4.3Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier blijkt dat verschillende geldbedragen zijn overgemaakt naar een nummerrekening die op naam stond van verdachte. Het Openbaar Ministerie stelt dat de ten laste gelegde geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn. Verdachte is door de FIOD ondervraagd over deze betalingen, maar heeft hierover geen verklaring afgelegd.
De rechtbank dient te beoordelen of deze geldbedragen die door verdachte zijn ontvangen van misdrijf afkomstig zijn. Aan deze vraag komt de rechtbank, gelet op het volgende, echter niet toe.
Op 14 december 2001 is witwassen strafbaar gesteld. Dat verdachte de hiervoor genoemde geldbedragen heeft ontvangen vóór 14 december 2001 staat in beginsel aan een bewezenverklaring van witwassen niet in de weg. Ook opbrengsten van grondmisdrijven die zijn verjaard of zijn gepleegd vóór 14 december 2001 kunnen worden witgewassen. In dat geval is wel vereist dat door verdachte ná de strafbaarstelling van witwassen een witwashandeling is gepleegd. Voor de vraag of dat het geval is, is het van belang of de ten laste gelegde geldbedragen na 14 december 2001 nog traceerbaar zijn, dan wel of kan worden aangenomen dat ze zijn vermengd met het legale vermogen van verdachte.
Feit 1
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij (feit 1) een geldbedrag van 1,1 miljoen US dollar heeft aangehouden op zijn Zwitserse nummerrekening. Op de regiezitting van 30 november 2017 heeft de officier van justitie toegelicht dat met dit bedrag wordt gedoeld op de drie bedragen die aan verdachte zijn overgemaakt, dan wel niet door hem zijn doorgeboekt, te weten twee maal $ 200.000,- en eenmaal Hfl. 494.850,-.
De rechtbank constateert op basis van het dossier dat deze bedragen zijn overgeboekt naar de rekening van verdachte op 24 februari 1997 ($ 200.000,-), 20 juli 1998 ($ 200.000,-) en 9 juli 1997 (Hfl. 494.850,-). Al deze overboekingen hebben dus plaatsgevonden vóór 14 december 2001.
In het dossier zijn van de Zwitserse nummerrekening van verdachte ([nummer]) enkele bankafschriften opgenomen. De laatste transactie die op deze afschriften te zien is, is een transactie van 6 augustus 1998, een datum die valt nadat alle ten laste gelegde bedragen reeds zijn overgemaakt. Op dat moment is de balans op de rekening van verdachte $ 362,02 (DR-022). Kortom, op 6 augustus 1998 stonden de ten laste gelegde geldbedragen (vrijwel in het geheel) niet meer op de rekening van verdachte. Over de periode van 6 augustus 1998 tot en met 14 december 2001 zijn geen rekeningafschriften beschikbaar. Onduidelijk is wat er in deze periode van ruim drie jaar met het vermogen van verdachte op deze rekening is gebeurd.
Bovendien blijkt uit het dossier het volgende. De FIOD heeft onderzoek gedaan naar de uitgaven die verdachte vanaf zijn rekening heeft gedaan in de periode van 1996 tot en met 1998. Daaruit blijkt dat verdachte van deze rekening in totaal een bedrag van $ 2.795.000,- en Hfl. 840.000,- heeft uitgegeven. De FIOD concludeert op basis van deze bevindingen dat verdachte alle ontvangsten in 1997 en 1998 (de ten laste gelegde geldbedragen) heeft overgedragen of omgezet in de periode tot 1998 (OPV-001, pagina 18).
Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat verdachte in de periode vanaf 14 december 2001 de ten laste gelegde geldbedragen op zijn Zwitserse rekening heeft aangehouden.
De officieren van justitie hebben naar voren gebracht dat verdachte belegde met zijn vermogen, dat de Zwitserse rekening van verdachte een beleggingsrekening lijkt te zijn en dat een laag of negatief saldo daarom niet wil zeggen dat verdachte niet meer over het desbetreffende vermogen beschikte.
Op basis van het dossier en de beschikbare rekeningafschriften is het aannemelijk dat verdachte inderdaad een deel van zijn vermogen belegde. Uit het dossier wordt echter onvoldoende duidelijk dat deze aandelen werden aangehouden op of gekoppeld waren aan de Zwitserse rekening waarnaar in de tenlastelegging wordt verwezen . Dat verdachte de ten laste gelegde geldbedragen in de vorm van beleggingen heeft aangehouden op zijn Zwitserse bankrekening -voor zover deze beleggingen al vallen onder het “aanhouden van geld op een rekening”- is daarom niet duidelijk geworden op basis van het dossier en kan dus niet bewezen worden verklaard.
Tot slot hebben de officieren van justitie betoogd dat de ten laste gelegde geldbedragen zijn vermengd met het legale vermogen van verdachte, waardoor het saldo van 1,1 miljoen dollar (eind 2001) ten minste voor een deel uit misdrijf verkregen geld betrof.
Van vermenging is sprake wanneer van misdrijf afkomstige geldbedragen, nadat zij tot het vermogen van verdachte zijn gaan behoren, niet meer als zodanig te identificeren zijn, omdat zij vermengd zijn met het legale vermogen van verdachte. Vaststaat dat op de rekening van verdachte niet alleen de drie hiervoor genoemde bedragen zijn binnengekomen, maar ook vele andere, legale transacties. In die zin zijn deze bedragen vermengd met het legale vermogen van verdachte.
Uit de jurisprudentie (Hoge Raad 23 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0578) kan echter worden afgeleid dat niet iedere vermenging ertoe leidt dat het gehele vermogen besmet raakt en dus elke handeling als witwashandeling kan worden aangemerkt. Daarbij worden de volgende omstandigheden genoemd:
- een geringe waarde van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel dat met een op legale wijze verkregen vermogen vermengd is geraakt, al dan niet in verhouding tot de omvang van het op legale wijze verkregen deel;
- een groot tijdsverloop tussen het moment waarop het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel is vermengd met het legale vermogen en het tijdstip waarop het verwijt van witwassen betrekking heeft;
- een groot aantal of bijzondere veranderingen in dat vermogen in de tussentijd;
- een incidenteel karakter van de vermenging van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel met het legale vermogen.
De rechtbank constateert in de eerste plaats dat er een periode van ruim drie jaar is verstreken vanaf het moment dat de laatste ter discussie staande betaling aan verdachte is gedaan tot het moment dat de eerste witwashandeling (na de strafbaarstelling op 14 december 2001) kon worden gepleegd. Van deze periode zijn geen transacties en saldi bekend. Daarnaast blijkt uit de beschikbare bankafschriften (over 1997 en 1998) dat het saldo van de rekening van verdachte zeer frequent (ten minste 20 keer) negatief is geweest. De rechtbank acht het gelet hierop aannemelijk dat het saldo ook in de periode van 1998 tot en met 2001 op enig moment (of zelfs op meerdere momenten) negatief is geweest. Bovendien blijkt uit het laatste beschikbare bankafschrift dat van de (vermeend) van misdrijf afkomstige geldbedragen op 6 augustus 1998 nog slechts $ 362,02 op de rekening van verdachte aanwezig was. In verhouding tot het saldo op de rekening kort na de strafbaarstelling van witwassen, te weten 1,1 miljoen dollar, is dit geldbedrag zeer gering.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden kan niet geoordeeld worden dat de drie geldbedragen die verdachte in 1997 en 1998 heeft ontvangen of wat daarvan over was op de Zwitserse nummerrekening op 6 augustus 1998, het vermogen op die Zwitserse bankrekening vanaf 14 december 2001 hebben besmet. Het aanhouden van gelden na 14 december 2001 op de nummerrekening in Zwitserland, zoals ten laste gelegd, kan gelet hierop niet als witwassen van het (vermeend) van misdrijf afkomstige vermogen worden aangemerkt.
De rechtbank acht, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen door 1,1 miljoen dollar, dan wel twee maal $ 200.000,- en eenmaal Hfl. 494.850,-, vanaf 14 december 2001 op zijn Zwitserse rekening aan te houden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Feit 2
Zoals hiervoor is overwogen, kan niet worden vastgesteld dat verdachte vanaf het moment dat witwassen strafbaar is gesteld, 14 december 2001, de ten laste gelegde geldbedragen op zijn Zwitserse bankrekening had staan. Om die reden kan evenmin worden vastgesteld dat verdachte dit geld na 14 december 2001 heeft overgedragen, omgezet of daarvan gebruik heeft gemaakt.
De vraag of de ontvangen geldbedragen (vóór 2001) zijn geïnvesteerd in goederen, waarvan verdachte ná 2001 nog gebruik heeft gemaakt, hoeft niet te worden onderzocht en beantwoord, nu onder feit 2 specifiek is ten laste gelegd dat verdachte vanaf 14 december 2001 van één of meer
geldbedragen(althans opbrengsten en/of restanten daarvan) gebruik heeft gemaakt.
De rechtbank zal verdachte daarom eveneens vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.