ECLI:NL:RBMNE:2018:3417

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
19 juli 2018
Zaaknummer
UTR 15/4684
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om tegemoetkoming in planschade na planologische wijziging met deskundigenadvies

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil over een verzoek om tegemoetkoming in planschade. Eiser, wonende in Woerden, had een verzoek ingediend op basis van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) na een planologische wijziging die volgens hem nadelige gevolgen had voor zijn woning. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden, als verweerder, had het verzoek afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft in een tussenbeslissing van 26 april 2017 geoordeeld dat de taxatie van de schade door een adviesbureau op een onjuiste planologische vergelijking berustte. De rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) benoemd als deskundige om een nieuw onderzoek in te stellen. De StAB heeft op 13 september 2017 een advies uitgebracht waarin werd geconcludeerd dat eiser door de planologische wijziging in een nadeliger positie is komen te verkeren, maar dat de planschade binnen het forfait van 2% bleef.

Tijdens de zittingen is de geluidhinder en de waardevermindering van de woning van eiser besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de StAB voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom eiser schade heeft geleden, maar dat deze schade niet boven de drempel van het normaal maatschappelijk risico uitstijgt. De rechtbank heeft het bestreden besluit van verweerder vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat de planschade binnen het forfait bleef. Eiser is in de proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/4684

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 juli 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden, verweerder

(gemachtigde: A.H. Chaudron).

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om een tegemoetkoming in planschade op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) afgewezen.
Bij besluit van 28 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2016. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] , bijgestaan door mr. [B] en drs. [C] […] RMT, beiden werkzaam bij [naam adviesbureau] ( [naam adviesbureau] ).
Bij tussenbeslissing van 26 april 2017 heeft de rechtbank geoordeeld dat de taxatie van de schade door [naam adviesbureau] op een onjuiste planologische vergelijking berust. De rechtbank heeft daarin aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen en om de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) op de voet van artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te benoemen als deskundige voor het instellen van een onderzoek.
Op 13 september 2017 heeft de StAB een advies uitgebracht. Alle betrokken partijen hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op dit advies te reageren. Eiser heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt door zijn reactie op het advies van de StAB bij brief van 28 oktober 2017 kenbaar te maken, terwijl verweerder dit bij brief van 3 november 2017 heeft gedaan. Verweerder heeft in die brief tevens verwezen naar de reactie van [naam adviesbureau] , welke reactie was gevoegd bij de brief van verweerder van 3 november 2017.
Een tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2018. Eiser en zijn echtgenote [D] zijn verschenen, bijgestaan door mr. J.M. Stedelaar, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. [B] en drs. [C] voornoemd. Verder zijn ter zitting verschenen [E] K-RMT en mr. drs. [F] , beiden werkzaam bij de StAB, alsmede [G] , taxateur.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenbeslissing van de rechtbank van 26 april 2017, waarbij het onderzoek is heropend en de StAB is benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenbeslissing heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
2. Bij de beoordeling van een verzoek om tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de verzoeker door wijziging van het planologische regime in een nadeligere positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Verweerder heeft op basis van de door hem gemaakte planologische vergelijking geconcludeerd dat eiser als gevolg van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Woerden, Kamerik en Zegveld’ niet in een planologisch nadeligere situatie is komen te verkeren en derhalve geen recht heeft op een tegemoetkoming in planschade.
3. Zoals de rechtbank reeds in de tussenbeslissing heeft geoordeeld, berust dit standpunt van verweerder op een onjuiste planologische vergelijking, reden waarom de StAB op de voet van artikel 8:47 van de Awb is benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek.
De StAB heeft in haar verslag van 13 september 2017 een planvergelijking gemaakt tussen het oude bestemmingsplan “ [straatnaam 1] herziening 1980” en het vrijstellingsbesluit van 20 juli 2006 enerzijds en het bestemmingsplan “Landelijk gebied Woerden, Kamerik en Zegveld” anderzijds. In haar advies heeft de StAB, kort samengevat, geoordeeld dat op grond van deze planologische vergelijking is gebleken dat sprake is van een planologisch nadeel voor eiser, welk nadeel het gevolg is van een wezenlijke verruiming van de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor verblijfsrecreatieve overnachtingen en horeca. Het aantal overnachtingsmogelijkheden neemt toe, aldus de StAB, zowel door een toename van de bebouwingsmogelijkheden als door een wezenlijke verruiming van de oppervlakte aan gronden waarop verblijfsrecreatie en horeca is toegestaan.
De door de StAB ingeschakelde taxateur [G] heeft vervolgens op basis van de door de StAB gemaakte planologische vergelijking en met behulp van de zogenoemde vergelijkingsmethode de waarde van de woning van eiser vóór en ná de planologische mutatie getaxeerd. De waarde van eisers woning vóór de planologische mutatie heeft de taxateur vastgesteld op € 1.700.000,-, terwijl de waarde ná de planologische mutatie is vastgesteld op
€ 1.675.000,-. Het planologische nadeel, en daarmee de door eiser geleden schade, is aldus bepaald op € 25.000,-. De StAB heeft vervolgens geconcludeerd dat deze planschade niet boven de in artikel 6.2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wro bedoelde drempel van het normaal maatschappelijk risico uitstijgt, zodat eiser niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in de planschade.
Zowel eiser als verweerder hebben een zienswijze ingediend naar aanleiding van het StAB-verslag.
4. De rechtbank overweegt allereerst, dit in navolging van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS; zie de uitspraak van 16 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:888) dat de bestuursrechter in beginsel mag afgaan op de inhoud van het verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 8:47 van de Awb. Dat is slechts anders indien dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd.
5. Eiser heeft betoogd zich te kunnen vinden in de planologische vergelijking van de StAB, maar is op grond van ingewonnen advies bij [bedrijfsnaam] , […] / […] , van mening dat de gevolgen van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Woerden, Kamerik en Zegveld’ qua geluid niet of niet voldoende zijn onderzocht. Eiser is van mening dat de omvang van de schade afhangt van de vraag in hoeverre het woon- en leefgenot door de geluidhinder wordt aangetast, en pleit dan ook voor een nader akoestisch onderzoek.
5.1
De StAB heeft in haar advies geconcludeerd dat door het gebruik van het recreatieterrein sprake zal zijn van een toename van de geluidhinder, ondanks het feit dat de afstand tussen de woning van eiser en het recreatieterrein omstreeks 900 meter bedraagt. De StAB heeft daarbij in aanmerking genomen dat door het verruimde gebruik binnen het gehele bouwvlak onversterkte muziek ten gehore kan worden gebracht, waarvan het geluidniveau niet bij wet is gemaximeerd, terwijl voor versterkt geluid grenswaarden gelden, zoals gesteld in het Activiteitenbesluit. De StAB heeft daarbij geconcludeerd dat de geluidwaarden op de woning van eiser, gezien de afstand van het recreatieterrein, desalniettemin lager zullen zijn dan de maximale immissiewaarden, zoals neergelegd in het Activiteitenbesluit. Ter zitting heeft de StAB toegelicht dat het geluid vanuit de horeca en het stemgeluid niet herkenbaar opgaan in het referentie-geluidniveau in het stiltegebied en onderdeel worden van de aanwezige achtergrondruis.
Ten aanzien van het geluid dat door een toename van het aantal verkeersbewegingen op de [straatnaam 2] wordt veroorzaakt, heeft de StAB overwogen dat een groot deel van het verkeer van en naar het [straatnaam 1] [nummeraanduiding] zal worden afgehandeld via de N212. Voorts kan de genoemde hinder door het parkeren in de berm van de [straatnaam 2] en de geluidhinder door toertochten met gemotoriseerde voertuigen, niet in de planologische vergelijking worden betrokken, omdat deze hinder afkomstig is van gebruiksvormen die niet zijn toegelaten ingevolge het nieuwe planologische regime.
5.2
De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat de geluidhinder door de StAB onjuist is ingeschat. De StAB heeft met betrekking tot dit aspect rekening gehouden met het feit dat de woning van eiser in een stiltegebied ligt, terwijl ook rekening is gehouden met een geringe toename van de geluidhinder als gevolg van een toename van het aantal verkeersbewegingen. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding om te concluderen dat de StAB de geluidhinder ter plaatse van de woning van eiser onvoldoende op waarde heeft geschat. Aan hoe eiser de geluidsbelasting zelf ervaart, kan in het kader van de vaststelling van planschade geen doorslaggevende waarde worden toegekend. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat een deel van de door eiser ervaren geluidsoverlast (zoals door bruiloften, feesten en gemotoriseerde toertochten) geen gevolg is van het nieuwe planologische regime. Een nader akoestisch onderzoek acht de rechtbank dan ook niet aangewezen. Het betoog van eiser slaagt dus niet.
5.3
Eiser heeft ter zitting nog aangevoerd dat de door de StAB ingeschakelde taxateur [G] bij de waardering van zijn woning geen rekening heeft gehouden met het feit dat zijn woning in een stiltegebied ligt, terwijl de in het taxatierapport genoemde referentieobjecten niet in een stiltegebied liggen.
5.4
Taxateur [G] heeft ter zitting van de rechtbank aangegeven dat de referentieobjecten weliswaar niet in een stiltegebied liggen, maar dat hij het niet aannemelijk acht dat dit een afzonderlijk waardebepalend element is dat tot verhoging van de waarde van eisers woning zou moeten leiden. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om deze benadering van de taxateur voor onjuist te houden.
6. Verweerder heeft in reactie op het advies van de StAB aangevoerd dat in de planologische vergelijking de oude planologische situatie door de StAB niet maximaal is ingevuld en de nieuwe planologische situatie op het punt van de horecamogelijkheden te ruim is ingevuld. Daardoor is de planologische schade te hoog vastgesteld.
6.1
De rechtbank stelt vast dat de door verweerder in zijn reactie genoemde aspecten, voor zover deze al enige invloed hebben op de waarde van eisers woning, hooguit kunnen leiden tot een lagere planologische schade dan € 25.000,- zoals de StAB in het rapport heeft berekend. Ook wanneer verweerder gevolgd zou worden in zijn visie, kan dit niet leiden tot een schade die het forfait van twee procent overschrijdt. Gelet hierop kan en zal de rechtbank deze aspecten, wat daarvan ook zij, verder onbesproken laten.
7. Het geheel overziende is de rechtbank van oordeel dat de StAB voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom zij tot de conclusie is gekomen dat eiser door de planologische wijziging in een nadeligere positie is komen te verkeren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verslag van de StAB ten aanzien van de door haar gemaakte planvergelijking zorgvuldig tot stand is gekomen.
7.1
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het advies van de StAB niet aan haar oordeel ten grondslag te leggen. De rechtbank is van oordeel dat het door de StAB verrichte onderzoek volledig en zorgvuldig is, waarbij op goede gronden is geconcludeerd dat de planschade binnen het forfait van twee procent van de waarde onmiddellijk voor de inwerkingtreding van het nieuwe planologische regime is gebleven.
7.2
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder het advies van [naam adviesbureau] , waarin werd uitgegaan van een onjuiste planologische vergelijking, niet aan zijn besluit ten grondslag had mogen leggen. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit moet dan ook worden vernietigd. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, nu in het verslag van de StAB wordt geconcludeerd dat de planschade binnen het forfait van twee procent van de waarde onmiddellijk voor de inwerkingtreding van het nieuwe planologische regime blijft.
7.3
De rechtbank ziet gelet op vorenstaande aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 501,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting van 29 mei 2018) en op € 21,84 (4 x
€ 5,46) voor reiskosten in verband met het bijwonen van de zittingen van de rechtbank.
7.4
Bij het aan de rechtbank overgelegde proceskostenformulier heeft eiser tevens een factuur van [bedrijfsnaam] gevoegd, waarop een bedrag aan kosten wordt vermeld van € 559,63. Deze kosten komen echter niet voor vergoeding in aanmerking.
Enerzijds niet omdat uit de factuur niet blijkt op welke werkzaamheden deze betrekking heeft en anderzijds niet omdat eiser geen rapport van [bedrijfsnaam] heeft overgelegd, waaruit blijkt dat dit betrekking heeft op het door hem ingestelde beroep.
7.5
Wel dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt het bestreden besluit,
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eiser te vergoeden,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 522,84.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, en mr. drs. S. Wijna en
mr. B. Rademaker, leden, in aanwezigheid van W.B. Lakeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.