ECLI:NL:RBMNE:2018:3062

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
460719 / HA RK 18-174
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure met deskundigenonderzoek

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 juni 2018 een verzoek tot wraking van mr. A.A.T. van Rens afgewezen. Het wrakingsverzoek werd ingediend door verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. K.G.I.M. Schröder, naar aanleiding van een zitting op 25 mei 2018. Verzoeker stelde dat de gang van zaken rondom de informatieverstrekking aan een deskundige laakbaar was en dat mr. Van Rens, door zijn bewoordingen tijdens de zitting, blijk gaf van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat de bewoordingen van mr. Van Rens in de context van de zaak niet duiden op vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard en de procedure in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 460719 / HA RK 18-174
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
26 juni 2018
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),
advocaat: mr. K.G.I.M. Schröder, advocaat te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 25 mei 2018;
- een schriftelijke uitwerking van de wrakingsgronden door mr. Schröder van 15 juni 2018, met bijlagen;
- een schriftelijke reactie van 15 juni 2018 van mr. Schröder naar aanleiding van het proces-verbaal van de zitting van 25 mei 2018;
- de schriftelijke reactie van mr. A.A.T. van Rens van 6 juni 2018;
- een brief van 6 juni 2018 van mr. M.L. Neuteboom- van Asselt, de advocaat van mevrouw [A] , de ex-partner van verzoeker.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 19 juni 2018 met gesloten deuren behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. Schröder, en mr. Van Rens verschenen. Tevens was de heer [B] namens de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
In de zaak met zaaknummer/rekestnummer C/16/453872 / FO RK 18-177 (hierna: de hoofdzaak) heeft de rechtbank bij beschikking van 27 maart 2018 een deskundigenonderzoek bevolen naar een 12-tal vragen. Aan deze beschikking was gehecht een e-mail van de betreffende deskundige gericht aan een secretaris van de rechtbank van
27 februari 2018. In deze e-mail heeft de deskundige benoemd dat zij op 26 februari 2018 op verzoek per e-mail inhoudelijke informatie heeft ontvangen over de zaak.
2.2.
De deskundige schreef op 27 februari 2018 aan de rechtbank dat zij informatie heeft ontvangen van de rechtbank waaruit onder meer het volgende bleek:
“… en waar de problemen met name op ouderniveau spelen.”
en
“Het probleem lijkt met name te zitten in de verstoorde communicatie tussen de ouders.”
en
“Ook heeft de moeder zorgen over de opvoedsituatie bij de vader, die er volgens de vader niet zijn.”
2.3.
Per faxen van 29 maart 2018 en 5 april 2018 heeft mr. Schröder om een afschrift verzocht van de e-mail aan de deskundige van 26 februari 2018. Deze heeft zij niet gekregen.
2.4.
Op 10 april 2018 heeft mr. Schröder in een brief aan de rechtbank – onder meer –
aangegeven dat de benoemde deskundige door de gevolgde gang van zaken niet langer onpartijdig en onafhankelijk haar onderzoek kan uitvoeren en verzoekt zij de rechtbank een andere deskundige te benoemen.
2.5.
Op 25 mei 2018 vond de zitting plaats bij mr. Van Rens, waarin mr. Schröder een wrakingsverzoek heeft ingediend.

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
Verzoeker heeft tijdens de zitting van 25 mei 2018 aan zijn wrakingsverzoek ten
grondslag gelegd dat hij voorafgaand aan de zitting uitgebreid heeft onderbouwd dat de gang
van zaken met betrekking tot de informatieverstrekking aan de deskundige laakbaar is.
Voorts is uiteengezet dat de mededelingen vanuit de rechtbank naar de deskundige in strijd
zijn met wat in de beschikking van de rechtbank was vermeld en in strijd waren met het
standpunt van verzoeker. Verzoeker is daardoor in de hoofdzaak onnodig in zijn belangen
geschaad. Mr. Van Rens heeft op de zitting deze stellingen van verzoeker afgedaan met
bewoordingen als “details” en “gedoe”. In deze bewoordingen van mr. Van Rens ligt
besloten het standpunt dat het niet laakbaar is om aan (een nog te benoemen) deskundige
mededelingen te doen die niet in een beschikking zijn opgenomen en afwijken van het
standpunt van verzoeker. Dat is in het licht van de feiten en omstandigheden zodanig
onbegrijpelijk dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze
door vooringenomenheid is ingegeven, aldus verzoeker.
3.2.
Mr. Van Rens heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij zich op het standpunt dat hij tijdens de zitting heeft getracht uit de juridische discussie te blijven en te zoeken naar oplossingen. Tijdens de zitting waren verzoeker en zijn advocaat erop gericht vastgesteld te krijgen dat de gang van zaken ontoelaatbaar was en dat dit betekende dat deze deskundige hoe dan ook moest worden ontslagen. Dat heeft hij op een gegeven moment gekwalificeerd als “gedoe”, nu in de beschikking vragen voor de deskundige waren opgenomen waarin de problematiek meer specifiek was uitgewerkt. In de beschikking stonden ook meerdere vragen die niet zagen op communicatieproblematiek op ouderniveau.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
4.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken partij dat dat het geval is, is daarbij niet beslissend. De vrees voor partijdigheid moet, op grond van feiten en omstandigheden, objectief gerechtvaardigd zijn.
4.3.
De wrakingskamer stelt voorop dat uit de mondelinge toelichting op het wrakingsverzoek is gebleken dat niet de berichtgeving aan de deskundige, maar de door
mr. Van Rens gebezigde bewoordingen tijdens de zitting van 25 mei 2018 en de fiattering van de gang van zaken rondom die berichtgeving aan de deskundige de reden zijn geweest voor het indienen van het wrakingsverzoek.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 25 mei 2018 blijkt dat mr. Van Rens heeft getracht een juridische discussie omtrent de al dan niet laakbare processuele gang van zaken te vermijden. Mr. Van Rens heeft getracht met verzoeker en zijn advocaat te komen tot oplossingen, waarbij mr. Van Rens heeft opgemerkt open te staan voor alternatieven om tot een oplossing te komen. Uit het proces-verbaal volgt dat de communicatie tussen verzoeker en zijn advocaat enerzijds en mr. Van Rens niet gelukkig verliep en dat het gesprek niet op gang kwam. De bewoordingen van mr. Van Rens zijn wellicht wat ongelukkig geweest en hebben bij verzoeker het gevoel veroorzaakt dat mr. Van Rens zijn bezwaren ten aanzien van de processuele gang van zaken niet serieus nam. Die bewoordingen moeten naar het oordeel van de wrakingskamer bezien worden in de gehele context van de zaak en de zitting. Daaruit kan naar het oordeel van de wrakingskamer geen vooringenomenheid van mr. Van Rens worden afgeleid. Ook de overige omstandigheden van het geval duiden hier niet op.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat gebleken is van vooringenomenheid of het niet onpartijdig zijn van mr. Van Rens. Dit betekent dat het verzoek tot wraking ongegrond zal worden verklaard.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
5.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
5.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, mr. Schröder, de gewraakte rechter mr. A.A.T. van Rens, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Straf-, familie- en jeugdrecht en de president van deze rechtbank;
5.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer/rekestnummer C/16/453872 / FO RK 18-177 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, en mrs. R. in ’t Veld en L.P. de Haas als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.