die gevallen probeert de verzekeringsarts wél altijd de werknemer te benaderen om het medisch advies te bespreken”.
7.2
De Werkwijzer Poortwachter van 24 maart 2017 (Werkwijzer) is de opvolger van de RIV-toets. In paragraaf 11.3 met het kopje ‘Re-integratie-belemmerend advies’ van de Werkwijzer wordt vermeld:
“Geeft de bedrijfsarts per datum actueel oordeel een re-integratiebelemmerend advies (als de werknemer geen re-integratiemogelijkheden heeft) dan roept de VA de werknemer altijd op ter toetsing van het re-integratieverslag (RIV), behalve wanneer de gezondheidstoestand van de werknemer dit niet toelaat.”
8. De rechtbank stelt vast dat zowel de RIV-toets als de Werkwijzer moeten worden beschouwd als een bestendige gedragslijn van verweerder over de wijze van toetsing van de re-integratie-inspanningen. In de Werkwijzer wordt in de plaats van ‘re-integratieblokkerend advies’ vermeld ‘re-integratiebelemmerend advies’. Het uitgangspunt in de RIV-toets dat de verzekeringsarts de werknemer altijd oproept als de bedrijfsarts een re-integratieblokkerend advies geeft, is in de Werkwijzer inhoudelijk niet gewijzigd. De rechtbank zal hierna uitgaan van het begrip ‘re-integratieblokkerend advies’, dat ook door partijen wordt gebruikt.
9.1
De rechtbank overweegt allereerst dat sprake is van een re-integratieblokkerend advies van de bedrijfsarts. In het actueel oordeel van de bedrijfsarts van 2 december 2016 wordt vermeld dat de werknemer niet kan werken, ook niet in de toekomst. Uit dit oordeel volgt dat de werknemer geen benutbare mogelijkheden voor arbeid heeft, zodat daarom sprake is van een re-integratieblokkerend advies.
9.2
De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de bedrijfsarts zijn advies na het actueel oordeel heeft gewijzigd. De verzekeringsartsen van verweerder hebben in hun rapporten van 16 januari 2017 en 16 juni 2017 gewezen op een telefonisch overleg op 13 januari 2016 (lees: 2017), waarin de bedrijfsarts zou hebben aangegeven het eens te zijn met de verzekeringsarts, dat geen sprake is van GBM. Eiseres heeft deze weergave van het telefonisch overleg betwist en stelt dat de bedrijfsarts ongewijzigd van mening is dat de werknemer niet beschikt over benutbare mogelijkheden. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de bedrijfsarts na het actueel oordeel zijn standpunt over de mogelijkheden van de werknemer heeft gewijzigd. Een door de bedrijfsarts aangepast actueel oordeel bevindt zich niet in het dossier. De rechtbank volgt verweerder daarom niet in zijn standpunt dat geen sprake (meer) was van een re-integratieblokkerend advies.
9.3
Op grond van het vermelde in paragraaf 11.3 van de Werkwijzer moet de verzekeringsarts de werknemer in deze situatie altijd oproepen om het re-integratieverslag te toetsen. Verweerder heeft niet gesteld en de rechtbank is ook niet gebleken dat sprake was van een uitzonderingssituatie op grond van de gezondheidstoestand van de werknemer, waardoor het niet mogelijk was om hem op te roepen. De Werkwijzer biedt de verzekeringsarts verder geen ruimte om onder andere omstandigheden bij een re-integratieblokkerend advies de werknemer niet op te roepen. De rechtbank is evenmin gebleken dat sprake is van bijzondere omstandigheden om van de Werkwijzer af te wijken (zie de uitspraak van de CRvB van
28 juni 2017). De rechtbank stelt vast dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid.
10.1
De rechtbank zal hierna beoordelen welke gevolgen deze conclusie heeft voor het bestreden besluit.
10.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat ten onrechte een situatie van GBM is aangenomen, waardoor re-integratiekansen zijn gemist. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat zij dit niet meer betwist. Ook heeft eiseres ter zitting bevestigd dat zij geen beroep meer doet op het rapport van de arts Van Zanten, dat door haar in de bezwaarprocedure is overgelegd. De rechtbank stelt daarom vast dat in beroep niet in geschil is dat de werknemer op de datum van het actueel oordeel benutbare mogelijkheden had. Ook is niet in geschil dat door het oordeel van de bedrijfsarts van eiseres re-integratiekansen zijn gemist. Evenmin is gesteld of gebleken dat eiseres hiervoor een deugdelijke grond had. De rechtbank besluit daarom het bestreden besluit, ondanks de geconstateerde gebreken, met toepassing van het bepaalde in artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht in stand te laten. De rechtbank acht het aannemelijk dat eiseres hier niet door wordt benadeeld.
11. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
12. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat het bestreden besluit een zorgvuldigheidsgebrek bevat, aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoedt. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt zij op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, mr. drs. R. in 't Veld en
mr. M. Eikelenboom-Renden, leden, in aanwezigheid van mr. S.B.M. Vreeswijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.