ECLI:NL:RBMNE:2018:3375

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
18 juli 2018
Zaaknummer
6512679
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van loon bij tussentijdse beëindiging van een opdracht en verrekening van voorschotten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die onder de naam van een eenmanszaak financieel administratieve werkzaamheden verrichtte, en een gedaagde B.V. die deze werkzaamheden had ingekocht. De eiser vorderde betaling van een openstaande factuur van € 2.178,00 inclusief btw, die betrekking had op werkzaamheden voor het boekjaar 2015. De gedaagde B.V. had echter de overeenkomst tussentijds opgezegd en stelde dat zij de openstaande factuur had verrekend met voorschotten die zij eerder aan de eiser had betaald voor werkzaamheden die niet waren uitgevoerd. De kantonrechter oordeelde dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat hij werkzaamheden van enige betekenis had verricht voor de boekjaren 2016 en 2017, en dat de gedaagde B.V. rechtsgeldig de betaalde voorschotten kon verrekenen met de openstaande factuur. De vorderingen van de eiser werden afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter concludeerde dat de eiser geen recht had op het gevorderde loon, omdat de werkzaamheden niet waren afgerond en de gedaagde B.V. de overeenkomst rechtsgeldig had opgezegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
Vonnis van 6 juni 2018
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 6512679 / AC EXPL 17-4600 van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie, hierna ook te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Incassofonds ,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie, hierna ook te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. R.H.W. van Ewijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord in conventie en van voorwaardelijke eis in reconventie,
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in voorwaardelijke reconventie,
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in voorwaardelijke reconventie,
  • de conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie,
  • de akte uitlating producties van de zijde van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] verricht onder de naam ‘ [naam eenmanszaak] ’ financieel administratieve werkzaamheden voor opdrachtgevers.
2.2.
In april 2016 zijn partijen overeengekomen dat [eiser] werkzaamheden zou verrichten voor [gedaagde] . In de op 13 april 2016 door [eiser] verstuurde offerte is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
“(…) Het honorarium bedraagt€ 1.800,-op jaarbasis. Facturatie zal plaatsvinden op basis van 50% bij aanvang en 50% na afronding van de jaarwerkzaamheden. Van deze fixed fee kan worden afgeweken indien de totale tijdsbesteding van [naam eenmanszaak] op jaarbasis 30 uur overstijgt. In dat geval zal in overleg nadere afspraken worden gemaakt. (…)”.
2.3.
[gedaagde] is akkoord gegaan met de offerte en zij heeft vervolgens twee voorschotten van totaal € 2.178,00 inclusief btw aan [eiser] betaald.
2.4.
In mei 2017 heeft [eiser] een bedrag van € 2.178,00 inclusief btw aan [gedaagde] gefactureerd. Op de factuur met factuurnummer 2017.048 (hierna: de factuur) zijn de door [eiser] verrichte werkzaamheden omschreven als “Opstellen jaarstukken 2015”.
2.5.
Per e-mail van 13 juni 2017 heeft [gedaagde] aan [eiser] – voor zover van belang – het volgende geschreven:
“Beste [voornaam van eiser] ,
Bij deze en zoals gisteren telefonisch besproken zeg ik onze samenwerking op.
Bij aanvang van jouw werkzaamheden nu een jaar geleden waren de jaarlijkse kosten € 1.800 euro. Daarin zat ook een fiscaal pakket. Nu een jaar verder heb ik netjes in totaal 1.800 euro betaald.
Omdat ik de werkzaamheden opzeg omdat ik ontevreden ben wil ik dat de voorschotten die ik heb betaald berekend[de kantonrechter begrijpt: verrekend]
worden met de laatste factuur 2017.048.(…)”
2.6.
In juni en juli 2017 heeft [eiser] [gedaagde] meermaals gesommeerd om de factuur te betalen. [gedaagde] heeft geen gehoor gegeven aan deze sommaties.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
€ 2.178,00 inclusief btw vanwege de verschuldigde hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 24 mei 2017 tot de dag van voldoening;
€ 326,70 vanwege de buitengerechtelijke incassokosten;
de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. [eiser] heeft de financiële administratie van het boekjaar 2015 voor [gedaagde] gedaan en ter zake van die werkzaamheden een bedrag van € 2.178,00 gefactureerd. [gedaagde] heeft de factuur niet betaald en [eiser] vordert dat [gedaagde] haar betalingsverplichting nakomt.
3.3.
[gedaagde] voert aan dat zij de overeenkomst tussentijds heeft opgezegd en de openstaande factuurschuld ter zake van de administratie van het boekjaar 2015 heeft verrekend met de door haar betaalde, maar niet verschuldigde voorschotten ter zake van de administratie van de boekjaren 2016 en 2017.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.4.
Onder de voorwaarde dat het beroep op verrekening in conventie faalt, vordert [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [eiser] te veroordelen tot (terug)betaling van € 2.178,00 inclusief btw, vermeerderd met de proceskosten waaronder de nakosten en de rente over de proceskosten.
3.5.
[gedaagde] legt aan deze vordering ten grondslag dat zij twee voorschotten heeft betaald voor werkzaamheden die [eiser] niet heeft uitgevoerd. [gedaagde] vordert terugbetaling van deze onverschuldigd betaalde voorschotten.
3.6.
[eiser] betwist dat [gedaagde] een (tegen)vordering op hem heeft. De betaalde voorschotten zien op werkzaamheden die hij heeft verricht ter zake van de financiële administratie van de boekjaren 2016 en 2017. Partijen zijn een ‘fixed fee’ overeengekomen en het doet er dus niet toe hoeveel werkzaamheden [eiser] precies heeft verricht.
3.7.
Op de stellingen van partijen zowel in conventie als in (voorwaardelijke) reconventie wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter ziet aanleiding om de vorderingen in conventie en reconventie gezamenlijk te bespreken gelet op de samenhang tussen deze vorderingen.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] recht heeft op € 2.178,00 inclusief btw voor de door hem verrichte administratieve werkzaamheden ter zake van het boekjaar 2015. Verder staat vast dat [gedaagde] voorschotten heeft betaald van € 2.178,00 inclusief btw ter zake van de financiële administratie van de boekjaren 2016 en 2017. De kern van het geschil betreft dan ook de vraag of [gedaagde] de betaalde voorschotten rechtsgeldig heeft kunnen verrekenen met de openstaande factuur.
Algemene voorwaarden
4.3.
[eiser] heeft aangevoerd dat verrekening is uitgesloten in de algemene voorwaarden, zodat [gedaagde] alleen daarom al geen beroep op verrekening toekomt. [gedaagde] heeft betwist dat algemene voorwaarden van toepassing zijn en/of dat daarin de verrekeningsbevoegdheid is uitgesloten.
4.4.
De kantonrechter overweegt dat in het midden kan blijven of de algemene voorwaarden van [eiser] van toepassing zijn. [gedaagde] heeft immers betwist dat in de algemene voorwaarden van [eiser] een bepaling is opgenomen die de verrekeningsbevoegdheid van [gedaagde] uitsluit. Ondanks deze gemotiveerde betwisting heeft [eiser] volstaan met het herhaaldelijk verwijzen naar de algemene voorwaarden, zonder te vermelden in welke specifieke bepaling deze afspraak dan is neergelegd. Nu het niet aan de kantonrechter is om in producties te zoeken naar een onderbouwing van het standpunt van een partij, oordeelt de kantonrechter dat [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt of kan worden afgeleid dat verrekening in de algemene voorwaarden is uitgesloten. Dit verweer faalt dan ook.
Financiële administratie van boekjaar 2016 en 2017
4.5.
Uit de offerte van 13 april 2016 volgt dat partijen betaling van een bedrag van € 1.800,00 exclusief btw zijn overeengekomen voor het verrichten van ‘de jaarwerkzaamheden’ en dat pas gefactureerd wordt als de jaarwerkzaamheden zijn ‘afgerond’. Tussen partijen is niet in geschil dat de jaarwerkzaamheden van 2016 en 2017 nog niet zijn afgerond. Dat betekent dat [gedaagde] de overeenkomst met haar e-mail van 13 juni 2017 tussentijds heeft opgezegd. Uit artikel 7:411 lid 1 BW volgt dat de opdrachtnemer ( [eiser] ) in dat geval recht heeft op een ‘naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon’, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de reeds verrichte werkzaamheden.
4.6.
[eiser] heeft gesteld dat het er niet toe doet hoeveel uur hij aan de jaarwerkzaamheden van 2016 en 2017 heeft besteed: ook als dat slechts enkele uren zijn geweest is [gedaagde] de gehele vergoeding verschuldigd. De kantonrechter volgt dit standpunt niet. Partijen zijn weliswaar een ‘fixed-fee’ overeengekomen, maar dat bedrag ziet op het verrichten van
allejaarwerkzaamheden. Indien de overeenkomst tussentijds wordt opgezegd, is het aan de kantonrechter om te beoordelen of [eiser] desondanks recht heeft op loon en zo ja, wat een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon is.
4.7.
[eiser] heeft gesteld dat hij werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de financiële administratie van de boekjaren 2016 en 2017. Hoeveel uur dat (ongeveer) is geweest, heeft hij niet gesteld. [eiser] heeft enkele e-mails overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat hij werkzaamheden heeft verricht. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat dit het geval is. De kantonrechter overweegt dat in de door [eiser] overgelegde e-mails – die weliswaar in 2016/2017 zijn verstuurd – niets staat waaruit afgeleid kan worden dat [eiser] de financiële administratie van het boekjaar 2016 en/of 2017 ter handen heeft genomen. De e-mails bevestigen vooral het beeld dat [eiser] hoofdzakelijk aan de financiële administratie van het boekjaar 2015 heeft gewerkt. In de e-mails is verder te lezen dat partijen over andere onderwerpen hebben gecorrespondeerd (bijvoorbeeld een voorstel van [eiser] om tegen vergoeding additionele werkzaamheden te verrichten en doorgestuurde mailwisseling tussen de Belastingdienst en [gedaagde] ), maar deze e-mails geven geen steun aan het standpunt dat [eiser] (enige) werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de financiële administratie van de boekjaren 2016 en/of 2017. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] concludeert de kantonrechter dan ook dat [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt of kan worden afgeleid dat hij werkzaamheden van enige betekenis heeft verricht ter zake van de financiële administratie over de boekjaren 2016 en 2017. De kantonrechter oordeelt dan ook dat [eiser] – naast de vergoeding voor het verrichten van de financiële administratie over boekjaar 2015 – geen recht heeft op (een ander) loon, als bedoeld in artikel 7:411 lid 1 BW.
4.8.
Aangezien [gedaagde] wel voorschotten heeft betaald voor het laten verrichten van de financiële administratie van de boekjaren 2016 en 2017 en niet vast staat dat [eiser] daarvoor een tegenprestatie heeft geleverd, oordeelt de kantonrechter dat [gedaagde] de voorschotten onverschuldigd heeft betaald. Dat betekent dat [gedaagde] rechtsgeldig de door haar betaalde voorschotten van € 2.178,00 inclusief btw kon verrekenen met de openstaande factuurschuld van € 2.178,00 inclusief btw. De kantonrechter merkt de e-mail van 13 juni 2017 aan als een verrekeningsverklaring, zodat als gevolg daarvan beide verbintenissen teniet zijn gegaan (zie artikel 6:127 lid 1 BW). Bijgevolg wijst de kantonrechter de vorderingen van [eiser] in conventie af.
4.9.
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. [gedaagde] heeft verzocht om een hogere dan gebruikelijke proceskostenveroordeling toe te wijzen. De kantonrechter ziet daartoe echter geen aanleiding. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden daarom als volgt begroot:
- salaris gemachtigde
€ 300,00(2 punten x tarief € 150,00)
Totaal € 300,00
4.10.
De door [gedaagde] gevorderde nakosten en de rente over de proceskosten worden toegewezen als in het dictum bepaald.
Conclusie in reconventie
4.11.
De vordering in reconventie is slechts ingesteld voor zover de kantonrechter tot oordeel komt dat het verrekeningsverweer faalt. Dat is echter niet het geval (zie de inhoudelijke beoordeling onder 4.2 tot en met 4.8), zodat aan de beoordeling van de vordering in reconventie niet wordt toegekomen. De kantonrechter verstaat dat de vordering in reconventie dan ook niet is ingesteld.
4.12.
Wanneer aan de voorwaarde waaronder een reconventionele vordering is ingesteld niet is voldaan, geldt als uitgangspunt dat in reconventie geen proceskostenveroordeling wordt uitgesproken (Hoge Raad, 11-02-2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9673). De kantonrechter ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken en spreekt derhalve in reconventie geen proceskostenveroordeling uit.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 300,00 aan salaris gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [eiser] onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 75,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening;
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Leijten en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2018.