1.2In 2014 is in de gemeente Utrecht een aanwijzingstraject voor naoorlogs erfgoed gestart. Verweerder heeft aan [eiser 3] aangekondigd dat hij het voornemen had om [naam pand] aan te wijzen als beschermd gemeentelijk monument. [eiser 1] heeft een zienswijze op dit voornemen ingediend. Op 4 oktober 2016 heeft de Commissie Welstand en Monumenten advies uitgebracht aan verweerder over het aanwijzen van meerdere complexen, gebouwen en objecten als gemeentelijk monument uit de periode naoorlogse architectuur en stedenbouw, waaronder [naam pand] . Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’. Bij het primaire besluit heeft verweerder in afwijking van het voornemen ook de nieuwbouw ( [adres] ) in de besluitvorming betrokken.
2. Met het bestreden besluit handhaaft verweerder de aanwijzing van [naam pand] als gemeentelijk monument. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat hij aan het algemeen belang van het instandhouden van de cultuurhistorische waarden van [naam pand] een zwaarder gewicht toekent dan aan het persoonlijk belang van eisers van het realiseren van hun bouwplannen.
3. Eisers voeren allereerst aan dat [adres] ten onrechte is opgenomen in de aanwijzing tot gemeentelijk monument. Dit deel van [naam pand] dateert van 2000 en heeft geen monumentale waarden. Het heeft een eigen huis- en kadastraal nummer en hoeft daarom niet in de aanwijzing te worden meegenomen.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de aanwijzing van een pand als gemeentelijk monument mag uitgaan van de feitelijke situatie. Eén gemeentelijk monument kan op meerdere kadastrale percelen zijn gelegen. Ter zitting hebben eisers toegelicht dat de aanbouw uit 2000 in de huidige feitelijke situatie een open verbinding heeft met de overige delen van [naam pand] . De rechtbank kan verweerder daarom volgen in zijn standpunt dat het gehele [naam pand] ( [adres] ) als bouwkundige eenheid moet worden aangemerkt, waardoor verweerder het in zijn geheel als gemeentelijk monument heeft kunnen aanwijzen. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eisers hebben vervolgens aangevoerd dat het bestreden besluit niet zonder vooringenomenheid en daarom in strijd met artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht is genomen. Toen eisers naar de hoorzitting in bezwaar gingen, zagen zij tot hun verbazing in de hal van het stadskantoor een videopresentatie, waar ook [naam pand] werd gepresenteerd als nieuw monument.
6. Niet in geschil is dat [naam pand] op schermen in het stadskantoor van verweerder is gepresenteerd als gemeentelijk monument voordat op het bezwaar van eisers was beslist. Dit enkele feit ziet de rechtbank niet als aanwijzing dat de besluitvorming van verweerder vooringenomen – dat wil zeggen oneigenlijk of subjectief – is geweest of dat verweerder zich heeft laten beïnvloeden door persoonlijke belangen of voorkeuren. Het primaire besluit was op dat moment immers al genomen. Niet is gebleken dat verweerder door de videopresentatie op enige wijze niet meer zonder vooringenomenheid op het bezwaar heeft willen of kunnen beslissen. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Verweerder heeft beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monumentwaardige onroerende zaak als beschermd gemeentelijk monument. Die vrijheid vindt haar begrenzing in de Monumentenverordening en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De rechter beoordeelt of het betrokken bestuursorgaan in redelijkheid, bij afweging van de betrokken belangen, tot de aanwijzing heeft kunnen komen. De ten tijde van de besluitvorming bestaande situatie is daarbij van belang.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder onderzoek heeft gedaan naar de monumentale waarden van [naam pand] en de Commissie Welstand en Monumenten om advies heeft gevraagd over de aanwijzing van [naam pand] als gemeentelijk monument. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de redengevende omschrijving voldoende onderbouwd waarom [naam pand] monumentwaardig is. Door eisers is ter zitting toegelicht dat [naam pand] voor hen vooral een persoonlijke waarde heeft, maar zij hebben niet betwist dat [naam pand] ook in meer objectieve zin monumentwaardig is. De rechtbank gaat er bij de verdere beoordeling daarom vanuit dat [naam pand] inderdaad monumentwaardig is.
9. Eisers hebben het standpunt ingenomen dat [naam pand] alleen waarde houdt als het wordt gebruikt. Op dit moment staat een deel van [naam pand] leeg. Om te bevorderen dat [naam pand] weer in zijn geheel gebruikt kan worden willen eisers het – met eerbied voor het werk van de architect – transformeren naar appartementen. Om deze transformatie mogelijk te kunnen maken zijn aanpassingen aan [naam pand] nodig. De toekenning van de monumentale status aan [naam pand] belemmert de transformatie en daarmee de verkoopbaarheid er van.
10. De rechtbank vindt het gelet op de bijzondere indeling en uiterlijke verschijning van het pand voorstelbaar dat [naam pand] niet makkelijk verkoopbaar is. Die situatie bestond echter kennelijk ook al voor de aanwijzing als monument, omdat vast staat dat eisers al enige jaren op zoek zijn naar een nieuwe invulling voor [naam pand] . Eisers hebben in dat licht onvoldoende onderbouwd dat de marktsituatie door de aanwijzing (verder) is verslechterd. De enkele omstandigheid dat de monumentstatus van [naam pand] maakt dat procedures rondom (ver)bouwen langer zullen duren of uitgebreider zijn dan wanneer er geen sprake is van een monumentstatus, maakt niet dat verweerder het algemeen belang om [naam pand] aan te wijzen als gemeentelijk monument, niet mocht laten prevaleren boven het individuele belang van eisers om hun (ver)bouwplannen eenvoudiger en sneller te realiseren. De omstandigheid dat eisers voor bepaalde wijzigingen aan [naam pand] een vergunning zullen moeten aanvragen, is immers ook een beoogd gevolg van de aanwijzing. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 17 maart 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BL7824). 11. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS volgt wel dat, indien in het kader van de bij de aanwijzing te verrichten belangenafweging door de eigenaar van het monument concreet is gesteld dat de monumentenstatus negatieve gevolgen heeft voor bijvoorbeeld herontwikkeling of verkoop en dit genoegzaam is gemotiveerd, deze aspecten reeds bij de aanwijzing van belang zijn. Deze dienen in dat geval niet pas bij de aanvraag om een omgevingsvergunning tot wijziging dan wel sloop van het aangewezen monument aan de orde te komen. Het ligt dan op de weg van het betrokken bestuursorgaan om al bij de aanwijzing als monument op deze belangen in te gaan en aannemelijk te maken dat er alternatieve mogelijkheden zijn voor een zinvol hergebruik van het monument, waardoor het met de aanwijzing te dienen belang van het behoud van het monument prevaleert boven het belang van de eigenaar om de aanwijzing achterwege te laten. Ingeval het bestuur aannemelijk heeft gemaakt dat dergelijk hergebruik mogelijk is, is het vervolgens aan de eigenaar om het tegendeel aannemelijk te maken. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 24 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:468), herhaald bij uitspraak van 4 mei 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1226). 12. Ter zitting hebben partijen desgevraagd toegelicht dat de transformatie in die zin concreet is dat eisers aan verweerder een schetsplan hebben overgelegd. Volgens dit plan zullen er in [naam pand] zeven appartementen worden gerealiseerd. Verweerder staat positief ten opzichte van het plan om appartementen in [naam pand] te realiseren. Het schetsplan is op 4 april 2017 behandeld door de Commissie Welstand en Monumenten. De commissie adviseert nog een aantal aanpassingen in het plan door te voeren, maar is op andere onderdelen positief. Bij deze beoordeling heeft de commissie al rekening gehouden met de monumentale status van [naam pand] . De rechtbank overweegt dat verweerder het schetsplan bij de besluitvorming heeft betrokken en aannemelijk heeft gemaakt dat er alternatieve mogelijkheden zijn voor een zinvol hergebruik van [naam pand] . Door eisers is niet verder onderbouwd dat hergebruik van [naam pand] zoals in het schetsplan is beoogd door de aanwijzing wordt geblokkeerd.
13. Ter zitting bleek verder dat eisers nog verdergaande plannen hebben en dat een marktpartij mogelijk nog andere plannen kan hebben bij de transformatie. Deze plannen zijn naar het oordeel van de rechtbank echter nog niet zo concreet dat verweerder deze bij de belangenafweging in het kader van de aanwijzing had moeten betrekken. Eisers hebben op de zitting ook niet nader inzichtelijk kunnen maken waar deze plannen uit bestaan. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Ten slotte voeren eisers aan dat [naam pand] is gebouwd met B2-blokken. Een zachte steen die moeilijk te onderhouden is en waarvan vervanging zeer kostbaar is. Eisers willen door de aanwijzing niet worden geconfronteerd met excessieve onderhoudskosten.
15. De rechtbank overweegt dat een financieel belang onvoldoende grond is om van aanwijzing af te zien. De aanwijzing als beschermd monument houdt niet in dat ingrijpende wijzigingen of zelfs sloop geen doorgang kunnen vinden. Daarvoor is wel een omgevingsvergunning vereist. Door eisers is niet aangetoond dat de kosten van onderhoud van de B2-blokken zo excessief zijn dat deze een aanwijzing tot gemeentelijk monument in de weg zouden staan. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de ABRvS van 12 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:857). De beroepsgrond slaagt niet. 16. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [naam pand] beschikt over zodanige monumentale waarden, dat het voor de aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking komt en dat het algemene belang van aanwijzing van het pand als gemeentelijk monument zwaarder weegt dan de gestelde belangen van eisers bij het niet aanwijzen van [naam pand] tot monument.
17. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.