ECLI:NL:RBMNE:2018:2997

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
2 juli 2018
Zaaknummer
UTR 16 / 5720
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor waterpartijen en natuurvriendelijke oevers in Gooise Meren

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eigenaar van een perceel en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren. De eigenaar had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het omvormen van waterpartijen, het realiseren van natuurvriendelijke oevers en het aanbrengen van plasdraszones op zijn perceel. Het college had deze vergunning eerder verleend, maar na bezwaren van omwonenden werd de vergunning alsnog geweigerd. De eigenaar heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte had nagelaten de uniforme openbare voorbereidingsprocedure toe te passen, niet alleen bij toewijzing van de aanvraag, maar ook bij afwijzing. Dit betekent dat het college verplicht was om een ontwerpbesluit ter inzage te leggen en een verklaring van geen bedenkingen aan de gemeenteraad te vragen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eigenaar gegrond en vernietigde de weigering van de omgevingsvergunning. Het college werd opgedragen om met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij de uniforme uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd moest worden.

De rechtbank benadrukte dat de goede procesorde in acht genomen moest worden en dat de eigenaar de mogelijkheid had moeten krijgen om zijn aanvraag aan te passen. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eigenaar vergoed en het griffierecht terugbetaald. Deze uitspraak biedt belangrijke inzichten in de toepassing van de Wabo en de vereisten voor de procedure bij het verlenen van omgevingsvergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16 / 5720

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 juni 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.A. Reijnen)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren, verweerder
(gemachtigde: mr. H. Schuit).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[A]en
[B];
[C]en
[D];
[E];
[F]en
[G];
[H]en
[I];
[J]en
Stichting De Limiten en Valkeveen, allen te [woonplaats/vestigingsplaats] .
(gemachtigde: mr. B.J. Meruma)

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor het omvormen van waterpartijen, het realiseren van natuurvriendelijke oevers en het aanbrengen van plasdraszones op het perceel aan de [adres] in [woonplaats] , kadastraal bekend als sectie [sectie-aanduiding] , nummers [nummeraanduiding] , [nummeraanduiding] , [nummeraanduiding] , [nummeraanduiding] en [nummeraanduiding] (hierna: het perceel).
Derde-partijen hebben vervolgens tegen het primaire besluit bezwaar ingediend.
Bij besluit van 10 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van derde-partijen gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de aanvraag van eiser alsnog geweigerd.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2018. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde en een deskundige van [naam eenmanszaak] [K] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [L] , medewerker vergunningen. Derde-partijen [E] , [C] en [A] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 27 mei 2015 heeft eiser een omgevingsvergunning aangevraagd voor het omvormen van waterpartijen, het realiseren van natuurvriendelijke oevers en het aanbrengen van plasdraszones op het perceel. Het perceel ligt in het buitengebied van de gemeente Naarden. Ter plaatse van het perceel geldt het bestemmingsplan ‘1e herziening bestemmingsplan Buitengebied’ (hierna: bestemmingsplan). Uit de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding blijkt dat de gronden waarop het plan van de vergunning betrekking heeft, bestemd zijn voor ‘Natuurgebied’, ‘Water’ en ‘Bos’. Naar aanleiding van de aanvraag heeft verweerder het onder ‘Procesverloop’ vermelde primaire besluit genomen. Nadat tegen dit besluit door derde-partijen bezwaar is ingediend heeft verweerder op 19 februari 2016 eiser geïnformeerd over het voornemen om de verleende omgevingsvergunning alsnog in te trekken. Eiser heeft daarop een zienswijze ingediend.
1.2
Op 24 oktober 2016 heeft de Algemene Kamer van de Commissie voor bezwaarschriften (hierna: bezwaarcommissie) advies uitgebracht en daarin geconstateerd dat verweerder bij het verlenen van de omgevingsvergunning een onjuiste voorbereidingsprocedure heeft gebruikt. De bezwaarcommissie heeft verweerder geadviseerd om de bezwaren van derde-partijen gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen en aanvraag van eiser alsnog af te wijzen. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder het onder ‘Procesverloop’ opgenomen bestreden besluit genomen.
Goede procesorde
2.1
De gemachtigde van derde-partijen heeft bij brief van 6 april 2018, door de rechtbank ontvangen op 9 april 2018, een nader stuk ingediend. Uit artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat nadere stukken tot tien dagen voor de zitting kunnen worden ingediend. Dit betekent dat uiterlijk tot en met 6 april 2018 stukken konden worden ingediend. De rechtbank stelt vast dat voornoemd stuk binnen tien dagen voor de zitting, en dus te laat bij de rechtbank is binnengekomen. Als stukken niet binnen de daarvoor gestelde termijn zijn ingediend, is het aan de rechtbank om te beslissen of de goede procesorde zich ertegen verzet dat deze bij de beoordeling van het bestreden besluit worden betrokken.
2.2
Ter zitting heeft de gemachtigde van derde-partijen toegelicht dat hij niet eerder over het stuk beschikte en dat het stuk louter informatief is bedoeld. Hij heeft het stuk per e‑mail tijdig naar de gemachtigde van eiser gestuurd, maar dat bleek een andere gemachtigde te zijn dan de gemachtigde die eiser voorheen vertegenwoordigde. Hiervan was hij door de rechtbank niet op de hoogte gesteld. Verweerder en de huidige gemachtigde van eiser hebben ter zitting laten weten dat zij het stuk niet tijdig hebben ontvangen en zich daarop daarom onvoldoende hebben kunnen voorbereiden.
2.3
De rechtbank stelt vast dat de huidige gemachtigde van eiser de rechtbank bij brief van 18 september 2017 heeft laten weten dat hij in het vervolg als gemachtigde van eiser zal optreden. Deze brief is niet doorgestuurd naar partijen. De rechtbank stelt echter ook vast dat het te laat ingediende stuk van de gemachtigde van derde-partijen een rapport is dat dateert uit 2017, en dat de gemachtigde geen reden heeft gegeven waarom hij niet eerder over dit rapport kon beschikken en waarom hij het niet eerder aan de rechtbank heeft verzonden. Als het rapport tijdig was ingediend, had de rechtbank de andere partijen daarvan tijdig op de hoogte kunnen stellen. Zoals ter zitting is medegedeeld, is de rechtbank van oordeel dat er door de te late indiening van het rapport onvoldoende gelegenheid was voor de andere partijen, maar ook voor de rechtbank, om daar ter voorbereiding op de zitting voldoende kennis van te nemen zodat tijdens de zitting daar op adequate wijze op kan worden gereageerd. De rechtbank heeft toevoeging van het rapport uit 2017 aan het dossier dan ook afgewezen, omdat daarmee naar het oordeel van de rechtbank een goede voortgang van de procedure wordt belemmerd. Dit betekent dat het rapport uit 2017 wegens strijd met de goede procesorde, niet bij de beoordeling van het bestreden besluit wordt betrokken.
Standpunten partijen
3. Eiser voert aan dat verweerder de aanvraag gedeeltelijk, namelijk voor zover in overeenstemming met het bestemmingsplan, had moeten honoreren. Voor zover de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan heeft verweerder eiser ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om de aanvraag aan te passen, of nader te onderbouwen met een ruimtelijke motivering en beheersplan. Door de omgevingsvergunning weer in te trekken heeft verweerder in strijd gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Eiser beroept zich op het motiveringsbeginsel, rechtszekerheidsbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel. Tot slot heeft eiser zijn beroep op de toverformule ter zitting ingetrokken.
4. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit gebaseerd op het advies van de bezwaarcommissie. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het plan, althans onderdelen daarvan, in strijd is met het bestemmingsplan en dat het plan als één integraal geheel moet worden gezien, zodat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing is.
Beoordeling rechtbank
Gedeeltelijke toekenning
5.1
Niet in geschil is, en de rechtbank stelt ook vast, dat delen van het plan in strijd zijn met het bestemmingsplan en dat binnenplanse ontheffing niet mogelijk is voor het plan als één integraal geheel. De aanvraag kan daarom niet worden beoordeeld onder toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, aanhef en onder 1⁰ van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder heeft dit in de loop van de procedure onderkend. In dat verband merkt de rechtbank op dat zij het minder zorgvuldig acht dat verweerder een kennelijk toegezegd overleg over zijn voornemen om de omgevingsvergunning alsnog in te trekken, niet heeft doorgezet en eiseres niet in de gelegenheid heeft gesteld om de aanvraag aan te passen of bijvoorbeeld een beheersplan op te stellen.
5.2
De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn stelling dat de aanvraag gedeeltelijk had moeten worden toegekend, omdat eiser niet heeft onderbouwd of verduidelijkt welke activiteiten van de aanvraag voor gedeeltelijke toekenning in aanmerking komen. Ook heeft eiser de stelling van verweerder ter zitting dat het plan als één integraal geheel moet worden gezien, niet weersproken. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Voorbereidingsprocedure
6.1
Ook is niet in geschil, en stelt de rechtbank vast, dat beoordeling van de aanvraag onder toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, aanhef en onder 2⁰ van de Wabo niet mogelijk is, omdat geen sprake is van een van de in bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) genoemde kruimelgevallen. Gelet daarop, en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan de aanvraag enkel nog worden toegekend onder toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, aanhef en onder 3⁰ van de Wabo. Dit betekent, zoals verweerder ook terecht heeft geconcludeerd, dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure zoals opgenomen in afdeling 3.4 van de Awb, van toepassing is.
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder echter ten onrechte niet onderkend dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure niet alleen van toepassing is als de aanvraag wordt toegewezen, maar ook als die wordt afgewezen. De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1311. De omstandigheid dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing is, houdt concreet in dat verweerder gehouden was om voorafgaand aan het bestreden besluit alsnog een ontwerpbesluit ter inzage te leggen. Ook was verweerder daardoor gehouden om een verklaring van geen bedenkingen aan de gemeenteraad te vragen. De rechtbank wijst in dat verband op de uitspraak van de ABRvS van 6 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:921, waarin is geoordeeld dat uit het stelsel van de Wabo en de geschiedenis van de totstandkoming daarvan volgt dat een verklaring aan de gemeenteraad moet worden gevraagd als het bestuursorgaan van oordeel is dat de omgevingsvergunning niet zou moeten worden verleend. De ABRvS maakt twee uitzonderingen op die regel, maar in onderhavig geval is, mede gelet op het ‘Raadsvoorstel Vaststellen Algemene Verklaring van geen Bedenkingen (Wabo)’ van verweerder, geen sprake is van een van die uitzonderingen.
6.3
Voor zover eiser met zijn beroep op het rechtszekerheidsbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel bedoelt dat aan de onjuist toegepaste voorbereidingsprocedure door verweerder moet worden voorbijgegaan, kan de rechtbank eiser niet volgen. De bezwaarprocedure is bedoeld voor een volledige heroverweging. Op grond van artikel 7:11 van de Awb vindt op grondslag van het ontvankelijke bezwaar een heroverweging van het besluit plaats. Eventuele aan het besluit klevende gebreken kunnen bij het besluit op bezwaar worden hersteld. Gelet op vaste rechtspraak van de ABRvS, zoals de uitspraken van 16 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1552, en 24 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2635, komt aan deze beginselen slechts een beperkte betekenis toe als belangen van derden meespelen. Verweerder was naar het oordeel van de rechtbank in dit geval gehouden om de door derde-partijen aangevoerde strijdigheden in de heroverweging te betrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder bij het bestreden besluit ten onrechte geen toepassing gegeven aan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. De rechtbank verklaart het beroep daarom gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin de aanvraag van eiser alsnog is afgewezen. Het bestreden besluit voor zover daarin het primaire besluit is herroepen, laat de rechtbank in stand. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, onder toepassing van de uniforme uitgebreide voorbereidingsprocedure en binnen de daarvoor in de wet gestelde termijnen.
Overige beroepsgronden
8.1
Gelet op wat hiervoor is overwogen behoeft de beroepsgrond over het verlenen van de mogelijkheid om de aanvraag aan te passen of nader te onderbouwen met een ruimtelijke motivering en een beheersplan, geen bespreking meer. Dergelijke processuele handelingen zullen immers aan de orde komen in de besluitvormingsprocedure die verweerder gelet op deze uitspraak, opnieuw zal moeten volgen.
8.2
Omdat de rechtbank het bestreden besluit vernietigt voor zover daarin de aanvraag van eiser alsnog is geweigerd, behoeft ook de beroepsgrond van eiser dat verweerder in strijd met het motiveringsbeginsel heeft gehandeld geen bespreking meer.
Proceskosten
9.1
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart bepaalt zij dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 168,-- aan hem vergoedt.
9.2
De rechtbank veroordeelt verweerder in de kosten die eiser in verband met zijn beroep redelijkerwijs heeft gemaakt. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1002,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin de aanvraag van eiser alsnog is geweigerd;
  • draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, onder toepassing van de uniforme uitgebreide voorbereidingsprocedure en binnen de daarvoor in de wet gestelde termijnen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,--;
  • bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 168,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. de Vaan, voorzitter, en mr. E.M. van der Linde en mr. A.R. Klijn, leden, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.