ECLI:NL:RBMNE:2018:3118

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2018
Publicatiedatum
6 juli 2018
Zaaknummer
UTR 17/2005 en UTR 17/1898
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor legalisering van hoogstamfruitbomen en aanleg van sloot op landgoed De Limiten

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een omgevingsvergunning die is verleend voor de legalisering van 26 hoogstamfruitbomen en de aanleg van een sloot en laag struikgewas op landgoed De Limiten in Huizen. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 5 juli 2018 uitspraak gedaan. Voor 25 van de 26 hoogstamfruitbomen was eerder al een vergunning verleend, waartegen een hoger beroep loopt. De rechtbank oordeelt dat de nieuwe vergunning voor deze 25 bomen geen rechtsgevolg heeft en verklaart de bezwaren van de eisers tegen deze bomen niet-ontvankelijk. De vergunning voor de resterende hoogstamfruitboom en het struikgewas wordt vernietigd, omdat het bestemmingsplan de aanleg daarvan niet toestaat. De rechtbank draagt het college van burgemeester en wethouders op om een nieuw besluit te nemen over de vergunning voor de boom en het struikgewas, waarbij moet worden beoordeeld of een afwijking van het bestemmingsplan mogelijk is. De vergunning voor de aanleg van de sloot blijft in stand.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 17/2005 en UTR 17/1898

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 juli 2018 in de zaak tussen

1. Stichting De Limiten en Valkeveen (de Stichting), te Naarden,
(gemachtigde: mr. M. van Duijn), en
2. [eiser 2], eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen, verweerder
(gemachtigde: mr. T.M.H. van Zundert).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [vestigingsplaats] , (vergunninghouder)
(gemachtigden: mr. C.N.J. Kortmann en mr. S.F.A. van Ravels).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor de aanplant van 26 hoogstamfruitbomen, de aanleg van een sloot en de aanplant van laag struikgewas/bosschage op het Landgoed De Limiten (de omgevingsvergunning).
Bij besluit van 4 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de omgevingsvergunning ongegrond verklaard, onder aanvulling van de motivering.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2018. Namens de Stichting is verschenen [A] , bijgestaan door de gemachtigde. [eiser 2] is verschenen. Verweerder en vergunninghouder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Landgoed De Limiten ligt aan de [adres] in Huizen (het Landgoed). Vergunninghouder treedt als uitvoerder op voor de eigenaar van het Landgoed, die daar zijn privéwoning heeft. Naast het Landgoed is een kwekerij gevestigd. De Stichting komt op voor het behoud, de bescherming en het herstel van de fysieke leefomgeving van het gebied De Limiten en Valkeveen, waarin ook het Landgoed ligt. [eiser 2] woont aan de [adres] , in de directe nabijheid van het Landgoed en de kwekerij.
1.2
Op het perceel van het Landgoed rust ingevolge het Bestemmingsplan Natuurgebieden 2008 (het bestemmingsplan) de bestemming Landschappelijk gebied met natuurwaarden. Voor het perceel geldt op grond van het bestemmingsplan een aanlegvergunningenstelsel voor een aantal activiteiten.
De aanvraag 2005
1.3
Op 29 maart 2005 heeft vergunninghouder een aanlegvergunning aangevraagd voor het planten van fruitbomen en het aanleggen van een sloot op het Landgoed. In verband met de beoordeling van die aanvraag heeft verweerder advies ingewonnen bij BRO. Het advies dateert van 3 september 2009. Bij besluit van 17 september 2009 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
De aanvraag 2010
1.4
Op 30 september 2010 heeft vergunninghouder een aanlegvergunning aangevraagd voor de aanplant van 25 al bestaande hoogstamfruitbomen en 162 nieuw te planten laagstamfruitbomen op het Landgoed. Bij besluit van 24 mei 2011 heeft verweerder de aanvraag, onder verwijzing naar het advies van BRO van 3 september 2009, afgewezen. Bij besluit op bezwaar van 3 april 2012 heeft verweerder het hiertegen ingediende bezwaar van vergunninghouder gegrond verklaard en bekend gemaakt dat van rechtswege een vergunning is verleend. Verweerder heeft het door de Stichting hiertegen ingediende bezwaar bij besluit op bezwaar van 27 juni 2013 ongegrond verklaard.
1.5
Deze rechtbank heeft bij mondelinge uitspraak van 30 januari 2014 (ECLI:NL:RBMNE:2018:2997) het door de Stichting ingediende beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 27 juni 2013 vernietigd, de van rechtswege verleende aanlegvergunning herroepen en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 27 juni 2013.
1.6
Bij uitspraak van 14 januari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:21) heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) het hoger beroep van vergunninghouder gegrond verklaard en de uitspraak van deze rechtbank vernietigd, voor zover daarbij de van rechtswege verleende aanlegvergunning is herroepen. De ABRvS heeft vervolgens ook het besluit op bezwaar van 3 april 2012 vernietigd en heeft verweerder opgedragen opnieuw op de bezwaren van de Stichting en van vergunninghouder te beslissen en te beoordelen of door de plant van fruitbomen direct dan wel indirect de natuurwetenschappelijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van de gronden niet in onevenredige mate worden of kunnen worden verkleind. De ABRvS heeft bepaald dat tegen deze nieuwe beslissing op bezwaar rechtsreeks beroep bij haar openstaat.
1.7
Bij besluit van 4 april 2017 heeft verweerder het bezwaar van de Stichting tegen de van rechtswege verleende aanlegvergunning opnieuw ongegrond verklaard, het bezwaar van vergunninghouder gegrond verklaard en de aanlegvergunning verleend op basis van een inhoudelijke afweging. Tegen deze nieuwe beslissing op de bezwaren heeft de Stichting hoger beroep ingesteld bij de ABRvS.
De aanvraag 2016
1.8
Op 7 april 2016, aangevuld op 22 april 2016 en op 27 mei 2016 heeft vergunninghouder een nieuwe aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het planten van 26 hoogstamfruitbomen, het aanleggen van een sloot en het aanbrengen van laag struikgewas/bosschage op het Landgoed. De beoogde bosschage loopt evenwijdig aan de bestaande sloot op de erfgrens tussen het Landgoed en de naastgelegen kwekerij. De nieuw te graven sloot gaat een zijtak vormen van deze bestaande sloot (de dwarssloot). De 26 hoogstamfruitbomen zijn al aanwezig op het Landgoed. De aanvraag ziet op dit punt op legalisering van de bestaande situatie. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
De grondslag van het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het planten van 26 hoogstamfruitbomen, het planten van een bosschage/laag struikgewas en het graven van een dwarssloot niet in strijd is met de doelenomschrijving zoals neergelegd in artikel 7 van het bestemmingsplan en dat de aanlegactiviteiten ook niet leiden tot aantasting van de natuurwetenschappelijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van het gebied, zodat de bij het primaire besluit verleende omgevingsvergunning wordt gehandhaafd. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op de rapportage van Rho adviseurs voor leefruimte (Rho) van 27 september 2016 en op het aanvullend advies van Rho van 13 maart 2017.
Strijd met de goede procesorde
3.1
Op 5 april 2018 heeft de gemachtigde van de Stichting nadere stukken aan de rechtbank gezonden, waaronder een aanvullend advies over Landgoed De Limiten van Anja Guinée Landschapsarchitectuur, in samenwerking met Albers Adviezen Historische Parken, van 26 januari 2018 (de contra-expertise). Dit stuk heeft de rechtbank op 9 april 2018 ontvangen. Uit artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat nadere stukken tot tien dagen voor de zitting kunnen worden ingediend. De rechtbank stelt vast dat de nadere stukken binnen tien dagen voor de zitting en dus te laat zijn binnen gekomen. Als een stuk niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ingediend, is het aan de rechtbank om te beslissen of de goede procesorde zich ertegen verzet dat het desbetreffende stuk bij de beoordeling van het bestreden besluit kan worden betrokken.
3.2
De rechtbank heeft ter zitting beslist dat in dit geval het overleggen van de nadere stukken, waaronder de contra-expertise, in strijd met de goede procesorde is. Door de te late indiening van de stukken was er onvoldoende gelegenheid voor verweerder en vergunninghouder, maar ook voor de rechtbank, om hierop in deze procedure adequaat te kunnen reageren. Daardoor is de goede voortgang van de procedure belemmerd. De goede procesorde verzet zich ertegen dat de desbetreffende stukken bij de beoordeling van het bestreden besluit wordt betrokken. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat de contra-expertise van 26 januari 2018 dateert en dat het dus mogelijk was om dit stuk (veel) eerder in te dienen. De veronderstelling van de gemachtigde van de Stichting dat het stuk al in het bezit was van de rechtbank komt voor diens rekening. De stelling dat het stuk beperkt is in omvang en de omstandigheid dat verweerder en vergunninghouder in de procedure die bij de ABRvS loopt al van dit stuk kennis hebben kunnen nemen maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.
Omvang van het geding
4.1
De rechtbank stelt vast dat als gevolg van de uitspraken van deze rechtbank en de ABRvS in de zaak over de aanvraag 2010, uitsluitend de besluiten op bezwaar van 3 april 2012 en van 27 juni 2013 zijn vernietigd. De herroeping door de rechtbank van de van rechtswege verleende aanlegvergunning voor het aanplanten van 25 hoogstamfruitbomen en 162 laagstamfruitbomen op het Landgoed is door de ABRvS vernietigd, zodat die vergunning is blijven bestaan. Verweerder heeft inmiddels een nieuwe beslissing op de bezwaren genomen, waarbij de verlening van de aanlegvergunning alsnog inhoudelijk gemotiveerd is. Op de zitting is met partijen vastgesteld dat in de aanvraag 2016 voor 26 hoogstamfruitbomen alle bomen zijn begrepen, waar de aanvraag 2010 voor 25 hoogstamfruitbomen al betrekking op had. Vergunninghouder heeft op de zitting toegelicht dat het verschil van één boom voortkomt uit de latere constatering dat de feitelijke situatie is dat er 26 hoogstamfruitbomen onvergund aanwezig waren op het Landgoed.
4.2
De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat verweerder voor 25 hoogstamfruitbomen tweemaal een vergunning heeft verleend op basis van hetzelfde aanlegvergunningenstelsel uit het bestemmingsplan: een aanlegvergunning naar aanleiding van de aanvraag 2010 en een omgevingsvergunning naar aanleiding van de aanvraag 2016. De rechtbank overweegt in dat kader ambtshalve dat het primaire besluit in deze procedure daarom niet op rechtsgevolg is gericht voor zover het op deze 25 hoogstamfruitbomen betrekking heeft. Voor die bomen was op grond van het aanlegvergunningenstelsel geen toestemming meer vereist toen de nieuwe aanvraag 2016 werd gedaan. Er is in zoverre daarom geen sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Verweerder heeft dit ten onrechte niet onderkend: hij had het bezwaar van de Stichting, voor zover dat is gericht tegen deze 25 hoogstamfruitbomen, niet-ontvankelijk moeten verklaren.
5. Het voorgaande leidt er reeds toe dat het beroep van de Stichting gegrond is. Voor zover de bezwaren tegen de 25 reeds vergunde hoogstamfruitbomen inhoudelijk zijn behandeld, is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb. De rechtbank zal het bestreden besluit in zoverre vernietigen en zelf in de zaak voorzien, in die zin dat zij het bezwaar van de Stichting op dit punt alsnog niet-ontvankelijk verklaart. De Stichting kan haar bezwaren tegen het toestaan van deze bomen desgewenst aan de orde stellen in de hogerberoepsprocedure die opnieuw bij de ABRvS aanhangig is over de aanvraag 2010.
6. De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat het onderhavige geschil dus uitsluitend ziet op de aanplant van één hoogstamfruitboom en laag struikgewas/bosschage en de aanleg van een dwarssloot. Zij zal nu de daarop betrekking hebbende overige beroepsgronden van de Stichting en het beroep van [eiser 2] beoordelen.
Hoor en wederhoor
7. De Stichting voert aan dat verweerder het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden, omdat hij zich voor het bestreden besluit voornamelijk heeft gebaseerd op het aanvullend advies van Rho van 13 maart 2017, terwijl de Stichting daarvan pas gelijktijdig met ontvangst van het bestreden besluit kennis heeft kunnen nemen en daar dus niet meer op heeft kunnen reageren.
8. In lijn met vaste rechtspraak van de ABRvS, bijvoorbeeld de uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2821, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor het advies van Rho van 13 maart 2017 aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. In het rapport van Rho zijn namelijk geen feiten en omstandigheden bekend geworden, die eerder niet bekend waren en die van aanmerkelijk belang zijn voor het bestreden besluit. Het rapport van Rho vormt, anders dan de Stichting betoogt, een bevestiging van het al eerder door verweerder ingenomen standpunt om de omgevingsvergunning te (willen) verlenen. Dat verweerder pas naar aanleiding van het advies van de bezwaarschriftencommissie Rho heeft gevraagd om een nader advies uit te brengen, maakt dit niet anders. Omdat er geen sprake is van schending van de hoorplicht, zoals vastgelegd in artikel 7:9 van de Awb, en er dus geen gebrek is geconstateerd, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of het gaat om een gebrek dat op grond van artikel 6:22 van de Awb kan worden gepasseerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Inhoudelijke beoordeling
9. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is, voor zover hier van belang, het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald.
Ingevolge artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een dergelijke activiteit, de omgevingsvergunning geweigerd indien het werk of de werkzaamheid in strijd is met de daaromtrent in het bestemmingsplan gestelde regels.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden binnen de bestemming Landschappelijk gebied met natuurwaarden bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de aanwezige dan wel eigen landschappelijke, natuur en cultuurhistorische waarden en het hobbymatig houden van dieren.
In het derde lid, aanhef en onder b en c, van dit artikel is bepaald dat het verboden is om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning sloten te graven en bomen of houtgewas aan te planten.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel zijn de voornoemde werkzaamheden slechts toelaatbaar als door deze werkzaamheden of door de te verwachten directe of indirecte gevolgen van deze werkzaamheden de natuurwetenschappelijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van de gronden niet in onevenredige mate worden of kunnen worden verkleind.
In het vijfde lid van dit artikel is bepaald dat van een dergelijke verkleining in ieder geval sprake is als
( a) er een verarming optreedt van aanwezige karakteristieke vegetatie;
( b) de ruimtematen in het landschap veranderen;
( c) zichtbare kenmerken van de cultuurhistorische ontwikkeling verdwijnen.
Ingevolge het zesde lid van dit artikel valt normaal onderhoud niet onder het in het derde lid opgenomen verbod.
10. De rechtbank stelt vast dat voor de door vergunninghouder gevraagde activiteiten op grond van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning nodig is zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo. In geschil is de vraag of verweerder conform het in de planvoorschriften opgenomen aanlegvergunningstelsel de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
11. De Stichting voert aan dat verweerder de omgevingsvergunning in strijd met artikel 7 van de planvoorschriften heeft verleend, omdat de vergunde activiteiten de natuurwetenschappelijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden onevenredig aantasten. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst de Stichting naar de door haar in bezwaar ingediende contra-expertise van september 2016. Tevens verwijst zij naar de uitspraak van de ABRvS van 14 januari 2015, waarin, hoewel het gaat om andere aantallen, dezelfde rechtsvraag voorligt.
12. [eiser 2] voert aan dat de omgevingsvergunning voor wat betreft het lage struikgewas/de bosschage in strijd met de genoemde planvoorschriften is verleend. Daarbij wijst hij op de mogelijke hoogte ervan.
De aanplant van één hoogstamfruitboom en laag struikgewas/bosschage
13.1
De rechtbank overweegt dat in het bestemmingsplan niet is gedefinieerd wat onder natuurwetenschappelijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden moet worden verstaan en dat deze begrippen voor interpretatie vatbaar zijn. Wel is dit specifieke gebied, De Limiten, in hoofdstuk 6.3 van de Toelichting bij het bestemmingsplan (de Toelichting) beschreven. Aan dit hoofdstuk ligt de Gebiedsvisie De Limiten van 26 juli 2006 (de Gebiedsvisie) ten grondslag, die is opgesteld door BRO en die als bijlage onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan. In de Gebiedsvisie zijn vier schetsmodellen beschreven, die op hoofdlijnen een denkrichting geven over de toekomst van De Limiten, waarbij rekening wordt gehouden met de regionale betekenis en de lokale werkelijkheid.
Blijkens hoofdstuk 6.3 van de Toelichting is ervoor gekozen om schetsmodel 2 verder uit werken, omdat dit de meest haalbare visie lijkt. In dit hoofdstuk is ten aanzien van deze visie verder het volgende vermeld:
In schetsmodel 2 wordt voorgesteld om alles ten noorden van de aanwezige kwekerij (dat zichtbaar is vanaf de openbare weg) open te houden of te maken. Dat betekent dat in dit deel van De Limiten beplanting en bouwwerken moeten worden tegengegaan.
En:
Voor het gebied dat is gelegen tussen de kwekerij en de woningen langs de oprijlaan aan de Naarderstraat is bovenstaande minder relevant en kunnen bij wijze van compromis, wel beplantingen worden aangelegd. (…) Derhalve is gekozen voor een mogelijke invulling waarbij per 25 m2 grasland, maximaal één hoogstamfruitboom mag worden geplant, die een onderlinge afstand moet kennen van minimaal vijf meter tot de dichtstbijzijnde geplante bomen om de openheid en zichtlijnen zoveel mogelijk te waarborgen. Het doel van de visie is om alleen hoogstamfruitbomen toe te laten en geen haagvormende laagstamfruitbomen om zo eveneens de openheid en zichtlijnen zoveel mogelijk te waarborgen. (…)
13.2
De rechtbank overweegt dat de planwetgever zich aldus achter schetsmodel 2 uit de Gebiedsvisie heeft geschaard. Dit schetsmodel en de passage daarover in de Toelichting moeten daarom worden gebruikt om de hiervoor beschreven criteria ‘natuurwetenschappelijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden’ uit het aanlegvergunningstelsel te interpreteren. Zoals ook de bezwaarschriftencommissie in haar advies van 19 januari 2017 heeft opgemerkt, beschrijft de Toelichting in dit kader uitdrukkelijk en restrictief dat voor het deel van De Limiten dat ten noorden van de kwekerij ligt, (verder te noemen: het noordelijk deel van het Landgoed) het uitgangspunt is dat openheid en zichtlijnen worden gewaarborgd en dat bomen hier niet zijn toegestaan. Voor het gebied dat tussen de kwekerij en de aanwezige woningen langs de Naarderstraat, (verder te noemen: het zuidelijk deel van het Landgoed) is wel een uitzondering gemaakt op dit uitgangspunt.
13.3
Gelet op de strikte formulering in de Toelichting is de rechtbank van oordeel dat door de aanplant van één hoogstamfruitboom op het noordelijk deel van het Landgoed de natuurwetenschappelijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van de gronden in onevenredige mate worden of kunnen worden verkleind. Verweerder heeft de omgevingsvergunning waarbij dit wordt toegestaan daarom in strijd met het aanlegvergunningenstelsel verleend. De gemeenteraad heeft immers beoogd om op het noordelijk deel van het Landgoed helemaal geen bomen toe te staan en uit de Toelichting blijkt niet dat dit uitgangspunt niet van toepassing is op (de reeds aanwezige) hoogstamfruitbomen. Dat de hoogstamfruitbomen volgens het advies van Rho van 27 september 2016 vanuit het openbaar gebied bezien niet zichtbaar zijn vanwege bestaande groenopstanden op de hoger gelegen beboste stuwwal en dat de zichtlijnen vanuit dit gezichtspunt daardoor niet veranderen, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Rho gaat hier voorbij aan het in de Toelichting beschreven uitgangspunt dat beplanting op dit deel van de Landgoed helemaal moet worden tegengegaan. Dat de bestaande werkelijkheid (en daarmee ook de bestaande groenopstanden op de stuwwal) wordt geconserveerd, brengt niet met zich mee dat toch beplanting mogelijk is op dit deel van het Landgoed zolang dat vanaf het openbaar gebied niet zichtbaar is. Het is naar het oordeel van de rechtbank niet mogelijk om in afwijking van de in de Toelichting beschreven visie, die is gebaseerd op schetsmodel 2, een omgevingsvergunning voor de aanleg van beplanting op het noordelijk deel van het Landgoed te verlenen.
13.4
De rechtbank is verder van oordeel dat het in de Toelichting beschreven verbod op haagvormende laagstamfruitbomen op het zuidelijk deel van het Landgoed met zich meebrengt dat ook door de aanplant van laag struikgewas/bosschage de natuurwetenschappelijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van de gronden in onevenredige mate worden of kunnen worden verkleind. Blijkens de vergunningaanvraag vormt de bosschage/het struikgewas een haag langs de erfgrens met de kwekerij. Omdat haagvormende laagstamfruitbomen niet zijn toegestaan vanwege de invloed daarvan op de zichtlijnen en openheid van het gebied, ziet de rechtbank geen reden waarom dat voor andere haagvormende beplanting anders zou zijn.
13.5
De beroepsgrond van de Stichting slaagt dus voor wat betreft het aanplanten van één hoogstamfruitboom en laag struikgewas/bosschage. De rechtbank zal na de beoordeling van de overige beroepsgronden ingaan op de gevolgen hiervan voor het bestreden besluit.
13.6
Uit het voorgaande volgt dat ook [eiser 2] beroepsgrond slaagt en dat zijn beroep gegrond is. Wat de Stichting heeft aangevoerd moet al leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit, ook voor zover dat ziet op het vergunnen van laag struikgewas/bosschage. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan een inhoudelijke bespreking van de beroepsgrond van [eiser 2] met betrekking de precieze locatie van de bosschage en/of het lage struikgewas en de voorwaarden die volgens [eiser 2] aan de vergunning verbonden hadden moeten worden met betrekking tot de maximale hoogte en breedte ervan, omdat dit in het geheel niet kan worden vergund. Ook de vrees van [eiser 2] voor een uitbreiding van het aantal hoogstamfruitbomen hoeft, gelet op het voorgaande, niet meer te worden besproken.
De aanleg van een dwarssloot
14. De Stichting heeft ter zitting over de aanleg van een dwarssloot aanvullend betoogd dat die alleen kan worden vergund als er ooit een sloot op de betreffende plek aanwezig is geweest. Dat is volgens de Stichting niet het geval en bovendien is volgens haar een zijtak van de bestaande sloot niet passend in dit specifieke zanderijgebied.
15.1
De rechtbank kan de Stichting niet volgen in haar betoog. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een te enge uitleg en strookt het niet met wat de planwetgever heeft beoogd. Uit de Toelichting volgt namelijk dat de planwetgever het niet wenselijk heeft geacht om De Limiten terug te brengen in de oorspronkelijke staat, maar dat het doel is om de bestaande situatie te conserveren, waarbij er door middel van een aanlegvergunningenstelsel wel beperkt ontwikkelingen mogelijk zijn. Op het zuidelijk deel van het Landgoed, waar de dwarssloot moet komen, zijn die mogelijkheden zelfs ruimer dan op het noordelijk deel. Daarbij betrekt de rechtbank dat de Gebiedsvisie ook een zeer behoudende variant kent (schetsmodel 1), waarbij weinig tot geen mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen zijn en het gebied zoveel mogelijk moet worden teruggebracht in de oorspronkelijke staat. Zoals hiervoor al is overwogen blijkt uit de Toelichting dat de planwetgever niet voor dit schetsmodel heeft gekozen, maar voor de visie van schetsmodel 2. Gelet op deze visie kan de rechtbank de adviezen van Rho van 27 september 2016 en 13 maart 2017 volgen. Daarin heeft Rho voldoende duidelijk gemotiveerd waarom de aanleg van een dwarssloot die aansluit bij het bestaande patroon van zanderijvaarten en hiermee qua maatvoering overeen komt de aanwezige natuurwetenschappelijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden niet onevenredig aantast maar hieraan juist een positieve bijdrage levert. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich hierop heeft mogen baseren.
15.2
De Stichting heeft niet aannemelijk gemaakt dat de adviezen van Rho, voor zover die betrekking hebben op de dwarssloot, inhoudelijk tegenstrijdig of onjuist zijn. Dat blijkt niet uit de door de Stichting in bezwaar overgelegde contra-expertise, waarin juist wordt bevestigd dat de sloot qua maatvoering aansluit bij de oorspronkelijke zanderijvaarten. Dat het graven van een sloot volgens de door de Stichting ingeschakelde deskundige hier niet wenselijk is omdat het op deze plek geen historisch element is, maakt de rapporten van Rho niet onjuist in het licht van de Toelichting en het uit de Gebiedsvisie gevolgde schetsmodel 2. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen, heeft de planwetgever niet beoogd De Limiten in de oorspronkelijke staat terug te brengen en is de vraag of op deze plek oorspronkelijk een sloot aanwezig was daarom niet relevant. Het gaat erom of het graven van een dwarssloot op dit deel van het Landgoed de kenmerken van het zanderijgebied aantast. De deskundigen zijn het erover eens dat dat niet het geval is.
15.3
De rechtbank is dus van oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning voor zover die ziet op het aanleggen van een dwarssloot heeft kunnen verlenen. De beroepsgrond van de Stichting slaagt dus niet op dit onderdeel.
Conclusie
16. Uit overwegingen 13.1 tot en met 13.4 volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo, in samenhang met artikel 7, derde, vierde en vijfde lid van de planvoorschriften, voor zover verweerder aan vergunninghouder voor het planten van één hoogstamfruitboom en laag struikgewas/bosschage een omgevingsvergunning heeft verleend.
17. De rechtbank ziet zich vervolgens met het oog op een efficiënte geschilbeslechting voor de vraag gesteld waar dit gebrek in het bestreden besluit toe moet leiden.
18. Op basis van het voorgaande staat vast dat de door vergunninghouder gevraagde omgevingsvergunning niet kan worden verleend met toepassing van artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo, omdat de aanvraag in strijd is met de daarover in het bestemmingsplan gestelde regels. Ingevolge artikel 2.11, tweede lid, van de Wabo wordt de aanvraag in een dergelijk geval mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is, voor zover hier van belang, het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 2.12 van de Wabo geeft het beoordelingskader voor een project als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c.
19. Hieruit volgt dat verweerder alsnog moet beoordelen of de gevraagde omgevingsvergunning voor wat betreft het planten van één hoogstamfruitboom en laag struikgewas/bosschage verleend kan worden met toepassing van de in artikel 2.12 van de Wabo gegeven regels over afwijken van het bestemmingsplan. Deze beoordeling is aan verweerder en de rechtbank kan hier niet in treden. Er is daarom geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Afhankelijk van de beoordeling van verweerder zijn er bovendien verschillende mogelijkheden voor vergunningverlening denkbaar, waarvoor verschillende procedures gelden. Als verweerder van oordeel is dat de vergunning verleend kan worden is het ook mogelijk dat daarvoor eerst een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad nodig is. Omdat het verloop van de verdere procedure op dit moment niet duidelijk is en mogelijk langer kan gaan duren, vindt de rechtbank de zaak ook niet geschikt voor toepassing van een bestuurlijke lus via een tussenuitspraak.
20. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen, voor zover verweerder aan vergunninghouder voor het planten van één hoogstamfruitboom en laag struikgewas/bosschage een omgevingsvergunning heeft verleend. De rechtbank draagt verweerder daarbij op om met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen op dit punt een nieuwe beslissing op de bezwaren van de Stichting en van [eiser 2] te nemen. Verweerder moet daarbij ook (opnieuw) beslissen op het verzoek van de Stichting om een vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Er is geen aanleiding om hieraan een termijn te verbinden, ook omdat het verloop van de te nemen stappen nog niet vaststaat.
Proceskosten
21. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. Verweerder moet aan beiden een bedrag van € 168,00 vergoeden.
22.1
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door de Stichting gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,00 en een wegingsfactor 1).
22.2
De kosten van de door de Stichting ingeschakelde deskundige heeft de rechtbank vastgesteld aan de hand van artikel 1, aanhef en onder b, en artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het Bpb, gelezen in verband met artikel 8:36, tweede lid, van de Awb, en derhalve met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in de Wet tarieven in strafzaken en het Besluit tarieven in strafzaken 2003. De Stichting heeft een factuur van in totaal € 7.199,50 overgelegd, waarin voor het schrijven van een appendix, die ziet op de omgevingsvergunning, bij het eerder uitgebrachte rapport een bedrag van € 2000,00 (exclusief btw) is gedeclareerd. De declaratie bestaat op dit punt uit 20 uren tegen een tarief van € 100,00 per uur (exclusief btw). De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de factuur volstaat ter onderbouwing van de voor deze zaak gemaakte kosten en op grond van de eerdergenoemde bepalingen geheel voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank stelt de vergoeding daarom vast op € 2420,00 inclusief btw. Het is niet gebleken dat het bedrag op de overlegde factuur voor het overige in verband staat met werkzaamheden die de deskundige voor deze beroepszaak heeft verricht. Die kosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
22.3
Gelet op het voorgaande, stelt de rechtbank de proceskosten van de Stichting in totaal vast op € 3422,00 inclusief btw.
23. Er is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van [eiser 2] .

Beslissing

De rechtbank:
­ verklaart de beroepen gegrond;
­ vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarin het bezwaar van de Stichting tegen de 25 reeds vergunde hoogstamfruitbomen ongegrond is verklaard en verklaart het bezwaar op dit punt niet-ontvankelijk;
­ bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het hiervoor genoemde vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
­ vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij een omgevingsvergunning is verleend voor het planten van één hoogstamfruitboom en laag struikgewas/bosschage;
­ draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eisers, voor zover die zien op het planten van één hoogstamfruitboom en laag struikgewas/bosschage, met inachtneming van deze uitspraak;
­ draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,00 aan eisers te vergoeden;
­ veroordeelt verweerder in de proceskosten van de Stichting tot een bedrag van € 3422,00 inclusief btw;
­ verklaart het beroep van de Stichting voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen en mr. E.M. van der Linde, leden, in aanwezigheid van mr. R.N. van Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.