ECLI:NL:RBMNE:2018:3281

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
13 juli 2018
Zaaknummer
16/706095-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot liquidatie, brandstichting en wapenbezit in Utrecht

Op 10 juli 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee mannen die op 11 mei 2017 in Utrecht een poging tot liquidatie hebben gepleegd. De verdachten zijn veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf voor hun rol in de poging tot moord, brandstichting en wapenbezit. De rechtbank oordeelde dat de verdachten zorgvuldig te werk zijn gegaan, met een gestolen auto en een automatisch wapen, en dat het een wonder was dat het slachtoffer niet geraakt is. De verdachten hadden de opdracht gekregen om het slachtoffer te liquideren en waren goed voorbereid, met gegevens over het slachtoffer en een voorgeprogrammeerde TomTom. Tijdens de schietpartij in een woonwijk heeft het slachtoffer weten te ontsnappen, maar de verdachten zijn later aangehouden na het in brand steken van de auto. De rechtbank rekent het verdachten zwaar aan dat zij roekeloos hebben gehandeld, wat heeft geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid in de buurt. Naast de gevangenisstraf is er ook een contactverbod opgelegd met het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/706095-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 juli 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats] ,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Arnhem.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 augustus 2017, 7 november 2017, 9 januari 2018, 3 april 2018 en 26 juni 2018. Op laatstgemelde datum is de strafzaak tegen de verdachte en zijn medeverdachte, [medeverdachte] , inhoudelijk behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D.M.A. van der Zwan en van hetgeen verdachte en mr. K. Blonk, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partij [slachtoffer] , bijgestaan door mr. S. Vermeulen, advocaat te Utrecht, en de benadeelde partij [benadeelde 1] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de terechtzitting van 26 juni 2018 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
Op 11 mei 2017 te Utrecht samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk te doden door op hem te schieten, impliciet primair ten laste gelegd als poging tot moord, impliciet subsidiair als poging tot doodslag.
Feit 2
Op 11 mei 2017 te Utrecht samen met een ander opzettelijk brand heeft gesticht in een auto door deze in aanraking te brengen met vuur, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Feit 3
Op 11 mei 2017 te Nieuwerbrug aan den Rijn samen met een ander een automatisch vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.
Feit 4
Op 11 mei 2017 samen met een ander een pistool en munitie voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat al het bewijs duidt op een poging tot moord. De verklaring van de verdachte en zijn medeverdachte dat het zou gaan om een bedreiging acht de officier van justitie niet geloofwaardig nu de voorbereiding, de uitvoering, de vlucht, het gebruik van de auto’s en de brandstichting niet passen in een scenario waarbij enkel bedreiging het doel zou zijn. Ook het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde acht de officier van justitie wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat haar cliënt niet gericht heeft geschoten op het slachtoffer. De bedoeling – en tevens de opdracht – was om het beoogde slachtoffer te bedreigen en flink bang te maken. Haar cliënt heeft hiertoe in de lucht geschoten en tweemaal geschoten op een stilstaand voertuig. De raadsvrouw betwist dat haar cliënt met voorbedachten rade heeft geprobeerd om het slachtoffer van het leven te beroven. Ook voorwaardelijk opzet op het doden van het slachtoffer kan niet worden bewezen.
De verdediging heeft zich met betrekking tot de feiten 2, 3 en 4 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmiddelen [1] feit 1
In de nacht van 10 op 11 mei 2017 worden er in de wijk Zuilen in Utrecht door een persoon met een (automatisch) vuurwapen schoten gelost. Aangever [slachtoffer] verklaart hierover als volgt [2] :
Ik kwam aanrijden, ik parkeer nooit voor mijn eigen deur (…) ik parkeer altijd tegenover mijn huis(…). (…) toen stapte ik uit. (…) ik zag rechts achter mij iets bewegen, en toen ik keek zag ik hem al schieten zeg maar. [3] Ik ben gaan rennen (…). Ik weet dat hij achter mij rende en ik hoorde geroezemoes. Hij rende achter mij aan maar hij schoot niet meer. Ik denk dat dat ding niet meer wilde. Ik bleef help roepen en ik keek achter mij en hij rende nog steeds achter mij. (…) De knallen kwamen echt heel snel achter elkaar. (…) Het waren echt harde geluiden. [4]
In aanvulling op zijn eerste verhoor verklaart aangever [slachtoffer] een dag later [5] :
Ik had mijn auto omstreeks 00:00 uur á 00:05 uur geparkeerd op de [straat] . (…) Ik zag rechts iets gebeuren. (…) Ik denk dat hij ongeveer 4 meter van mij vandaan was. (…) Doordat hij een bivakmuts op had, helemaal in het zwart gekleed was, hij direct op mij kwam aflopen, hij zijn arm optilde en zijn arm naar mij wees, op het moment dat ik hem aankeek wist ik dat hij niet gewoon kwam praten. Ik wist toen dat ik moest rennen. Ik weet niet meer of ik eerst rende of dat hij eerst schoot. Het ging zo snel dat het misschien ook wel hetzelfde moment was. Ik hoorde dat die schoten kort achter elkaar kwamen. [6] (…)
V: Waar werd er op jou geschoten? A: (…) Op de [straat] , op de Koolhovenstraat niet meer. Net toen ik de hoek om was hoorde ik dat geluid van zijn wapen afkomen, allemaal klik-achtige geluidjes. Ik zag toen ook dat die man zijn beide handen nodig had terwijl die geluiden van dat wapen afkwamen. (…) V: Waar werd het wapen op gericht? A: Op mij. [7]
Tijdens het lossen van de schoten bevindt getuige [getuige] zich in de directe nabijheid van de schutter. Hij verklaart hierover bij de politie als volgt [8] :
Ik hoorde dat hij echt hard rende. Het was luid te horen. Ik hoorde dat het geluid op mij af kwam en toen keek ik pas op. Ik keek achterom en toen zag ik iemand volledig in het zwart gekleed met een automatisch geweer. Ik zag dat de persoon in een schiethouding rende. Ik zag dat hij het wapen met twee handen vast voor zich hield. Toen ik nog stil stond hoorde ik schoten. [9] Ik zag dat hij het wapen op schouderhoogte met twee handen beet had. Ik zag dat hij in schiethouding liep. Hij liep eerst echt stevig door wat ik hoorde en toen ik omkeek zag ik dat hij al minder hard liep en het wapen voor zich hield. Ik heb (…) niet gezien dat de persoon het wapen omhoog richtte (…) hij liep (…) met het wapen vooruit. [10]
Op de terechtzitting van 26 juni 2018 herhaalt de verdachte [verdachte] zijn verklaring die hij op 30 januari 2018 ook bij de rechter-commissaris als getuige in de strafzaak tegen zijn medeverdachte heeft afgelegd. Hij zegt op de terechtzitting over deze schietpartij het volgende [11] :
Op 10 mei 2017 ben ik met de medeverdachte, meneer [medeverdachte] , in een auto van het merk Audi naar Utrecht gereden. [medeverdachte] was de bestuurder van de auto. Hij had de opdracht gekregen om te schieten. Dat had hij mij twee weken eerder al verteld. Onderweg naar Utrecht zei hij dat er een wapen in de kofferbak lag. Wij hebben de auto geparkeerd bij een bushalte. Ik heb toen het wapen uit de kofferbak gepakt en ben in de auto op de achterbank gaan zitten met het wapen. We hebben toen in de auto gewacht op het slachtoffer. Toen het slachtoffer aan kwam rijden, ben ik uit de auto gestapt. Ik had toen een bivakmuts over mijn hoofd. Toen het slachtoffer uit zijn auto stapte, liep ik naar hem toe met het wapen. Hij zag mij met het wapen en begon te rennen. Ik liep achter hem aan en heb twee keer geschoten. Ik heb twee keer in de rode brandweer bus geschoten. Die stond daar geparkeerd. Ik richtte het wapen toen naar voren. Het slachtoffer rende de Koolhovenstraat in, ik liep hem nog een stukje achterna. Het wapen weigerde toen om te schieten en toen is er daar een patroon naar beneden gevallen denk ik. In totaal heb ik 4 of 5 keer geschoten. Omdat ik niet kan autorijden reed [medeverdachte] . Omdat [medeverdachte] niet met wapens om kon gaan moest ik dat doen. In de auto heeft [medeverdachte] gezegd dat de auto in brand gestoken moest worden en dat er een andere auto was.
Ook de medeverdachte [medeverdachte] is op de terechtzitting gehoord en heeft daar zijn verklaring
die hij op 23 januari 2018 bij de rechter-commissaris als getuige in de strafzaak tegen zijn medeverdachte heeft afgelegd herhaald [12] :
Op 10 mei 2017 ben ik met de medeverdachte, meneer [verdachte] , in een auto van het merk Audi naar Utrecht gereden. Ik was de bestuurder. Ik wist dat er in de kofferbak een wapen lag. Ik had de opdracht gekregen om te schieten. Ik kon de opdracht niet alleen uitvoeren. Iemand moest rijden en iemand moest het wapen bedienen. [verdachte] kan goed met wapens omgaan en ik kan autorijden. Ik heb [verdachte] daarom gevraagd te schieten. Ik ben ongeveer drie weken voordat het gebeurde benaderd en toen is mij verteld over het plan. Twee weken later had ik [verdachte] erover verteld. De Audi was van die mensen, in de Tomtom stond waar we naartoe moesten. Ik kreeg ook een telefoon, om die mensen te bellen als het klaar was. Het wapen lag in de auto klaar. Het was een zwaar wapen.
In Utrecht hebben we de auto geparkeerd bij een bushalte. Daar hebben we de hele avond gewacht tot het slachtoffer aan kwam rijden met zijn auto. De opdrachtgevers hadden mij verteld in welke auto hij zou komen aanrijden. Ook hadden ze mij het kenteken van zijn auto gegeven. Ze hadden mij ook iets over zijn uiterlijk verteld. Ze hadden gezegd hoe lang hij was en hoe hij was geschoren. Ik zag toen dat de bewuste auto kwam aanrijden. Ik zag dat de auto het kenteken had dat ik had doorgekregen. Toen stapte [verdachte] uit met het wapen. [verdachte] heeft geschoten en is toen teruggekomen in de auto. Daarna reden we naar het tweede adres, dat in de Tomtom stond. We kwamen bij een parkeerplek. De BMW stond er, die moest ik meenemen. De Audi heb ik in brand gestoken om sporen te wissen.
Bij de aanhouding van de verdachten die nacht wordt een automatisch vuurwapen aangetroffen. [13]
In het Forensisch Dossier wordt met betrekking tot het sporenonderzoek op de plaats delict het volgende gerelateerd [14] :
Gezien vanaf de [straat] lagen op het trottoir tussen de [straat] en de parallel gelegen openbare weg Pr. Bernardlaan twee hulzen. Door ons werd nog een derde huls aangetroffen. Wij zagen dat het allen hulzen betroffen van het kaliber 9x
19 mm. (…) Enkele meters na het betreden van de F. Koolhovenstraat, komende vanuit de richting van de [straat] lag op het trottoir aan de linkerzijde voor de eerste lantaarnpaal een patroon van kaliber 9x
19 mm. (…) Nabij de aangetroffen hulzen werd later door ons nog een manteldeel van een projectiel aangetroffen. (…) In de schuifdeur aan de rechterzijde van het brandweervoertuig zagen wij een beschadiging die vrijwel zeker was veroorzaakt door een kogel. (…) In de rugleuning van de rechter voorstoel was een beschadiging zichtbaar. Mogelijk betrof dit een inschot of doorschotbeschadiging veroorzaakt door de kogel die door de schuifdeur was gegaan. In de ruit van het rechter voorportier zat een gat. (…) De ruit was verbrijzeld, vertoonde breuken. In het raamstijl van het rechter voorportier zagen wij een koperkleurig object zitten, vermoedelijk een projectiel. [15]
In totaal werden tijdens het onderzoek drie hulzen aangetroffen. (…) De plaats van het aantreffen van de hulzen was niet passend bij de schootsrichting waardoor het brandweervoertuig was geraakt. (…) Gesteld kan worden dat er kennelijk tenminste vijf keer geschoten moet zijn en dat twee hulzen niet zijn gevonden. [16]
Naar de beschadiging in de brandweerauto wordt nader onderzoek gedaan door de forensische opsporing. Zij concluderen het volgende [17] :
Wij zagen dat de ruit in de portier rechtsvoor verbrijzeld was. Aan de kant van de geleiderail zagen wij een gat in de ruit. Ter hoogte van dit gat zagen wij een verbuiging in de geleiderail met daarin een kogelpunt met koperkleurige mantel. (..)
Twee projectielen hebben het voertuig geraakt. Eén projectiel was via de schuifdeur rechts, door de voorstoelen tegen de voorruit aangekomen en op het dashboard terechtgekomen. (…) Een tweede projectiel was door de ruit in de geleiderail terechtgekomen. [18]
4.3.2.
Bewijsmiddelen feiten 2, 3 en 4
Deze feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten bekend. De raadvrouw heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 26 juni 2018;
  • het proces-verbaal sporenonderzoek, 22 mei 2017, pagina 37 t/m 44 in het Forensisch Dossier;
  • een rapport van het Nederland Forensisch Instituut getiteld ‘Chemisch identificatieonderzoek naar aanleiding van 3 autobranden in Nieuwerbrug aan den Rijn op 11 mei 2017’, 20 juli 2017, pagina 339 t/m 344 in het Forensisch Dossier;
  • het proces-verbaal van bevindingen, 11 mei 2017, pagina 144 t/m 146;
  • de kennisgeving van inbeslagneming, 11 mei 2017, pagina 212 t/m 213 in het Forensisch Dossier;
  • de kennisgeving van inbeslagneming, 11 mei 2017, pagina 214 t/m 215 in het Forensisch Dossier;
  • een proces-verbaal van 11 mei 2017, pagina 204 t/m 206 in het Forensisch Dossier;
  • een proces-verbaal van 11 mei 2017, pagina 207 t/m 209 in het Forensisch Dossier.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
4.3.3
Bewijsoverweging feit 1
De rechtbank concludeert op grond van het procesdossier het volgende:
Enige tijd voorafgaand aan 10 mei 2017 werd de verdachte door de medeverdachte gevraagd mee te gaan om een opdracht uit te voeren die de medeverdachte onlangs had gekregen en binnenkort moest uitvoeren. De medeverdachte was benaderd door mensen en hem is toen gevraagd en opgedragen naar Utrecht te gaan om te schieten. Aan de medeverdachte was medegedeeld hoe het doelwit eruit zag, in welke auto hij reed en welk kenteken deze auto had. Er was de medeverdachte iets over het uiterlijk van het doelwit verteld, maar een foto van het beoogde slachtoffer was hem nooit getoond. Op 10 mei 2017 kreeg de medeverdachte van de opdrachtgevers het teken dat het zover was. De opdracht was zorgvuldig voorbereid en geregeld. De auto waarmee de verdachte en zijn medeverdachte naar Utrecht moesten rijden – een Audi – was gestolen en voorzien van valse kentekenplaten. In de kofferbak lag een automatisch vuurwapen klaar. Het adres in Utrecht stond voorgeprogrammeerd in een Tomtom die in de auto lag. Ook lagen er bivakmutsen in de auto en had de medeverdachte een mobiele telefoon ontvangen om contact te onderhouden met de opdrachtgevers. In de vroege avond van 10 mei 2017 werd de verdachte door de medeverdachte opgehaald en samen reden zij vanuit Rotterdam naar Utrecht. Aangekomen in Utrecht parkeerden zij de Audi op een bushaltestop in de buurt van de [straat] . Er was afgesproken dat de verdachte bij aankomst van het beoogde doelwit uit de auto zou stappen en met het wapen zou schieten. De medeverdachte zou dan als bestuurder van de Audi klaar zitten om na het schieten direct weg te kunnen rijden. De verdachte en de medeverdachte zaten al uren in hun auto te wachten toen rond middernacht de auto van het beoogde slachtoffer arriveerde. Hij parkeerde zijn voertuig in de [straat] en stapte uit. De verdachte verliet op hetzelfde moment de Audi en liep met het wapen in zijn handen en een bivakmuts over zijn hoofd in de richting van het beoogde slachtoffer. In een tijdsbestek van enkele seconden werden er schoten gelost en achtervolgde de verdachte het slachtoffer die via de [straat] de hoek omging en de F. Koolhovenstraat in rende. In de F. Koolhovenstraat deed de verdachte nog een poging om met het wapen te schieten maar het wapen weigerde. Hierop rende de verdachte terug naar de Audi waarna hij instapte aan de bijrijderszijde. Met de opdrachtgevers was afgesproken dat er op een andere plek een vluchtauto klaar zou staan waarmee de verdachte en zijn medeverdachte hun weg verder moesten vervolgen. Ook het adres van de locatie van deze vluchtauto stond al voorgeprogrammeerd in de Tomtom. Aangekomen op de plek van bestemming, een carpoolplaats in Nieuwerbrug aan den Rijn, opende de medeverdachte met de sleutel die hij eerder van zijn opdrachtgevers had gekregen, de vluchtauto: een als gestolen geregistreerde BMW, voorzien van valse kentekenplaten. Het gebruikte vuurwapen werd vanuit de Audi overgeladen in de BMW, net als de mobiele telefoon en de bivakmutsen. Om geen sporen achter te laten besprenkelde de verdachte de Audi met benzine waarna de medeverdachte deze auto in brand stak met een aansteker. Ook in deze benodigdheden was voorzien. De verdachte nam vervolgens plaats op de bijrijderstoel van de BMW waarna de medeverdachte probeerde om de auto te starten. Vanwege de hitte en de overslaande vlammen van de Audi die in de buurt van de BWM in brand stond, lukte het de medeverdachte niet om de BMW in zijn versnelling te krijgen. In paniek besloten de verdachte en zijn medeverdachte daarom de auto te verlaten. Verdachte nam de mobiele telefoon van de opdrachtgevers mee. Hij droeg ook nog een pistool bij zich. De medeverdachte pakte de tas met daarin het vuurwapen dat was gebruikt in Utrecht uit de BMW. Samen renden de verdachte en de medeverdachte een weiland in waarna zij enige tijd later op een weg in Nieuwerbrug aan den Rijn door de politie werden aangehouden.
Intentie om te doden?
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er weliswaar schoten zijn gelost, maar dat deze niet direct gericht waren op het slachtoffer zodat van een poging tot moord dan wel doodslag geen sprake kan zijn. De verdachte zou enkel in het brandweervoertuig en in de lucht hebben geschoten om het slachtoffer bang te maken en hem te bedreigen, en niet met de intentie hem te doden.
Dat het enkel om een bedreiging zou gaan acht de rechtbank niet aannemelijk en strookt ook niet met de inhoud van de bewijsmiddelen. Door aangever [slachtoffer] en getuige [getuige] is verklaard dat de verdachte het wapen op het slachtoffer richtte en dat hij in schiethouding, met het wapen naar voren gericht, vooruit bewoog. Getuige [getuige] verklaart bovendien dat hij niet heeft gezien dat de schutter het wapen omhoog richtte. De rechtbank stelt voorts vast dat de richting van de schoten op het geparkeerde brandweervoertuig overeenkomt met de renrichting van het slachtoffer. Deze schoten kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden uitgelegd dan te zijn gericht op het slachtoffer. De verklaring van de verdachte dat het slachtoffer zich ten tijde van het lossen van deze schoten nog niet ter hoogte van de brandweerauto bevond, acht de rechtbank ongeloofwaardig, nu aangever heeft verklaard direct te zijn weggerend in de richting van de F. Koolhovenstraat toen hij de verdachte met het wapen achter zijn auto zag. Bovendien blijft de schutter het slachtoffer achtervolgen als deze de F. Koolhovenstraat in rent. Ook in de F. Koolhovenstraat wordt een spoor van het schietincident aangetroffen. Enkele meters na het betreden van deze straat lag op het trottoir aan de linkerzijde een patroon. Over deze plek verklaart het slachtoffer dat dit de plek is waar de schutter stond toen het slachtoffer hoorde dat er klik-achtige geluidjes van het wapen afkwamen. Het slachtoffer dacht hieraan te horen dat het wapen weigerde. Dat het wapen dienst weigerde toen het slachtoffer de F. Koolhovenstraat in rende, wordt door de verdachte bevestigd. De verdachte heeft verklaard dat hij terug keerde naar de auto toen hij merkte dat zijn wapen geen schoten meer loste.
Deze bevindingen omtrent de gedragingen van de verdachte laten zich naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet anders verklaren dan dat de opzet van de verdachten was gericht op de dood van het slachtoffer. Het feit dat de hele operatie zorgvuldig was voorbereid en volgens een nauwgezet plan is uitgevoerd, waarbij gebruik is gemaakt van een automatisch wapen, en ook was voorzien in een tweede vluchtauto en het wissen van sporen, sterkt de overtuiging dat sprake was van een poging het slachtoffer te liquideren.
Uit de wijze waarop de voorbereiding, de uitvoering en de vlucht plaats hebben gevonden, leidt de rechtbank af dat de verdachte zeer nauw en bewust met zijn medeverdachte heeft samengewerkt teneinde een moordaanslag op het slachtoffer uit te voeren. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte en medeverdachte zouden hebben gehandeld is geen sprake.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit – medeplegen van een poging tot moord – heeft begaan. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Voor zover de rechtbank de verweren van de verdediging niet heeft besproken, vinden deze hun weerlegging in de bewijsmiddelen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 11 mei 2017 te Utrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven,
tezamen en in vereniging met een ander met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg als volgt heeft gehandeld:
hebben hij, verdachte, en zijn mededader met een vuurwapen kogels in de richting van die [slachtoffer] geschoten,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Feit 2
op 11 mei 2017 te Nieuwerbrug aan den Rijn, gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk brand heeft gesticht in een auto (merk Audi),
immers hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met een brandbare stof, ten gevolge waarvan die auto (Audi) geheel
is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor andere in de buurt van die Audi geparkeerd staande auto's te duchten was;
Feit 3
op 11 mei 2017 te Utrecht en Nieuwerbrug aan den Rijn, gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
tezamen en in vereniging met een ander,
een wapen van categorie II, te weten een automatisch vuurwapen (merk HK, model MP 5), en munitie van categorie III, te weten een patroon (merk Geco), voorhanden heeft gehad;
Feit 4
op 11 mei 2017 te Nieuwerbrug aan den Rijn, gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk CZ, model 99), en munitie van categorie III, te weten patronen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van poging tot moord.
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Ten aanzien van feit 3:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II; en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van feit 4:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III; en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 jaren, met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft haar strafeis mede gebaseerd op de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 juli 2017. [19]
De officier van justitie heeft daarnaast oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht gevorderd voor de duur van 5 jaar, inhoudende een contactverbod met aangever [slachtoffer] . De officier van justitie heeft ten aanzien van de maatregel de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 ten laste gelegde poging tot moord. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de strafeis van de officier van justitie aanzienlijk afwijkt van de straffen opgelegd in soortgelijke zaken en zij verzoekt om die reden – indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde komt – de officier van justitie niet te volgen in haar eis en een lagere gevangenisstraf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf/maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan een poging tot moord en daarmee samenhangend brandstichting en (vuur)wapenbezit. Het gronddelict moord, behoort tot de ernstigste feiten die in onze strafwetgeving strafbaar zijn gesteld.
De verdachte en zijn medeverdachte hebben geprobeerd om [slachtoffer] te liquideren. Dat de aanslag een geplande actie was, blijkt uit de voorbereidingen die waren getroffen. Met een gestolen auto voorzien van valse kentekenplaten reden verdachte en zijn medeverdachte naar het woonadres van het slachtoffer in Utrecht. Met een mobiele telefoon onderhielden zij contact met de opdrachtgevers van de liquidatie en op de voorgeprogrammeerde Tomtom was de route van die avond zichtbaar. Toen het slachtoffer arriveerde, liep de verdachte op hem af met een bivakmuts over zijn hoofd en een automatisch vuurwapen in zijn handen.
De verdachte loste een aantal schoten waarbij hij achter het slachtoffer aanrende. Dat het slachtoffer niet is geraakt, mag een wonder heten. De auto waarmee de liquidatie was uitgevoerd, werd in de brand gestoken om geen sporen achter te laten.
De verdachte heeft met zijn handelen in zeer ruime mate blijk gegeven van een onverschrokken houding en van een volledig gebrek aan respect voor het leven van het slachtoffer. Hij heeft ook volstrekt roekeloos gehandeld door met zwaar geschut midden in een woonwijk te midden van ooggetuigen te gaan schieten. De poging liquidatie heeft een onuitwisbare indruk gemaakt op het slachtoffer. Ter terechtzitting heeft het slachtoffer een verklaring voorgelezen. Het gaat slecht met hem. Het is voor hem totaal onduidelijk waarom hij het doelwit zou zijn van (de opdrachtgevers van) de verdachten. Hij is heel erg bang en komt de deur haast niet meer uit. Hij durft niet meer alleen te zijn en schrikt van ieder geluid. Er is bij hem een depressie vastgesteld en een post traumatische stress stoornis. Ter terechtzitting verklaart het slachtoffer dat hij nog steeds zit ondergedoken en iedere dag in angst leeft. Ook voor de omstanders en de omwonenden zal de aanslag een heftige gebeurtenis zijn geweest. In hun woonwijk is in het wilde weg geschoten, waarbij zo maar (meer) slachtoffers hadden kunnen vallen. Een getuige stond op enkele meters van de verdachte toen de schoten werden gelost. Het meedogenloze en levensgevaarlijke handelen van verdachte heeft gevoelens van angst en onveiligheid bij de buurtbewoners en vele andere mensen in de samenleving opgeroepen. De rechtbank rekent hem dat zeer zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 februari 2018 blijkt dat verdachte in 2004 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren voor twee pogingen tot doodslag en een poging zware mishandeling. De documentatie van verdachte toont verder meerdere veroordelingen voor vermogensdelicten met geweld of andere agressiedelicten en ook is verdachte eerder veroordeeld voor wapenbezit. De verdachte heeft aldus meerdere malen een langdurige gevangenisstraf opgelegd gekregen.
De verdachte is in de periode van 22 maart 2018 tot en met 3 mei 2018 onderzocht in het Pieter Baan Centrum. Op advies van zijn raadsvrouw heeft hij niet meegewerkt aan het gedragskundig onderzoek. De onderzoekers concluderen in hun rapportage dat het gedrag van de verdachte gedurende de observatieperiode het onwaarschijnlijk maakt dat hij lijdt aan een psychiatrische stoornis. Zij hebben niet kunnen vaststellen of er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Vanwege de weigering mee te werken hebben de onderzoekers – en zo ook de rechtbank – geen enkel zicht verkregen op de innerlijke wereld, de drijfveren en de gedachten van verdachte. Over het gevaar voor recidive kan geen gefundeerde uitspraak worden gedaan.
De rechtbank ziet zich thans geconfronteerd met een verdachte die met groot geschut in een woonwijk kogels afvuurt op zijn medemens, terwijl hij heeft geweigerd om enig inzicht te verschaffen in zijn psyche en de achtergrond van de delicten die hij heeft gepleegd.
Conclusie
De ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en het strafblad van de verdachte vragen op zichzelf om vergelding en bescherming van de maatschappij tegen verdachte en rechtvaardigen het opleggen van een langdurige gevangenisstraf. Omdat verdachte weigert medewerking te verlenen aan een persoonlijkheidsonderzoek kan geen inschatting gemaakt worden in hoeverre op grond van een mogelijke persoonlijkheidsstoornis de kans op recidive aanwezig is en in hoeverre een behandeling zinvol zou zijn. Wel staat vast dat de verdachte een aantal jaren gedetineerd is geweest voor verschillende (gewelddadige) delicten.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 15 jaren passend en geboden is. De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie. De uitspraak waar de officier van justitie aan refereert bij de onderbouwing van haar eis vertoont weliswaar overeenkomsten met deze zaak maar overtreft deze zaak wat betreft de ernst van handelen en de gevolgen daarvan.
Voorts acht de rechtbank het passend en geboden aan de verdachte ter voorkoming van strafbare feiten een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid zoals bedoeld in artikel 38v, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. De rechtbank neemt daarbij de aard en ernst van het bewezenverklaarde in acht. Derhalve zal de verdachte worden bevolen zich te onthouden van enig contact met de aangever [slachtoffer] .
Met dit verbod beoogt de rechtbank dat aangever rust in zijn leven krijgt. Het verbod geldt voor de duur van vijf jaar. Voor iedere keer dat verdachte het verbod overtreedt, zal vervangende hechtenis van de hierna bepaalde duur worden opgelegd.
De rechtbank zal bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens aangever.

9.BENADEELDE PARTIJ

9.1
Benadeelde partij [slachtoffer]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 57.440,06, bestaande uit de schadeposten:
  • kleding € 1.550,00
  • medicatie en kosten eigen risico 3 jaren € 469,84 en € 1.140,00
  • gederfde inkomsten € 3.575,00
  • reis- en parkeerkosten € 1.382,00 en € 30,00
  • verhuis- en kluskosten € 2.745,10 en € 1.599,00
  • aanschaf inboedel € 3.249,12
  • kosten huishoudelijke hulp € 1.700,00
  • immateriële schade € 40.000,00
De benadeelde partij vordert deze schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert ook wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering bepleit vanwege de bepleite vrijspraak voor het ten laste gelegde.
Subsidiair heeft de verdediging bepleit deze vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat de gevorderde schadeposten zich niet goed lenen voor behandeling in het strafgeding.
De verdediging heeft zich meer subsidiair op het standpunt gesteld dat de posten ‘kleding’, ‘gederfde inkomsten’, ‘huishoudelijke hulp’ en ‘immateriële schade’ onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de post ‘verhuis- en kluskosten’ en ‘aanschaf inboedel’ betwist de verdediging de schade en het causale verband.
9.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schadevergoeding
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadeposten:
  • medicatie (€ 469,84);
  • eigen risico 2017 en 2018 (€ 760,-); en
  • reis- en parkeerkosten kosten (€ 1.382,- + € 30,-)
komt geheel voor vergoeding in aanmerking. Deze schade is rechtstreeks aan de benadeelde partij toegebracht, voldoende onderbouwd en door de verdediging ook onvoldoende gemotiveerd betwist. Het verzoek om vergoeding van het eigen risico voor het jaar 2019 is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Niet is komen vast te staan dat de benadeelde partij in het jaar 2019 deze kosten zal moeten maken als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij wordt in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De schade die betrekking heeft op de post ‘huishoudelijke hulp is door de verdediging betwist. De rechtbank acht het aannemelijk dat de benadeelde partij een aantal maanden huishoudelijke hulp heeft moeten ontvangen voor het doen van boodschappen, nu de benadeelde partij vanwege het onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit zijn woning niet durfde te verlaten. De rechtbank acht de hoogte van de schade in de mate zoals is gevorderd onvoldoende onderbouwd, en zal daarom gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en de vordering tot het bedrag van € 500,00 toewijzen. De benadeelde partij wordt in het overige gedeelte van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Dit (resterende) deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het deel van de vordering dat betrekking heeft op de posten ‘kleding’, ‘verhuis- en kluskosten’ en ‘aanschaf inboedel’ is door de verdediging betwist wegens respectievelijk onvoldoende onderbouwing en het ontbreken van een causaal verband. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren nu niet, althans onvoldoende is gebleken van een direct verband tussen de gestelde schade en het onder 1 bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het deel van de vordering dat betrekking heeft op de post ‘gederfde inkomsten’ is door de verdediging betwist wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank constateert dat slechts voor een beperkt aantal maanden in 2016 het bewijs is geleverd dat de benadeelde partij onregelmatigheidstoeslag ontving. Onvoldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij deze toeslag in de periode voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit, maandelijks ontving. Om hiertoe de vereiste duidelijkheid te verkrijgen is nadere bewijslevering wellicht noodzakelijk. Zodoende levert dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schadevergoeding
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
De gevorderde immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 15.000,00.
(Gedeeltelijke) toewijzing vordering benadeelde partij
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] aldus tot het bedrag van € 18.141,84 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 11 mei 2017 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Hoofdelijk aansprakelijk
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte door de benadeelde partij voor dat hele bedrag kan worden aangesproken.
Proceskosten
Met betrekking tot de gevorderde advocaatkosten hanteert de rechtbank het liquidatietarief dat is vastgesteld in overleg tussen de Nederlandse Orde van Advocaten en vertegenwoordigers van de rechterlijke macht en goedgekeurd door de Landelijke Overleggen Civiel bij de rechtbanken en gerechtshoven. Het salaris van de advocaat wordt begroot volgens het liquidatietarief, waarbij het bedrag van de te liquideren kosten afhankelijk is van de verrichte genormeerde werkzaamheden en het belang van de zaak. De rechtbank ziet geen aanleiding om van het liquidatietarief af te wijken.
De rechtbank waardeert de door de advocaat van de benadeelde partij verrichte werkzaamheden in de volgende punten:
  • het opstellen van de vordering van de benadeelde partij: 1 punt
  • het bijwonen van de terechtzitting van 26 juni 2018: 1 punt
--------
2 punten
Met betrekking tot het belang van de zaak geldt tarief II dat betrekking heeft tot zaken van een geldswaarde van € 10.000,00 tot € 20.000,00. In dit tarief wordt ieder punt gewaardeerd op € 543,00 met een maximum van 6 punten.
De rechtbank wijst toe een bedrag van € 1.086,00 (2 x € 543,00) aan advocaatkosten. Verdachte zal worden veroordeeld in deze kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 18.141,84, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 11 mei 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 125 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die door verdachte en/of zijn mededader is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
9.2
Benadeelde partij [benadeelde 2] en [benadeelde 3]
[benadeelde 2] en [benadeelde 3] hebben zich samen als benadeelde partij in het geding gevoegd en vorderen een bedrag van € 1.843,87. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert ook wettelijke rente.
9.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering bepleit nu de gevorderde schade in een te ver verwijderd verband staat met het ten laste gelegde.
9.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Van rechtstreekse schade in de zin van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering is sprake indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. De vordering van de benadeelde partij strekt tot vergoeding van de schade aan het voertuig die ten gevolge van een tweetal kogelinslagen is geleden. De beschadiging van dit voertuig en/of de naam van de benadeelde partij, zijn niet in de tekst van het onder 1 ten laste gelegde feit opgenomen. Het onder feit 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde betreft een poging tot moord op een persoon. Nu de benadeelde partij niet getroffen is in het belang dat met de overtreding van deze strafbepaling wordt beschermd, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schade die de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen heeft geleden. De benadeelde partij kan daarom niet in haar vordering worden ontvangen. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
9.3
Benadeelde partij [benadeelde 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.402,61. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
Door de brandstichting is de auto van de benadeelde partij geheel verwoest. De verzekeraar van de benadeelde partij heeft de aankoopwaarde van de auto vergoed. De benadeelde partij vraagt in de strafrechtelijke procedure om een aantal aanvullende vergoedingen.
De benadeelde partij verzoekt om toewijzing van de kosten die hij heeft gemaakt voor een onderhoudsbeurt aan zijn auto kort na de aanschaf. Voorts verzoekt de benadeelde partij om vergoeding van de schade die hij heeft geleden ten gevolge van de diefstal van zijn auto in december 2016. In de auto van benadeelde bevonden zich op dat moment een koptelefoon, een horloge en een portemonnee. De benadeelde partij verzoekt om vergoeding van de waarde van deze goederen. Tot slot verzoekt de benadeelde partij om de kosten van autohuur bij Hertz te vergoeden. Deze kosten heeft de benadeelde partij gemaakt omdat hij vanwege de diefstal van zijn auto in december 2016 ten behoeve van zijn vakantie in augustus 2017 een (grotere) auto heeft moeten huren.
Voorts vordert de benadeelde partij vergoeding van de proceskosten, begroot op € 1.446,46.
9.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tot niet-ontvankelijkheid geconcludeerd nu de schade geen rechtstreeks gevolg is van de onder feit 2 ten laste gelegde brandstichting.
9.3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering bepleit nu de gevorderde schade in een te ver verwijderd verband staat met het ten laste gelegde.
9.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van de onder feit 2 ten laste gelegde en bewezenverklaarde brandstichting rechtstreekse schade heeft geleden. Ten aanzien van de gevorderde schade overweegt de rechtbank het volgende.
De verzekeraar van de benadeelde partij heeft de aankoopwaarde van de auto geheel vergoed. Ten aanzien van de posten die zien op de vergoeding van de kosten van een onderhoudsbeurt, het huren van een grotere auto voor de vakantie en de spullen die ten tijde van de eerdere diefstal in de auto lagen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat sprake is van rechtstreekse schade van de aan verdachte te wijten brandstichting. De benadeelde partij wordt in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen:
  • 36f, 38v, 38w, 45, 47, 57, 157, 289 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 impliciet primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 impliciet primair, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] ;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan;
- toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichting ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
- beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
Benadeelde partij [slachtoffer]
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 18.141,84.
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2017 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook hoofdelijk in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op dit moment begroot op € 1.086,00;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 18.141,84 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2017 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 125 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 2] en [benadeelde 3]
  • verklaart [benadeelde 2] en [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
  • verklaart [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. van de Boogaard, voorzitter, mrs. C.E.M. Nooteboom-Lock en H.F. Koenis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Pagano Mirani, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 juli 2018.
Bijlage: de (gewijzigde) tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 11 mei 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met
voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven te beroven,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat
opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet,
als volgt heeft gehandeld:
zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn
mededader(s)
met één of meer vuurwapen(s) één of meer kogel(s) naar en/of in de richting
van die [slachtoffer] geschoten,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 11 mei 2017 te Nieuwerbrug aan den Rijn, gemeente
Bodegraven-Reeuwijk,, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een auto (merk Audi),
immers heeft / hebben verdachte en / of (een of meer van) zijn mededader(s)
toen aldaar opzettelijk(open) vuur in aanraking gebracht althans met (een)
brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die auto (Audi) geheel of
gedeeltelijk is / zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor andere in de buurt van die Audi geparkeerd staande
auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 11 mei 2017 te Utrecht en/of Nieuwerbrug aan den Rijn,
gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
terzamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of
meer wapens van categorie II, te weten een automatisch vuurwapen (merk HK,
model MP 5), en/of munitie van categorie III, te weten een patroon (merk Geco),
voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
4.
hij op of omstreeks 11 mei 2017 te Nieuwerbrug aan den Rijn, gemeente
Bodegraven-Reeuwijk, en/of te Utrecht,
tezamnen in in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (merk CZ, model
99), en/of munitie van categorie III, te weten een of meer patronen, voorhanden
heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 8 september 2017 (met aanvullingen op 20 oktober 2017, 21 oktober 2017 en 6 november 2017), genummerd 2017139775, onderzoek 31ALFA17, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 358, alsmede het Forensische Dossier 31ALFA17, doorgenummerd 1 tot en met 356. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , 11 mei 2017, pagina 20 t/m 25.
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 20.
4.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 21.
5.Een proces-verbaal van verhoor aangever, 12 mei 2017, pagina 26 t/m 36.
6.Proces verbaal van verhoor aangever, p. 29.
7.Proces verbaal van verhoor aangever, p. 30.
8.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , 13 mei 2017, pagina 84 t/m 88.
9.Proces verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 85.
10.Proces verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 87.
11.De verklaring van de verdachte [verdachte] afgelegd op de terechtzitting van 26 juni 2018 en bij de rechter-commissaris op 30 januari 2018.
12.De verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] afgelegd op de terechtzitting van 26 juni 2018 en bij de rechter-commissaris op 23 januari 2018.
13.Kennisgeving van inbeslagneming, 11 mei 2017, pagina 212 t/m 213 in het Forensisch Dossier.
14.Een proces-verbaal van Sporenonderzoek, 31 mei 2017, pagina 11 t/m 16 met (foto)bijlagen in het Forensisch Dossier.
15.Proces-verbaal van Sporenonderzoek, p. 13.
16.Proces-verbaal van Sporenonderzoek, p. 14.
17.Een proces-verbaal van Sporenonderzoek, 20 mei 2017, pagina 151 t/m 153 met (foto)bijlagen in het Forensisch Dossier.
18.Proces-verbaal van Sporenonderzoek, p. 152.