ECLI:NL:RBMNE:2018:298

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
29 januari 2018
Zaaknummer
UTR 17/3361
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van uitkering op grond van de Participatiewet wegens gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum. Eiseres had beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder om haar uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 1 augustus 2016 op te schorten en later in te trekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitkering van eiseres tijdelijk was stopgezet op basis van vermoedens van fraude, die voortkwamen uit een huisbezoek en een daaropvolgend onderzoek door de Sociale Recherche. Eiseres had aangegeven alleen te wonen, maar uit het onderzoek bleek dat zij samenwoonde met [A] en diens zoon, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding.

De rechtbank heeft de bezwaren van eiseres tegen de besluiten van verweerder ongegrond verklaard. Eiseres had aangevoerd dat er geen gezamenlijke huishouding was, maar de rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden uitsluitend betrekking hadden op de motivering van het primaire besluit 3, en niet op de beslissing tot opschorting van de uitkering. De rechtbank concludeerde dat er geen gronden waren om het bestreden besluit te vernietigen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/3361

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.A.J. van Putten),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder
(gemachtigde: drs. B.G. Diepeveen).

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2016 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 1 augustus 2016 tijdelijk stopgezet.
Bij besluit van 10 november 2016 (het primaire besluit 2) heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat de uitkering van eiseres op grond van de Pw met ingang van 1 augustus 2016 wordt opgeschort wegens een mogelijke schending van de inlichtingenplicht.
Bij besluit van 30 december 2016 (het primaire besluit 3) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Pw met ingang van 1 augustus 2016 stopgezet en het recht van eiseres op een uitkering op grond van de Pw met ingang van 5 maart 2015 ingetrokken. Voorts heeft verweerder het recht van eiseres op incidentele en periodieke bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage in rechtsbijstand en de kosten van bewind voering (toegekend bij besluiten van 9 februari 2016, 22 maart 2016, 2 augustus 2016 en nogmaals 2 augustus 2016) ingetrokken. De aan eiseres over de periode van 5 maart 2015 tot en met 31 juli 2016 onverschuldigd betaalde algemene en bijzondere bijstand ten bedrage van totaal € 20.140,10 netto heeft verweerder van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 12 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres, gericht tegen de primaire besluiten 1 en 3, ongegrond verklaard. Verweerder heeft eiseres daarbij in de gelegenheid gesteld alsnog binnen twee weken na verzending van dit besluit bezwaar te maken tegen het primaire besluit 3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiseres staat samen met [A] en diens zoon vanaf 4 november 2011 ingeschreven op het adres aan de [adres] te [woonplaats] . Op 24 juni 2013 zijn [A] en haar zoon uitgeschreven op dit adres en ingeschreven op het adres aan de [adres] te [woonplaats] .
1.2.
Op 17 juni 2013 heeft eiseres een bijstandsuitkering aangevraagd naar de norm van alleenstaande. Op het aanvraagformulier heeft eiseres aangegeven alleen te wonen en vanaf 24 juni 2013 verlaten te zijn. Eiseres ontving vanaf 24 juni 2013 een uitkering op grond van de Pw naar de norm van alleenstaande. Tevens ontving zij vanaf 26 augustus 2013 zorg in natura vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor huishoudelijke hulp.
1.3.
Op de formulieren inzake de Rechtmatigheidstoets WWB van 26 januari 2014, 26 januari 2015 en 21 januari 2016 heeft eiseres aangegeven dat er geen wijziging in haar woon- of leefsituatie heeft plaatsgevonden.
1.4.
Op 5 maart 2015 hebben twee medewerkers van verweerder bij eiseres een huisbezoek afgelegd in het kader van de indicatie van eiseres om huishoudelijke hulp op grond van de Wmo. Tijdens dit huisbezoek zijn ook [A] en haar zoon in de woning van eiseres aangetroffen. Hieruit is bij verweerder het vermoeden ontstaan dat de feitelijke woonsituatie van eiseres niet strookt met hetgeen zij bij verweerder heeft opgegeven.
Op 8 juli 2015 heeft verweerder de Sociale Recherche Gooi en Vechtstreek verzocht de vermoedens van fraude te onderzoeken. De Sociale Recherche is vervolgens een onderzoek gestart, dat liep van 2 september 2015 tot en met 10 november 2016. Hiervan heeft de Sociale Recherche op 10 november 2016 een rapportage opgesteld. In dit rapport concludeert de Sociale Recherche op basis van de onderzoeksbevindingen dat eiseres en [A] in ieder geval in de periode van 24 juni 2013 tot 31 augustus 2016 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Deze rapportage is overgedragen aan verweerder. Naar aanleiding van deze rapportage is verweerder overgegaan tot de onder ‘Procesverloop’ genoemde besluitvorming.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten 1 en 3 ongegrond verklaard en ten aanzien van het primaire besluit 3 eiseres in de gelegenheid gesteld alsnog binnen twee weken na verzending van dit besluit bezwaar te maken. Voor de motivering van het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar de bij het bestreden besluit gevoegde adviezen van de commissie bezwaarschriften en de vakafdeling Sociaal Plein.
De omvang van het geding
3. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verduidelijkt dat bij het bestreden besluit het voorstel van de vakafdeling Sociaal Plein is gevolgd, wat betekent dat eiseres ten aanzien van het primaire besluit 3 in zijn geheel in de gelegenheid is gesteld alsnog bezwaar in te dienen. Ter zitting heeft eiseres verklaard het bestreden besluit met bijgevoegde adviezen ook zo te hebben begrepen. Inmiddels is een bezwaarschrift tegen het primaire besluit 3 ingediend bij verweerder. Verweerder verklaarde desgevraagd ter zitting dat de ongegrondverklaring voor zover die ziet op het primaire besluit 3 een verschrijving betreft.
4. Gezien de verklaringen ter zitting van partijen stelt de rechtbank vast dat bedoeld is bij het bestreden besluit de bezwaren gericht tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond te verklaren. Dit betekent dat bij het bestreden besluit alleen de beslissing, om de uitkering van eiseres op te schorten, is gehandhaafd.
De opschorting
5. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding. Aan de voorwaarden daarvoor wordt niet voldaan. Eiseres en [A] hebben hun hoofdverblijf niet in dezelfde woning. Het rapport van de Sociale Recherche biedt dan ook onvoldoende grondslag om (voor de gehele periode) een gezamenlijke huishouding aan te nemen.
6. De rechtbank stelt vast dat, zoals eiseres ter zitting heeft erkend, de beroepsgronden uitsluitend zien op hetgeen verweerder aan het primaire besluit 3 ten grondslag heeft gelegd. De beroepsgronden hebben geen betrekking op de beslissing tot opschorting van de uitkering van eiseres. De rechtbank ziet dan ook geen grond die tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
31 januari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.