ECLI:NL:RBMNE:2018:3343

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
6883757 / ME VERZ 18-94
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van een arbeidsongeschikte werknemer die zonder toestemming op vakantie ging tijdens re-integratie

In deze zaak heeft de kantonrechter op 17 juli 2018 uitspraak gedaan over het ontslag op staande voet van een werknemer, [verzoeker], die arbeidsongeschikt was en zonder toestemming van zijn werkgever, GGz Centraal, op vakantie ging. De werknemer was sinds 28 juni 2016 arbeidsongeschikt en was vanaf 22 januari 2018 bezig met een re-integratietraject in het tweede spoor. Ondanks herhaalde waarschuwingen van zijn werkgever dat hij op 27 februari 2018 moest beginnen met passende werkzaamheden, besloot hij van 19 februari tot en met 9 maart 2018 op vakantie te gaan. De werkgever had hem duidelijk gemaakt dat hij geen toestemming had voor deze lange vakantie, maar de werknemer ging desondanks op reis. Na zijn terugkeer werd hij op staande voet ontslagen vanwege ongeoorloofde afwezigheid en het niet voldoen aan zijn re-integratieverplichtingen. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet terecht was, omdat de werknemer bewust en weloverwogen had gehandeld door zonder toestemming op vakantie te gaan, ondanks meerdere waarschuwingen van zijn werkgever. De rechter wees de verzoeken van de werknemer tot vernietiging van het ontslag, wedertewerkstelling en betaling van salaris af, en veroordeelde de werknemer in de proceskosten.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Beschikking van 17 juli 2018
in de zaak met zaaknummer / rekestnummer 6883757 / ME VERZ 18-94 van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, hierna ook te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde mr. J. Eilers
en
de stichting
STICHTING GGz CENTRAAL,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende, hierna ook te noemen: GGz Centraal,
gemachtigde mr. L. van de Vrugt.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoeker] , ter griffie ingekomen op 4 mei 2018;
- het verweerschrift van GGz Centraal, ter griffie ingekomen op 25 juni 2018.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juli 2018. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt. De gemachtigde van [verzoeker] heeft pleitaantekeningen overgelegd.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1973, was vanaf 15 juni 2007 in dienst van GGz Centraal, laatstelijk voor 22,5 uur per week op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van begeleider a/n/w.
2.2.
Sinds 28 juni 2016 is [verzoeker] arbeidsongeschikt. Vanaf 22 januari 2018 is de re-integratie van [verzoeker] gericht op het tweede spoor. Het tweede spoor traject werd ondersteund door [naam eenmanszaak] (hierna “ [naam eenmanszaak] ”).
2.3.
Op 6 februari 2018 heeft de bedrijfsarts [verzoeker] laten weten dat er in het kader van het tweede spoor traject een werkplek was gevonden in de […] . De bedrijfsarts adviseerde [verzoeker] passende werkzaamheden te gaan doen in het kader van het verkrijgen van arbeidsritme. De bedrijfsarts adviseerde een opbouwschema, te beginnen met twee keer 4 uur per week.
2.4.
Op 9 februari 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de leidinggevende van [verzoeker] (hierna “ [A] ”) en [verzoeker] .
2.5.
Op 11 februari 2018 heeft [A] een e-mail gestuurd aan de [functie van B] van GGz Centraal, de heer [B] (“hierna “ [B] ”), met de volgende tekst:
“Afgelopen vrijdag heb ik [voornaam van verzoeker] gesproken. Hij zegt dat er nog geen concrete afspraken zijn gemaakt om weer met werk te starten. Zou wel ‘iets’ gehoord hebben over werken op het terrein van [locatie 1] . Vraagt aan mij of hij 3-4 weken met vakantie mag gaan!! Lijkt me niet toch??”
2.6.
Op 12 februari 2018 heeft [B] op deze e-mail geantwoord met de volgende tekst:
“Nee, dit is niet aan de orde nu. We gaan proberen afspraken met hem en het werk te maken deze week. Betreft meelopen in de […] hier, om werkritme op te doen. Daar past nu geen vakantie bij. Ik spreek morgen met hem en hij spreekt dan ook met [C (van naam eenmanszaak)] , hier in [locatie 2] . Hij kan er nu niet tussenuit, want hiermee belemmerd hij zijn re-integratie en onze re-integratieverplichting als werkgever.
Zoals het er nu naar uit ziet is een kortere vakantie bespreekbaar na de WIA aanvraag en na onze opbouwpoging.”
2.7.
Op 13 februari 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] , [naam eenmanszaak] en [B] . In dit gesprek heeft [B] aan [verzoeker] laten weten dat de re-integratie bij de […] op 27 februari 2018 van start zou gaan.
2.8.
Op dezelfde dag heeft [verzoeker] een e-mail gestuurd aan GGz Centraal, met de volgende tekst:
“Dank voor het gesprek van vanmorgen, leuk om kennis te hebben kunnen maken met de
mogelijkheid “ […] , naast het 2e Spoor van [voornaam van C (van naam eenmanszaak)] . Ik kijk ik er naar uit om hier zo
goed mogelijk de schouders onder te gaan zetten.
In mijn gesprek met de bedrijfsarts van 6 februari j.l. heb ik met hem de optie van vakantie
besproken die tussen mijn behandelingen en ontwikkelingen met [voornaam van C (van naam eenmanszaak)] in te plannen is. Dezen had hier geen bezwaar tegen en met [voornaam van C (van naam eenmanszaak)] heb ik vervolg afspraken voor het 2e spoor gewoon kunnen doorplannen volgens het werkplan.
Zoals gezegd heb ik nog even met mijn jurist van de bond gebeld, die geen rechtmatige grond kon bedenken waarin jullie als bedrijf zouden verzaken ten opzichten van het UWV. Ik hoop natuurlijk van harte dat dat naar waarheid is en ik wil gaarne werken naar een win-winsituatie waarbij geen enkele partij wordt benadeeld.
Hierbij dien ik dus alsnog graag mijn aanvraag voor vakantie in van 19 feb. t/m 09 mrt. En daarmee het verzoek om een week later dan de eerst beoogde 5 mrt. van start te gaan bij de
[…] .”
2.9.
Op 15 februari 2018 heeft GGz Centraal een e-mail aan [verzoeker] gestuurd met de volgende tekst:
“Zoals ik in het gesprek van afgelopen dinsdag al heb aangegeven zijn wij als werkgever eraan
gehouden jou een opstap in werk en werkritme te geven.
We hebben met elkaar (jou en de opzichter van de […] ) de afspraak gemaakt dat je
op di. 27 februari gaat starten bij de […] .
Hiervoor is een schema gemaakt voor de eerste twee weken voor 2 maal 4 uur per week op
dinsdag en donderdag. En op di. 13 maart wordt je verwacht en uitgenodigd bij de bedrijfsarts om dit te evalueren.
Ik kan jouw verlofverzoek dus niet inwilligen met oog op die afspraken en onze plicht als werkgever om je te laten opbouwen in werk.
We rekenen op je komst op di. 27 februari, om 8 uur bij de […] op terrein van [locatie 1] , zoals dat afgesproken is met je.
Voor de volledigheid wijs ikje op je verplichting als medewerker om mee te werken aan deze re-integratie.
Indien je dat niet doet zullen wij overgaan tot sancties en je loonbetaling stopzetten, zoals eerder al aan je bevestigd is.
Ik hoop dat het zover niet zal hoeven komen.
We zenden je ook nog een schriftelijke bevestiging hiervan toe.
Succes met het verder oppakken van het aangeboden werk, en met het 2e spoortraject,”
2.10.
Op 21 februari 2018 heeft GGz Centraal een brief aan [verzoeker] gestuurd, met de volgende tekst:
“U heeft op vrijdag 9 februari 2018 mondeling aangegeven bij uw leidinggevende, de heer [A] en op dinsdag 13 februari mondeling en per mail bij de heer [B] , [functie van B] , dat u van 19 februari 2018 tot en met 9 maart 2018 met vakantie wil. Op 13 februari hebben we u mondeling aangegeven dat u op 27 februari a,s. verwacht wordt uw opbouw in werk aan te vangen en 15 februari jl. hebben wij u per mail laten weten waarom wij u geen toestemming geven voor deze vakantie. Wij lichten ons besluit hieronder nogmaals toe.
Op dinsdag 13 februari 2018 hebben wij in het kader van uw re-integratietraject met u afspraken gemaakt over een opbouw in passende werkzaamheden bij de […] van GGz Centraal vanaf dinsdag 27 februari as. U wordt op die dinsdag om 8.00 uur verwacht in het gebouw van de […] op de locatie [locatie 1] . U heeft al kennis gemaakt met de heer [D] , opzichter […] , die u, samen met een collega, zal begeleiden.
De bedrijfsarts heeft een opbouwschema gemaakt, waarin u de eerste twee weken op basis van tweemaal vier uur per week op dinsdag en donderdag vanaf 8.00 uur wordt ingezet bij werkzaamheden in de […] . De heer [D] zal ons wekelijks hiervan verslag uitbrengen, zodat wij uw opstart in werk goed kunnen volgen en begeleiden.
In de mail van 15 februari jl. hebben wij u ook gemeld dat u op dinsdag 13 maart een afspraak heeft bij de bedrijfsarts.
We hebben u zowel in ons gesprek van de 13e als in de mail van de 15e nogmaals gewezen op uw re-integratieverplichtingen en dat het bij ziekte gebruikelijk is om vooraf toestemming te vragen omdat een vakantie mag geen belemmering voor uw herstel en re-integratie mag opleveren. Verlof opnemen terwijl u nu geschikt wordt geacht voor het verrichten van passende werkzaamheden zien wij als een onacceptabele vertraging van re-integratie en herstel. U wordt dan ook 27 februari verwacht om te starten met uw re-integratietraject. In de periode tot 27 februari kunt u vrijaf nemen, daarna gaan we het geplande re-integratietraject in.
In onze mail van 15 februari hebben wij u er ook al op gewezen dat wij zullen overgaan tot sancties, en uw loon zullen stopzetten mocht u zonder deugdelijke grond geen medewerking verlenen aan dit traject door geen passende arbeid te verrichten. U bent reeds meerdere keren schriftelijk gewaarschuwd hiervoor.
Van uw leidinggevende [A] hebben wij begrepen dat ook hij u heeft laten weten dat en waarom u nu niet zo lang op vakantie kunt gaan. Hij heeft ons laten weten dat u liet merken het hiermee niet eens te zijn. Hij kreeg zelfs de indruk dat u uw vakantie (een trip naar Azië) al geregeld had zonder onze toestemming af te wachten.
Wij hebben u ons besluit al eerder medegedeeld: u krijgt geen toestemming om op vakantie te gaan, maar start per 27 februari a.s. met uw re-integratie bij de […] . Doet u dat niet, dan zal met ingang van die datum uw loon worden stop gezet.
We gaan ervan uit dat u het zover niet laat komen en op 27 februari a.s. start met het verrichten van de aangeboden passende arbeid.”
2.11.
Op 21 februari 2018 heeft [verzoeker] een e-mail gestuurd aan GGz Centraal met de volgende tekst:
“Bij deze licht ik graag nog even mijn verhaal toe van afgelopen week en de situatie waarin we nu zitten in alle openheid.
Dinsdag 6 februari had ik een goed gesprek bij de bedrijfsarts die ik op de hoogte had gesteld van mijn plannen om van 19 februari tot en met 10 maart op vakantie te gaan deze melden dat hij hier geen bezwaar tegen had. Donderdag de 8 februari had ik met mijn directe leidinggevende [A] ons maandelijks gesprek waarin ik eveneens mijn plannen voor vakantie kenbaar heb gemaakt. Hij had geen bezwaar als het de ontwikkelingen met de werkcoach [C (van naam eenmanszaak)] verder niet in de weg zouden staan. Ik meldde dat die voorspoedig liepen, ik blij met deze hulp ben en de ontwikkelingen ook tijdens mijn vakantie zouden kunnen worden voortgezet. Verder vroeg hij of ik al iets wist van een optie in de […] ook de bedrijfsarts had dit gemeld maar geen van beiden kon hier verder het fijne van vertellen. Ik meldde dat ik het prima vond als ik vandaag of morgen ergens kon gaan houthakken, ik had momenteel niets om handen, was van plan om pas rond de 19e op vakantie te gaan en hij zei dat dat anders wel kwam na mijn vakantie. Als ik de zaken met [voornaam van C (van naam eenmanszaak)] rond kon breien dan zou hij van zijn kant laten weten dat hij geen bezwaar had tegen mijn afwezigheid. Ik vroeg hem daarna nog of ik [B] ook nog in moest lichten, maar dat hoefde niet zo zei hij. Hierna wenste hij mij vast een goede vakantie en vroeg waar ik heen zou gaan.
OP dinsdag 13 februari had ik omstreeks 11:00 een vervolg gesprek met [C (van naam eenmanszaak)] , jij was hier ook bij aanwezig, wat prima was al had ik hier niet op gerekend gezien dit niet was aangekondigd. Aanvankelijk zou ik mij met haar treffen in het A1-Restaurant om ontwikkelingen verder te bespreken, maar gezien dit rond 11:00 nog dicht bleek te zijn, werd na wat heen en weer gemail jouw kamer voorgesteld als ontmoetingsplek. Ik was blij verrast te horen wat het plan […] nu daadwerkelijk inhield en vond het leuk om kennis te maken. Kijk hier ook naar uit en wil het graag alle kans geven, heb zelfs inmiddels al mijn werkschoenen al laten overkomen uit Duitsland en kijk uit naar een goede herstart met affiniteit.
Wat nogal rauw op mijn dak kwam viel was dat je in het gesprek tussen neus en lippen even meldde dat mijn plannen betreft vakantie niet zouden worden goedgekeurd, zeken omdat ik het weekeinde er al alles aan had gedaan om dit rond te breien opdat alle afspraken met de werkcoach konden blijven doorlopen en gezien mijn wederhelft vanwege een drukke baan bij het ministerie van Binnenlandse Zaken in Berlijn maar moeilijk vrij kan krijgen, Ik was in de veronderstelling dat er na het gesprek met [A] geen zaken meer waren die bezwaren zouden opleveren om tijdens deze periode vrij te kunnen krijgen.
Na jouw mededeling was ik dan ook niet meer volledig geestelijk, goed bij het gesprek aanwezig en had de grootst mogelijke moeite om mijn hoofd recht te houden en present te blijven. Ik voelde ik mij goed uit het veld geslagen op dat moment. Mijn vriendin heeft inmiddels vrij gekregen voor deze periode en kan met mij dus geen kant op. Je gaf aan dat er na de reintegratie over vakantie kan worden gesproken maar haar agenda stond al vol voor de rest van het jaar en zoals ik tijdens het gesprek al aangaf is dat dan helaas niet meer mogelijk. De afgelopen 1 ½ jaar waarin ik geen beroep heb gedaan op het recht van vakantie was vrij intensief voor ons beiden gezien mijn terugval.
Ik kijk graag uit naar de mogelijkheid van de […] en de verdere ontwikkelingen met [voornaam van C (van naam eenmanszaak)] en hoop dus van harte dat deze in goede afgestemming kunnen worden voortgezet.”
2.12.
Op 7 maart 2018 heeft GGz Centraal een brief aan [verzoeker] gestuurd met de volgende tekst:
“Op dinsdag 13 februari mondeling en op donderdag 15 februari per mail hebben wij u laten
weten dat wij u op 27 februari datum verwachten voor het verrichten van passende werkzaamheden in het kader van uw re-integratietraject en dat we u geen toestemming geven om na 27 februari vakantieverlof op te nemen. Op woensdag 21 februari hebben wij u daarover ook nog een aangetekende brief gezonden en u nogmaals gewezen op uw verplichtingen als werknemer in het kader van uw hersteltraject en nogmaals uitgelegd waarom wij niet akkoord gaan met het opnemen van vakantieverlof conform uw verzoek. In zowel de mail als brief hebben we u nogmaals gewaarschuwd dat wij, indien u niet zou verschijnen, over zullen gaan tot sancties en uw loon zullen stopzetten.
U bent echter tot op heden niet op uw re-integratieplek bij de […] verschenen. U
heeft dinsdag 27 februari, donderdag 1 maart en dinsdag 6 maart geen passende werkzaamheden verricht. Hierdoor heeft u het re-integratie traject geblokkeerd, hetgeen tevens ten koste gaat van uw re-integratie en herstel.
Omdat u zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan uw re-integratietraject door passende werkzaamheden te verrichten, zullen wij uw loonbetaling per heden (7 maart) stopzetten. Tevens maken wij hierbij het voorbehoud om u alsnog op staande voet te ontslaan indien komt vast te staan dat u zonder deugdelijke grond, derhalve ongeoorloofd, afwezig was.
Wij nodigen u uit om vrijdag 9 maart om 9.00 uur te verschijnen bij GGz Centraal/gebouw [locatie 2] voor een gesprek met [A] en [B] om de ontstane situatie te bespreken en om u
in de gelegenheid te stellen om te reageren op de door ons gemaakte verwijten in het kader van hoor en wederhoor.”
2.13.
Op 9 maart 2018 heeft [verzoeker] een e-mail gestuurd aan GGz Centraal met de volgende tekst:
“Ik heb je brief mogen ontvangen en reageer daar bij dezen graag op.
Op woensdag 21 februari heb ik een mail gestuurd aan o.a. jou en [voornaam van A] betreffende de ietwat ongelukkige situatie waar wij in verzeild zijn. Voor het
versturen heb ik nog even contact gehad met mijn directe leiding gevende [A]
en deze verteld dat de situatie voor mij wat ongelukkig uitgepakt had
na afstemming met hem, werkcoach & bedrijfsarts betreffende mijn vakantie. [voornaam van A] begreep de situatie waarin ik zat en meldde dat hij de volgende dag overleg
zou hebben over deze situatie en zei dat hij hierna nog zou laten horen hoe het
met deze stond. Ik nadien heb niets meer vernomen dat inhoudelijk in gaat op mijn brief van 21 februari, noch mededelingen ontvangen van [A] betreffende de uitkomst van zijn overleg over deze situatie.
Ik kijk graag uit naar een goede re-integratie en een gezonde start bij de […] , ga ook graag in gesprek om een degelijke voortgang van zaken zo goed mogelijk af te stemmen. De heer Joost Eilers (Juridisch adviseur cvn) zou hierbij ook graag aanwezig willen zijn en is in de week van 12 maart beschikbaar om in gesprek te gaan. Om zo te komen tot een goede voortzetting van zaken.
Ik ben nu nog op vakantie gezien ik uit ben gegaan van eerder gemaakte afspraken (Bedrijfsarts, werkcoach, gesprek [A] ), en kijk er naar uit om tot een gezonde doorstart te komen en op 12 maart om 08:00 graag aan de slag te gaan bij de […] .”
2.14.
Op 9 maart 2018 heeft GGz Centraal een brief gestuurd aan [verzoeker] , met de volgende tekst:
“Op 7 maart jl. hebben wij je uitgenodigd voor een gesprek vandaag om 9.00 uur met [B] en mij om de ontstane situatie te bespreken en om je in de gelegenheid te stellen om te
reageren op de door ons gemaakte verwijten in het kader van hoor en wederhoor.
Je hebt op 9 maart om 9.03 uur per mail aan [B] en mij laten weten dat je niet op het gesprek kunt verschijnen omdat je nog met vakantie bent. Dit bevestigt ons vermoeden dat je tegen onze uitdrukkelijke waarschuwingen en redelijke instructies in toch op vakantie bent gegaan en momenteel nog in het buitenland verblijft terwijl je wist (o.a. aangetekende brief d.d. 21 februari jl.) dat je daar geen toestemming voor had.
Wij nodigen je nogmaals uit om maandag 12 maart om 14.00 uur te verschijnen bij GGz Centraal, locatie [locatie 1] , gebouw [locatie 2] voor een gesprek met [B] en mij om de ontstane situatie te bespreken en om je in de gelegenheid te stellen om te reageren op de door ons gemaakte verwijten in het kader van hoor en wederhoor. Wij herhalen daarbij ons voorbehoud om je alsnog op staande voet te ontslaan indien komt vast te staan dat je - ondanks alle waarschuwingen, instructies en redelijke opdrachten - zonder deugdelijke grond, derhalve ongeoorloofd, afwezig was.”
2.15.
Op 12 maart 2018 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [verzoeker] en zijn gemachtigde en [B] , [A] en mevrouw [E] van GGz Centraal. Tijdens dit gesprek is [verzoeker] op staande voet door GGz Centraal ontslagen. Het ontslag op staande voet is bevestigd in een brief van GGz Centraal aan [verzoeker] van 13 maart 2018, met de volgende tekst:
“Op 9 maart jl. hebben wij u uitgenodigd voor een gesprek op 12 maart om 14.00 uur met [A] , teamleider en [B] , [functie van B] , om de ontstane situatie rondom uw afwezigheid te bespreken en om u in de gelegenheid te stellen om te reageren op de door ons gemaakte verwijten in het kader van hoor en wederhoor. U bent verschenen op het gesprek, tezamen met uw raadsman van het CNV, de heer Eilers.
In aanwezigheid van onze verzuimexpert [E] heeft u een nadere toelichting gegeven waarom u in de periode vanaf 27 februari tot heden afwezig bent geweest en de door ons ingeplande re-integratieactiviteiten niet heeft verricht.
U heeft desgevraagd aangegeven in het weekend van 10 en 11 februari een reis naar Azië te hebben geboekt vanaf 19 februari tot en met 10 maart. Volgens u had u toestemming van de bedrijfsarts en uw leidinggevende om op vakantie te gaan. Ook zou uw vakantie de 2e spoor activiteiten met [C (van naam eenmanszaak)] niet in de weg (mogen) staan. Tijdens ons gesprek heeft u erkend dat de bedrijfsarts slechts heeft aangegeven dat er medisch gezien geen bezwaar is tegen een vakantie, maar dat dit een zaak is tussen werkgever en werknemer. U heeft ook erkend dat uw leidinggevende heeft aangegeven op 8 februari akkoord te zijn, zolanguw vakantie de re-integratie-activiteiten niet in de weg zou staan. In de brief van [C (van naam eenmanszaak)] van 15 februari waarin zij de met u gemaakte afspraken vastlegt, wordt met geen woord gerept over uw aanstaande vakantie. Sterker nog, in deze brief bevestigt [C (van naam eenmanszaak)] de vervolgafspraken op 22 februari, 5 maart en 13 maart. Daarvan liggen 2 dagen tijdens uw vakantie.
Ondanks de mondelinge weigering van de [functie van B] van uw verlof in het gesprek op 13 februari en diens herhaalde weigering en uitleg aan u per mail op 15 februari, heeft u niet verteld dat u al tickets had geboekt die u niet meer kosteloos kon annuleren. U bent vervolgens op 19 februari zonder uw werkgever GGz Centraal daarover te informeren vertrokken naar uw vakantiebestemming. U heeft erkend dat u op de hoogte was van het niet toekennen van het vakantieverlof. Als reden waarom u toch op vakantie bent gegaan, heeft u aangegeven dat u vond dat u toe was aan vakantie en dat u het annuleren van uw vliegticket te duur vond.
Ondanks onze uitdrukkelijke waarschuwingen en tegen onze redelijke instructies in, heeft u ervoor gekozen toch op vakantie te gaan naar het buitenland, terwijl u wist dat u daar geen toestemming voor had. U bent ook meerdere malen, zowel mondeling als schriftelijk gewaarschuwd wat de gevolgen zouden kunnen zijn als u zonder deugdelijke grond zou weigeren om passende werkzaamheden te verrichten en tegen onze redelijke instructies en opdrachten in zou handelen. Wij hebben als werkgever de plicht u te laten re-integreren conform de bepalingen in de Wet Poortwachter. Door uw handelwijze maakt u dat onmogelijk en wij kunnen niet anders dan hier maatregelen op te treffen, omdat u doelbewust niet meewerkt aan uw re-integratie op dit cruciale moment in uw verzuimtraject.
Wij zijn dan ook van mening dat wij terecht een loonstop hebben opgelegd per 7 maart jl. Wij hebben u tevens medegedeeld dat wij van het maken van het door ons gemaakte voorbehoud gebruik maken door u met ingang van 12 maart op staande voet te ontslaan.
U wist niet alleen dat, maar ook waarom, u geen toestemming had om na 26 februari op vakantie te gaan, namelijk omdat dit uw re-integratie en herstel zou belemmeren of vertragen. U wist ook wat de gevolgen voor u zouden kunnen zijn als u niet op de afgesproken tijdstippen zou verschijnen. U heeft echter bewust de keuze gemaakt om ondanks de weigering van GGz Centraal toch op vakantie te gaan omdat u vond dat u daaraan toe was en het annuleren van de tickets te duur was. Dat levert geen deugdelijke reden op voor uw afwezigheid. U bent niet op de afgesproken tijdstippen verschenen om de aangeboden passende arbeid te verrichten. U bent ongeoorloofd afwezig geweest, weigert zonder deugdelijke grond om de u aangeboden passende arbeid te verrichten en weigert eveneens om te voldoen aan redelijke opdrachten van uw werkgever op een cruciaal moment in uw re-integratie. U gaat hiermee in tegen uw wettelijke verplichtingen als werknemer in het kader van de Wet Poortwachter.
Wij zijn van mening dat u ons vertrouwen in u ernstig heeft beschaamd. De door ons geconstateerde feiten, het zonder deugdelijke grond afwezig zijn en blijven, het zonder deugdelijke grond weigeren om passende arbeid verrichten en het niet voldoen aan redelijke opdrachten van de werkgever, vormden voor ons ieder voor zich als gezamenlijk een dringende reden om over te gaan tot een ontslag op staande voet. Wij hebben daarbij tevens rekening gehouden met uw persoonlijke omstandigheden.
Een dergelijk gedrag kunnen en willen wij als organisatie niet accepteren, laat staan tolereren.
Het spijt ons bijzonder dat wij tot deze maatregel hebben moeten overgaan, maar uw gedrag
laat ons helaas geen andere keus.
Dit betekent dat u per 12 maart 2018 niet meer in dienst bent bij GGz Centraal. Deze maand zal een deugdelijke eindafrekening worden opgesteld en zullen de diverse instanties worden geinformeerd over de beeindiging van uw dienstverband.”
2.16.
Op 13 maart 2018 heeft de gemachtigde van [verzoeker] in een brief aan GGz Centraal laten weten dat [verzoeker] betwist dat sprake is van een dringende reden, dat hij de vernietigbaarheid van het ontslag inroept, dat hij bereid is om zijn re-integratiewerkzaamheden te verrichten en dat hij aanspraak maakt op doorbetaling van zijn salaris.
2.17.
Op 20 april 2018 heeft [naam eenmanszaak] een e-mail gestuurd aan GGz Centraal met, voor zover relevant, de volgende tekst:
“ [verzoeker] heeft mij laten weten dat hij het 2e spoor traject niet verder gaat vervolgen.
(…)”

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter - samengevat - bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
primair
I. het ontslag op staande voet te vernietigen;
II. GGz Centraal te verplichten [verzoeker] binnen 72 uur na betekening van de te wijzen beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat GGz Centraal in gebreke blijft;
III. GGz Centraal te veroordelen tot betaling van het salaris van [verzoeker] van € 1.716,25 bruto vanaf 12 maart 2018 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW;
subsidiair
V. GGz Centraal te veroordelen tot betaling van de billijke vergoeding aan [verzoeker] van
€ 37.499,72 bruto;
VI. aan [verzoeker] een transitievergoeding toe te kennen van € 7.835,07;
meer subsidiair
VII. voor het geval de arbeidsovereenkomst wel is geëindigd door het ontslag op staande voet aan [verzoeker] een transitievergoeding toe te kennen zoals hiervóór vermeld;
Primair, subsidiair en meer subsidiair
VIII. GGz Centraal te veroordelen tot betaling van de verhuiskosten van € 1.037,64 die [verzoeker] als gevolg van het ontslag op staande voet heeft ondervonden;
IX. GGz Centraal te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente over de hiervóór genoemde bedragen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele vordering;
X. GGz Centraal te veroordelen in de proceskosten;
XI. GGz Centraal te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten.
3.2.
Aan zijn verzoeken legt [verzoeker] ten grondslag dat GGz Centraal geen dringende reden had voor het ontslag op staande voet. [verzoeker] stelt dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij toestemming had om van 19 februari tot en met 9 maart 2018 op vakantie te gaan. [verzoeker] heeft de afspraken met [naam eenmanszaak] veranderd in belafspraken. Hij meende daardoor te voldoen aan de voorwaarden die zijn leidinggevende voor het opnemen van vakantie had gesteld. Hij is derhalve niet ongeoorloofd afwezig geweest, aldus [verzoeker] . Ook stelt [verzoeker] dat GGz Centraal de werkzaamheden in het kader van re-integratie tweede spoor buiten zijn vakantie om had moeten organiseren. Voor zover wel sprake zou zijn geweest van ongeoorloofde afwezigheid stelt [verzoeker] dat dit gedrag, vanwege het feit dat hij arbeidsongeschikt was, enkel gesanctioneerd kon worden met het stopzetten van de loondoorbetaling. Noch in de rechtspraak, noch in wetgeving is een legitimatie te vinden voor GGz Centraal om deze gedraging eveneens te bestraffen met een ontslag op staande voet, aldus [verzoeker] . Bovendien weegt de aard en de ernst van hetgeen [verzoeker] wordt verweten niet op tegen de gevolgen van het ontslag op staande voet, aldus [verzoeker] .

4.Het verweer

4.1.
GGz Centraal voert verweer. GGz Centraal heeft aangevoerd dat aan het ontslag op staande voet een dringende reden ten grondslag ligt. GGz Centraal heeft aan [verzoeker] laten weten dat hij op vakantie mocht tot 27 februari 2018. Daarna moest hij beginnen met het verrichten van passende werkzaamheden in het kader van tweede spoor re-integratie. Toen [verzoeker] niet kwam opdagen om werkzaamheden te verrichten is zijn loon stopgezet en is hij uitgenodigd voor een gesprek in het kader van hoor en wederhoor. Toen er uiteindelijk een gesprek plaatsvond, bleek dat [verzoeker] op vakantie is geweest tot en met 9 maart 2018. GGz Centraal heeft geconstateerd dat [verzoeker] tegen alle waarschuwingen en instructies in, heeft besloten om langer op vakantie te gaan dan de periode waarvoor hij toestemming had. [verzoeker] was derhalve ongeoorloofd afwezig vanaf 27 februari 2018. Die ongeoorloofde afwezigheid vormt een dringende reden om [verzoeker] op staande voet te ontslaan.

5.De beoordeling

5.1.
Gelet op de in artikel 7:686a lid 4 BW genoemde vervaltermijn heeft [verzoeker] het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet tijdig ingediend.
Vernietiging, wedertewerkstelling en loon
5.2.
Kern van het geschil is de vraag of het op 12 maart 2018 aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet vernietigd dient te worden.
5.3.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij sprake is van een opzegging op grond van artikel 7:677 lid 1 BW. In dit artikel is bepaald dat ieder van de partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. [verzoeker] heeft betwist dat sprake is van een dringende reden voor een ontslag op staande voet.
5.4.
Nu tussen partijen niet ter discussie staat dat van onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst en mededeling daarvan sprake is, zal enkel vastgesteld moeten worden of sprake is van een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen in dit geval bij de werkgever.
5.5.
GGz Centraal heeft drie redenen ten grondslag gelegd aan het ontslag op staande voet, te weten (1) het zonder deugdelijke grond afwezig zijn en blijven, (2) het zonder deugdelijke grond weigeren om passende arbeid te verrichten en (3) het niet voldoen aan redelijke voorschriften van de werkgever. Deze feiten vormen ieder voor zich en gezamenlijk een dringende reden voor het ontslag, aldus GGz Centraal. De genoemde gedragingen vloeien voort uit het feit dat [verzoeker] vakantie heeft opgenomen van 19 februari tot en met 9 maart 2019. Om deze reden was [verzoeker] immers afwezig en heeft hij geen werkzaamheden verricht.
5.6.
Vast staat dat [verzoeker] tijdens een gesprek op 9 februari 2018 tegen zijn leidinggevende heeft gezegd dat hij graag gedurende drie of vier weken op vakantie zou willen. Partijen verschillen van mening over hetgeen er op dat moment precies is besproken. Duidelijk is in ieder geval dat [verzoeker] op dat moment geen schriftelijke aanvraag voor een vakantie heeft ingediend. Dat de leidinggevende van [verzoeker] in het gesprek op 9 februari 2018 mondeling toestemming zou hebben gegeven voor een vakantie van 19 februari tot en met 9 maart 2018 ligt niet voor de hand. Diezelfde leidinggevende schrijft immers op 11 februari 2018 een e-mail aan de [functie van B] van GGz Centraal, waarin hij aangeeft dat hij ervan uitgaat dat het niet de bedoeling is dat [verzoeker] op dat moment zo lang op vakantie gaat. Vast staat voorts dat GGz Centraal in een bespreking op 13 februari 2018 aan [verzoeker] heeft laten weten dat hij toestemming had om op vakantie te gaan tot 27 februari 2018 en niet langer. De reden hiervoor was dat [verzoeker] na 1,5 jaar ziekte weer benutbare mogelijkheden had en de mogelijkheid bestond om op korte termijn te starten met passend werk bij de […] . Pas na afloop van de bespreking op 13 februari 2018 heeft [verzoeker] schriftelijk een verzoek ingediend om van 19 februari tot en met 9 maart 2018 op vakantie te gaan. GGz Centraal heeft daarop schriftelijk gereageerd op 15 en 21 februari 2018. Ook in deze correspondentie is aan [verzoeker] duidelijk gemaakt dat hij op 27 februari 2018 moest beginnen met passend werk en dat hij derhalve niet langer dan tot 27 februari 2018 op vakantie mocht gaan. Ondanks deze berichten is [verzoeker] op vakantie gegaan en op 27 februari, 1 maart en 6 maart 2018 niet op zijn werkplek verschenen.
5.7.
[verzoeker] stelt dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij toestemming had om op vakantie te gaan. [verzoeker] heeft zijn stelling dat zijn leidinggevende op 9 februari 2018 toestemming voor een vakantie heeft gegeven echter niet onderbouwd, terwijl uit de daaropvolgende gesprekken en correspondentie blijkt dat [verzoeker] in ieder geval vanaf 13 februari 2018 wist dat hij géén toestemming had voor een dergelijke lange vakantie. De kantonrechter volgt [verzoeker] hierin dan ook niet. Ook de stelling van [verzoeker] dat hij aan de voorwaarden van zijn leidinggevende voor het opnemen van vakantie, heeft voldaan door de afspraken met [naam eenmanszaak] te veranderen in belafspraken kan [verzoeker] niet baten. Niet is immers komen vast te staan dat de leidinggevende van [verzoeker] deze voorwaarde heeft gesteld voor het opnemen van vakantie. Bovendien heeft GGz Centraal aangevoerd dat [verzoeker] zich juist niet aan de afspraken met [naam eenmanszaak] heeft gehouden.
5.8.
Ingevolge artikel 7:638 BW is het uitgangspunt bij de vaststelling van vakantieperiodes dat de werkgever de tijdstippen van aanvang en einde van de vakantie vaststelt overeenkomstig de wensen van de werknemer, tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten. Indien de werkgever niet binnen twee weken nadat de werknemer zijn wensen schriftelijk heeft kenbaar gemaakt, schriftelijk aan de werknemer gewichtige redenen heeft aangevoerd, is de vakantie vastgesteld overeenkomstig de wensen van de werknemer. [verzoeker] heeft in deze procedure niet gesteld dat GGz Centraal geen gewichtige reden had om (de lengte van) zijn vakantie te weigeren. Voor de goede orde oordeelt de kantonrechter echter dat die gewichtige redenen wel aanwezig waren. GGz Centraal heeft als werkgever de plicht om [verzoeker] te laten opbouwen in werk en zij riskeert een loonsanctie van het UWV als zij niet voldoet aan haar verplichtingen in het kader van de re-integratie van [verzoeker] . Tegen die achtergrond begrijpt de kantonrechter dat GGz Centraal niet langer wilde wachten met het starten van passende werkzaamheden. Daarbij komt dat GGz Centraal heeft aangevoerd dat alle afspraken met de […] , waaronder de afspraak om op 27 februari 2018 met passende werkzaamheden te beginnen, op of voor 13 februari 2018 al waren gemaakt. Ook is op 13 februari 2018 al aan [verzoeker] medegedeeld dat hij slechts tot 27 februari 2018 op vakantie kon en dit is op 15 en 21 februari 2018 nog eens schriftelijk aan hem bevestigd. Gezien deze gang van zaken volgt de kantonrechter [verzoeker] ook niet in zijn stelling dat GGz Centraal de werkzaamheden in het kader van re-integratie tweede spoor buiten zijn vakantie om had moeten organiseren.
5.9.
Gezien het voorgaande staat vast dat [verzoeker] geen toestemming had voor zijn vakantie van 19 februari tot en met 9 maart 2018, zodat [verzoeker] op 27 februari, 1 maart en 6 maart 2018 ongeoorloofd afwezig was. [verzoeker] stelt dat zijn afwezigheid, vanwege zijn arbeidsongeschiktheid, niet gesanctioneerd kan worden met een ontslag op staande voet, maar enkel met het stopzetten van de loondoorbetaling. GGz Centraal heeft een loonstop aan [verzoeker] opgelegd vanaf 7 maart 2018. [verzoeker] stelt dat het daarbij had moeten blijven omdat het ongeoorloofd afwezig zijn een schending van een re-integratieverplichting betreft. De kantonrechter overweegt daaromtrent als volgt.
5.10.
Uitgangspunt is dat, in het geval van schending van re-integratieverplichtingen, aan de werkgever in beginsel andere sanctiemiddelen dan ontslag op staande voet ten dienste staan, zoals het niet betalen van loon zoals bepaald in artikel 7:629 lid 3 onder b BW. Op de mogelijkheid van deze sanctie is ook uitdrukkelijk door de wetgever gewezen. Zie hiertoe de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II, 24 439 pagina 60, waarin is opgenomen:
“De sanctie op overtreding van de voorschriften van het derde lid is, dat de werknemer zijn recht op loondoorbetaling verliest. Deze sanctie is voldoende afschrikwekkend om te waarborgen dat de werknemer zijn eigen re-integratie serieus oppakt. Verdergaande sancties zijn niet nodig. In het bijzonder laat het wetsvoorstel niet toe dat de werkgever de werknemer die andere passende arbeid dan de bedongen arbeid weigert, op staande voet ontslaat.
5.11.
De tekst van de Memorie van Toelichting betreft de situatie waarin een werknemer passende arbeid weigert. Daarvan is in dit geval geen sprake. [verzoeker] heeft verklaard alleszins bereid te zijn om de passende arbeid uit te voeren. Er is dus geen sprake van weigering van de passende arbeid. [verzoeker] is niet op zijn werk verschenen omdat hij van mening was dat hij vakantie mocht nemen en dat hij daarna zou kunnen beginnen met de passende arbeid. Dit is een situatie waarop de Memorie van Toelichting niet ziet. Ook de uitspraak van de Rechtbank Overijssel van 6 april 2017 (ECLI:NL:RBOVE:2017:1580) - die [verzoeker] in dit verband heeft aangehaald - ziet niet op deze situatie, maar op de situatie waarin een werknemer passende arbeid weigerde. Dat geldt niet voor de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 26 juni 2017 (ECLI:NL:2016:3088). Deze zaak betrof ook een werknemer die ongeoorloofd afwezig was vanwege vakantie, terwijl hij diende te beginnen met re-integratiewerkzaamheden. In die procedure had de werknemer echter toestemming om zijn re-integratiewerkzaamheden te verrichten op een latere datum in plaats van de oorspronkelijk voorziene dag, welke toestemming vervolgens door de werkgever weer werd ingetrokken, zonder dat daarvoor door de werkgever een in het te verrichten werk gelegen noodzaak was aangevoerd. Anders gezegd, de werkgever plande bewust een afspraak voor het verrichten van werkzaamheden op een bepaalde datum om ervoor te zorgen dat de werknemer niet met vakantie kon. Die situatie is afwijkend van de onderhavige, waarin immers in het geheel geen toestemming is verleend voor een vakantie. Bovendien was de weigering van de vakantie in de procedure bij het Gerechtshof Amsterdam gelegen in het oordeel van de bedrijfsarts dat de bestemming van de vakantie niet goed zou zijn voor het herstel van de werknemer. Om die reden betrof de vakantie van de desbetreffende werknemer een directe schending van een re-integratieverplichting. Ook daarvan is in het onderhavige geval geen sprake.
5.12.
Gezien het voorgaande volgt de kantonrechter [verzoeker] niet in zijn stelling dat rechtspraak en wetgeving in de weg staan aan het verlenen van ontslag op staande voet in de onderhavige situatie. Aan [verzoeker] kan worden toegegeven dat het ongeoorloofd afwezig zijn uiteindelijk ook een belemmering van de re-integratie oplevert, omdat [verzoeker] arbeidsongeschikt is. De kantonrechter hecht er in dit geval echter belang aan dat [verzoeker] , zoals hiervóór overwogen, de passende arbeid niet weigert, maar bewust en weloverwogen - zonder toestemming en ondanks meerdere waarschuwingen - is weggebleven van zijn werk, zonder zijn werkgever te laten weten dat hij niet aanwezig zou zijn. Het niet op het werk verschijnen, zoals [verzoeker] deed, levert in de onderhavige procedure een dringende reden tot ontslag op. De werkgever moet er immers op kunnen vertrouwen dat een werknemer zich houdt aan de gemaakte afspraken. Dit geldt ook in een situatie waarin een werknemer arbeidsongeschikt is.
5.13.
[verzoeker] heeft gesteld dat de aard en de ernst van hetgeen hem wordt verweten niet opweegt tegen de gevolgen van het ontslag op staande voet. De kantonrechter is echter van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] aan een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet in de gegeven omstandigheden niet in de weg staan. [verzoeker] heeft gesteld dat hij door het ontslag op staande voet geen inkomen geniet en dat hij daardoor zijn huur heeft moeten opzeggen. [verzoeker] is inmiddels echter twee jaar arbeidsongeschikt en werkt al twee jaar niet. Vast staat ook dat hij de bedongen werkzaamheden bij GGz Centraal niet meer kan doen. Ook zonder ontslag op staande voet zou er inmiddels dus voor GGz Centraal geen loonbetalingsverplichting meer zijn. [verzoeker] kan aanspraak maken op een WIA uitkering; hij heeft hieromtrent echter niets gesteld. Van belang is voorts dat GGz Centraal [verzoeker] in de gelegenheid heeft gesteld de passende werkzaamheden bij de […] , ook na het ontslag op staande voet, alsnog uit te voeren en dat [verzoeker] hiervoor niet open stond. GGz Centraal heeft [verzoeker] aldus de mogelijkheid gegeven zijn omstandigheden te verbeteren. [verzoeker] heeft deze mogelijkheid niet aangenomen.
5.14.
De handelwijze van [verzoeker] wordt aangemerkt als een zodanig ernstige schending van de op hem rustende verplichting zich jegens GGz Centraal als goed werknemer te gedragen en daarmee als een dermate ernstige inbreuk op het vertrouwen dat GGz Centraal in hem moest kunnen stellen, dat van haar redelijkerwijs niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. GGz Centraal heeft de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op 12 maart 2018 dan ook om een dringende reden onverwijld mogen opzeggen, zodat het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet zal worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de door [verzoeker] verzochte wedertewerkstelling en de loonvordering.
Billijke vergoeding
5.15.
De subsidiair door [verzoeker] verzochte billijke vergoeding wordt afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] verklaard dat de grondslag van dit verzoek ligt in ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van GGz Centraal. De kantonrechter begrijpt dit verzoek om die reden aldus dat het is gegrond op artikel 7:671b lid 8 aanhef en onder c BW. Deze vergoeding kan echter slechts worden toegekend indien sprake is van een ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Daarvan is in dit geval geen sprake. Bovendien heeft [verzoeker] op geen enkele wijze aangetoond dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van GGz Centraal. Voor zover [verzoeker] dit verzoek baseert op artikel 7:681 BW, overweegt de kantonrechter als volgt. De billijke vergoeding kan op basis van dit artikel worden toegewezen indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu GGz Centraal een dringende reden had voor het ontslag van [verzoeker] is daarvan geen sprake. Ook op deze grondslag wordt dit verzoek derhalve afgewezen.
Gefixeerde schadevergoeding
5.16.
Op grond van artikel 7:672 lid 10 BW is de partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. In dit geval is geen sprake van een onregelmatige opzegging, nu GGz Centraal een dringende reden had voor het ontslag van [verzoeker] . Het verzoek wordt derhalve afgewezen.
Transitievergoeding
5.17.
Ten aanzien van de verzochte transitievergoeding, oordeelt de kantonrechter dat de handelwijze van [verzoeker] niet alleen kwalificeert als dringende reden, maar ook als ernstig verwijtbaar handelen. De reden hiervoor is gelegen in de hoeveelheid aan waarschuwingen die [verzoeker] heeft ontvangen en het feit dat hij desondanks, zonder toestemming, tot en met 9 maart 2018 op vakantie is gegaan. Ingevolge artikel 7:673 lid 7 sub c BW is GGz Centraal daarom aan [verzoeker] geen transitievergoeding verschuldigd, zodat het verzoek van [verzoeker] wordt afgewezen.
Verhuiskosten
5.18.
De verzochte vergoeding van verhuiskosten zal eveneens worden afgewezen. [verzoeker] heeft de grondslag van deze vordering niet onderbouwd. GGz Centraal is niet aansprakelijk voor schade die [verzoeker] lijdt als gevolg van het ontslag op staande voet, nu een dringende reden aan dat ontslag ten grondslag lag en [verzoeker] het ontslag aldus aan zichzelf heeft te wijten.
Wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten
Nu de verzoeken van [verzoeker] worden afgewezen zullen ook de verzoeken tot betaling van wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, wat van dat laatste verzoek verder ook zij, worden afgewezen.
Proceskostenveroordeling
5.19.
[verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden, tot deze beschikking, aan de zijde van GGz Centraal begroot op € 600,00 voor salaris gemachtigde.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de verzoeken af;
6.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van GGz Centraal tot op heden begroot op € 600,00;
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling onder 6.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2018.