ECLI:NL:RBMNE:2018:3147

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2018
Publicatiedatum
9 juli 2018
Zaaknummer
UTR 18/495
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens gebrek aan belanghebbendheid in bestuursrechtelijke handhavingszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 juli 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen, op het bezwaar van een derde-partij tegen een handhavingsverzoek. De derde-partij had eerder een handhavingsverzoek ingediend met betrekking tot illegaal aanwezige hoogstamfruitbomen op het perceel van eiser. Eiser stelt belang te hebben bij een beslissing op het bezwaar van de derde-partij, omdat hij wil weten waar hij aan toe is en er een handhavingstraject boven zijn hoofd hangt.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser streeft er niet naar om de juridische status quo te wijzigen, maar wil enkel dat verweerder zijn standpunt handhaaft. De rechtbank concludeert dat de enkele omstandigheid dat eiser graag wil weten waar hij aan toe is, onvoldoende is om belanghebbendheid aan te nemen. Daarom is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/495

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 juli 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.F.A. van Ravels),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen, verweerder

(gemachtigde: mr. M.V.M. Dickmann).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting De Limiten en Valkeveen, te Naarden
(gemachtigde: mr. M. van Duijn).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2014 heeft verweerder het handhavingsverzoek van de derde-partij afgewezen.
Eiser heeft op 26 januari 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van de derde-partij tegen het besluit van 20 juni 2014.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Het onder ‘Procesverloop’ genoemde handhavingsverzoek is door de derde-partij gedaan omdat op het perceel dat eigendom is van eiser illegaal hoogstamfruitbomen aanwezig zijn. Op 8 juli 2014 heeft de derde-partij bezwaar gemaakt tegen het afwijzen van haar handhavingsverzoek. Eiser neemt als partij deel aan de bezwaarprocedure.
1.2.
Ondertussen liep ook een vergunningprocedure tot legalisering van de hoogstamfruitbomen. De afhandeling van het bezwaar in de handhavingsprocedure is met instemming van partijen aangehouden in afwachting van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de ABRvS) op het hoger beroep inzake de (van rechtswege) verleende vergunning voor de hoogstamfruitbomen. Op 14 januari 2015 heeft de ABRvS uitspraak gedaan en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen in de vergunningprocedure, waartegen vervolgens rechtsreeks hoger beroep open staat. Bij besluit van 4 april 2017 heeft verweerder opnieuw beslist in de vergunningprocedure. Tegen dit besluit is door de derde-partij hoger beroep ingesteld. De ABRvS heeft nog geen uitspraak gedaan.
1.3.
De derde-partij heeft op 4 juli 2017 uitdrukkelijk ingestemd met verdere aanhouding van het bezwaar in de handhavingszaak, totdat de ABRvS uitspraak heeft gedaan op het nieuwe hoger beroep in de vergunningprocedure, over het besluit van 4 april 2017. Bij e-mail van 22 augustus 2017 heeft de gemachtigde van eiser verweerder verzocht het bezwaarschrift van de derde-partij in de handhavingszaak af te handelen en een hoorzitting te plannen. Op 12 december 2017 heeft verweerder besloten het bezwaar verder aan te houden. Op 22 december 2017 heeft de gemachtigde van eiser verweerder in gebreke gesteld en verzocht om alsnog binnen twee weken een beslissing op het bezwaarschrift van de derde-partij te nemen. Verweerder heeft hierop niet gereageerd. Vervolgens heeft eiser het onder ‘Procesverloop’ vermelde beroep wegens niet tijdig beslissen ingesteld.
2. Eiser voert aan dat verweerder na het nemen van de beslissing op bezwaar van 4 april 2017 geen reden meer heeft om de beslissing op het bezwaarschrift van de derde-partij tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek verder aan te houden. Eiser wijst erop dat hij daarentegen belang heeft bij het nemen van een beslissing op het bezwaarschrift van de derde-partij, omdat hij door het uitblijven daarvan nog steeds niet weet waar hij aan toe is. Er hangt hem immers nog altijd een handhavingstraject boven het hoofd. Dat is in strijd met de rechtszekerheid. Eiser betoogt dat hij belanghebbend is bij het reële besluit, zodat hij ook belanghebbend is bij het onderhavige beroep.
3. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
4. De rechtbank ziet zich allereerst – ambtshalve maar ook naar aanleiding van wat partijen daarover hebben aangevoerd – voor de vraag gesteld of eiser kan worden ontvangen in zijn beroep. Daarvoor moet worden beoordeeld of eiser belanghebbende is bij het uitblijven van een tijdige beslissing op het bezwaarschrift van de derde-partij.
5. De rechtbank overweegt dat degenen die belanghebbenden zouden zijn bij het besluit op een aanvraag voor een vergunning in beginsel als belanghebbenden worden aangemerkt bij het niet tijdig nemen van het reële besluit. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 27 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2098), waarnaar eiser ook heeft verwezen. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit uitgangspunt ook als het gaat om het niet tijdig nemen van een beslissing op een bezwaarschrift tegen een besluit op een aanvraag, zoals in dit geval. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat eiser belanghebbende is bij het reële besluit, omdat de beslissing op het bezwaarschrift van de derde-partij over de afwijzing van het handhavingsverzoek betrekking heeft op de (illegale) situatie op zijn perceel. Eiser kan gelet daarop in beginsel ook als belanghebbende bij het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift worden aangemerkt.
6. Het voorgaande kan echter in specifieke gevallen anders zijn, waardoor geen sprake is van belanghebbendheid bij het uitblijven van een besluit. Dat kan zich voordoen als degene die beroep instelt daarmee geen ander juridisch resultaat wil of kan bereiken dan de al bestaande juridische situatie. De rechtbank betrekt in dat kader eerdere rechtspraak van de ABRvS, waarin zij in het kader van de destijds bestaande actio popularis heeft overwogen dat de ratio achter artikel 6:2 van de Awb in samenhang met artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is dat degene die bij een besluit belang heeft, kan afdwingen dat een bestuursorgaan daadwerkelijk een besluit neemt. Daarbij moet gedacht worden aan degene die een wijziging van de juridische status quo nastreeft en niet aan degene die gebaat is bij afwijzing van de aanvraag en deze status quo wil handhaven, omdat voor de laatsten de bestaande situatie niet verandert zolang niet op de aanvraag is beslist. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 13 juni 2001 (ECLI:NL:RVS:2001:AD3311).
7. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke situatie zich hier voordoet. Eiser wil met deze beroepsprocedure bereiken dat verweerder (sneller) een beslissing op het bezwaar van de derde-partij over het handhavingsverzoek neemt. Hij beoogt met het beroep enkel te bereiken dat verweerder het primair ingenomen standpunt om af te zien van handhaving in de beslissing op bezwaar handhaaft. Eiser streeft met het besluit dat hij van verweerder wenst dus niet een wijziging van de juridische status quo na, maar hij is er juist op gericht dat verweerder deze status handhaaft. Dan kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat hij belang in de zin van artikel 1:2 van de Awb heeft bij het enkel versnellen van deze besluitvorming. De enkele omstandigheid dat hij graag wil weten waar hij aan toe is, is – hoe begrijpelijk ook – naar het oordeel van de rechtbank dan onvoldoende om belanghebbendheid in deze procedure te kunnen aannemen. Eisers beroep op rechtszekerheid, omdat hem al lange tijd een handhavingstraject boven het hoofd hangt, kan dus niet tot een andere uitkomst leiden.
8. De rechtbank overweegt nog dat uit de hiervoor genoemde uitspraak van de ABRvS uitspraak van 27 juli 2016 verder volgt dat degene die de weigering van een vergunningaanvraag nastreeft, die strekt tot legalisering van een bestaande situatie, belang heeft bij de behandeling van zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op die aanvraag. Ook dat is echter een ander geval dan wat hier voorligt, omdat bij het uitblijven van een beslissing op een legaliserende vergunningaanvraag nu juist wel een wijziging van de juridische situatie wordt nagestreefd.
9. Omdat eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, kan hij niet worden ontvangen in zijn beroep.
10. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen en mr. E. van der Linde, leden, in aanwezigheid van mr. R.N. van Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.