ECLI:NL:RBMNE:2018:2883

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juni 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
UTR 17/3818
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Revisievergunning milieu voor tankstation met autowasgelegenheid en gevolgen voor omwonenden

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil over een revisievergunning voor een tankstation met autowasgelegenheid in Woerden. De vergunninghouder had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het exploiteren van een gedeeltelijk onbemand tankstation, inclusief het plaatsen van buiten-betaalautomaten en het legaliseren van gewijzigde reclame. Eisers, omwonenden van het tankstation, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden, waarin de vergunning werd verleend. Ze voerden aan dat de veiligheid voor omwonenden onvoldoende was gewaarborgd en dat er meer hinder van licht, geluid en trillingen zou zijn dan door verweerder werd aangenomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder een aantal akoestische onderzoeken heeft uitgevoerd en dat de vergunning is verleend onder voorwaarden die de veiligheid van omwonenden moeten waarborgen. De rechtbank oordeelde dat de ontheffing voor het vervoer van gevaarlijke stoffen de routes voor brandstofleveranciers regelt en dat dit aspect niet ter discussie kan worden gesteld in deze procedure. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de beroepsgronden van eisers met betrekking tot lichthinder, geluids- en trillingshinder niet voldoende onderbouwd waren en dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vergunning kon worden verleend zonder aanvullende voorwaarden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eisers ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/3818

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 juni 2018 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres], te [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. T. van der Weijde)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
TinQ Nederland B.V., te Harderwijk, vergunninghouder, gemachtigde: M. van Diest.

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het exploiteren van een gedeeltelijk onbemand tankstation met autowasgelegenheid, het plaatsen van twee buiten-betaalautomaten en het legaliseren van gewijzigde reclame op het perceel [perceel] te Woerden (het perceel).
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2018. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.L. van den Dool, mr. E.M. Kampen, R.J. van der Sluiszen en ing. J. Voorend.
Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 14 januari 1988 is een oprichtingsvergunning op grond van de Wet Milieubeheer (Wm) verleend voor het op het perceel gelegen tankstation. Op 25 augustus 2004 en op 15 augustus 2007 zijn er meldingen gedaan op grond van de Wm en op 7 december 2010 is een veranderingsvergunning verleend. Op 3 mei 2013 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning te verlenen voor het veranderen van (de werking van) het tankstation (revisievergunning). Van 24 oktober 2013 tot en met 4 december 2013 heeft verweerder een eerste ontwerpbesluit ter inzage gelegd. Naar aanleiding van ingediende zienswijzen heeft verweerder aanvullende informatie opgevraagd bij de derde-partij. Deze heeft op 6 april 2014 aanvullend akoestisch onderzoek laten verrichten en de aanvraag op 12 juni 2014 aangevuld voor het realiseren van een geluidsscherm. Na bezwaren van omwonenden tegen realisering van een geluidsscherm heeft vergunninghouder opnieuw akoestisch onderzoek laten verrichten en op 10 september 2014 een nieuw rapport alsmede een nieuwe plattegrondtekening ingediend. Op 7 mei 2015 is, in aanvulling op de aanvraag, verzocht de openingstijden van de shop te verruimen en de openingstijden van de wasstraat te verkorten. Vervolgens heeft vergunninghouder op 16 september 2016 ter vervanging van de eerder ingediende akoestische onderzoeksrapporten een nieuw akoestisch rapport ingediend. Verweerder heeft van 8 december 2016 tot en met 18 januari 2017 een tweede ontwerpbesluit ter inzage gelegd, waarin onder meer extra geluidruimte wordt vergund, zodat een geluidsscherm achterwege kan blijven. Eisers hebben hiertegen zienswijzen ingediend. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder een revisievergunning verleend voor de gehele milieu-inrichting, waarbij de inrichting in zoverre wordt gewijzigd dat het onbemand afleveren van vloeibare brandstoffen tijdens verruimde openingstijden mogelijk wordt. Daarnaast heeft verweerder het plaatsen van twee betaalautomaten en het wijzigen van de bestaande handelsreclame (van Gulf naar TinQ) vergund.
3. De rechtbank stelt voorop dat een revisievergunning weliswaar alle eerder verleende omgevingsvergunningen voor de inrichting vervangt, maar dit betekent niet dat de rechten die uit die eerdere vergunningen voortvloeiden bestreden kunnen worden alsof zij voor het eerst zijn vastgesteld. Alleen de vergunde veranderingen, in dit geval het onbemand afleveren van vloeibare brandstoffen tijdens verruimde openingstijden, het plaatsen van twee betaalautomaten en de gewijzigde handelsreclame, kunnen in deze procedure dus onderwerp van geschil zijn.
De rechtbank stelt verder vast dat eisers de beroepsgronden met betrekking tot lichthinder en de welstandsaspecten van de gewijzigde reclame-uitingen ter zitting hebben ingetrokken, zodat deze geen bespreking meer behoeven.
4. Eisers voeren aan dat verweerder hun belangen onvoldoende heeft meegewogen in de besluitvorming. Zij betogen dat de veiligheid voor omwonenden onvoldoende is gewaarborgd. Verweerder had vanuit veiligheidsoogpunt een voorwaarde aan de revisievergunning moeten verbinden waarin is bepaald dat LPG alleen mag worden geleverd tijdens openingstijden van de shop, zodat bij calamiteiten direct alarm geslagen kan worden door de shophouder. Daarnaast had een voorwaarde gesteld moeten worden met betrekking tot de route van brandstofleveranciers. Deze mogen volgens eisers niet via de [adres] rijden, omdat dit te veel risico met zich meebrengt voor omwonenden.
5.1
De rechtbank stelt voorop dat in de ontheffing, die op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen is verleend en die verweerder ter zitting heeft overgelegd, is vastgelegd welke route(s) brandstofleveranciers van het tankstation (mogen) rijden. Hierin staat dat voor het veilig aan- en afrijden en voor het manoeuvreren ten behoeve van het lossen de [adres], waar eisers wonen, gebruikt mag worden. Nu de route in de ontheffing is geregeld en dus geen deel uitmaakt van het bestreden besluit, kan dit punt in deze beroepsprocedure niet aan de orde komen. Deze grond kan daarom niet slagen. Voor alle duidelijkheid merkt de rechtbank op dat verweerder bevoegd is om handhavend op te treden wanneer er overtredingen – ook van de ontheffing onder de Wet vervoer gevaarlijke stoffen - worden geconstateerd.
5.2
Over het lossen van LPG heeft verweerder er ter zitting op gewezen dat levering in de praktijk alleen zal plaatsvinden gedurende de dag (tussen 7:00 en 19:00 uur) en het niet aannemelijk is dat LPG in de avonduren zal worden geleverd, alhoewel dit strikt genomen niet is uitgesloten in de vergunning. Los daarvan heeft verweerder er onder verwijzing naar de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 16 op gewezen dat de verantwoordelijkheid van het veilig lossen van LPG bij de chauffeur van de tankwagen ligt en dat de chauffeur melding maakt in geval van nood. Die verantwoordelijkheid ligt dus niet, zoals eisers veronderstellen, bij de shophouder en evenmin bij de vergunninghouder. Voor het waarborgen van adequaat optreden in geval van calamiteiten is dus niet relevant of de levering van LPG geschiedt tijdens openingstijden van de shop. De rechtbank ziet in wat eisers aanvoeren daarom onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat verweerder de veiligheid van omwonenden onvoldoende heeft gewaarborgd en in dat verband aanvullende voorwaarden aan de revisievergunning had moeten verbinden. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eisers betogen verder dat zij meer licht- geluid- en trillingshinder ervaren dan waar verweerder van uit is gegaan. Door openstelling van de afleverzuilen 5 en 6 in de avonduren schijnen de koplampen van tankende auto’s direct in de woning van eisers. Daarnaast veroorzaken de tankwagens van leveranciers trillingshinder in de woning. Verder voeren eisers aan dat het akoestisch rapport van 16 september 2016 op onjuiste gegevens is gebaseerd. Zij betogen dat de leveranciersroute en de frequentie van de aan- en afvoer van brandstoffen onvoldoende in het akoestisch onderzoek zijn betrokken, waardoor zij worden geconfronteerd met een hogere geluidsbelasting. Daarnaast is in de berekeningen van de geluidwaarden rekening gehouden met een geluidswal, maar die is na protest van andere omwonenden niet geplaatst. Ook is onvoldoende rekening gehouden met geluidhinder van de apparatuur voor water en lucht. Eisers stellen verder dat niet zonder meer sprake is van een goed woon- een leefklimaat als de geluidswaarden voldoen aan de normen van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Verweerder had daarom ook moeten beoordelen in hoeverre hun woon- en leefklimaat wordt aangetast door de vergunde veranderingen van de inrichting. Zij verwijzen hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2466.
7.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eventuele lichthinder door koplampen aanvaardbaar is, omdat de woning van eisers 40 meter van de afleverzuilen 5 en 6 is verwijderd, dat er op die afstand geen sprake meer is van rechtstreekse lichtinval en dat er afschermend groen aanwezig is in de vorm van een heg. Bovendien heeft verweerder er op de zitting terecht op gewezen dat koplampen van auto’s naar beneden moeten zijn afgesteld en dat er geen drempels in de weg liggen waardoor de koplampen alsnog in de woning van eisers kunnen schijnen. Met het vergunningvoorschrift dat er geen directe lichtuitstraling mag zijn op lichtgevoelige objecten heeft verweerder voldoende gewaarborgd dat lichthinder moet worden beperkt. Nu eisers niet hebben onderbouwd welk norm volgens hen wordt overschreden door lichtinval en evenmin is gebleken waarom verweerder een verderstrekkend voorschrift aan de revisievergunning had moeten verbinden, kan de rechtbank hen niet volgen in dit betoog.
7.2
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen activiteiten zijn aangevraagd dan wel vergund waarvan trillingshinder wordt verwacht. Verweerder heeft hierover ter zitting aanvullend toegelicht dat uit metingen is gebleken dat groot en zwaar vrachtverkeer trillingen kan veroorzaken in gevoelige woningen als er drempels in de weg liggen of als de bestrating direct tegen de gevels van die woningen ligt. Nu deze omstandigheden zich hier niet voordoen en ook niet is gebleken dat in de woning van eisers trillingen zijn gemeten, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder dit aspect onvoldoende heeft meegewogen. Het betoog slaagt niet.
7.3
De rechtbank stelt op basis van het akoestisch rapport van 16 september 2016 vast dat in de geluidsberekening is uitgegaan van de representatieve bedrijfssituatie en de geluidsuitstraling van een kenmerkende bedrijfsvoering, waaronder verkeersbewegingen van tankende voertuigen, was-activiteiten en levering van brandstoffen. Verweerder heeft verder ter zitting aanvullend toegelicht dat voor de levering van brandstoffen van de voor het geluid meest belastende situatie is uitgegaan, namelijk het vullen van de LPG-tank. Dit geschiedt onder druk en gaat daardoor gepaard met meer geluid dan de levering van benzine en diesel, die geschiedt door gebruik van enkel de zwaartekracht. Het vullen van de LPG-tank is ook bij de representatieve bedrijfssituatie betrokken, alhoewel het niet meer dan zes keer per jaar voorkomt en deze geluidsbron daarmee in beginsel niet in de representatieve bedrijfssituatie hoeft te worden betrokken, omdat de ondergrens daarvoor bij 12 keer per jaar ligt. Verder is in de geluidsberekening het aantal verkeersbewegingen van tankende voertuigen meegenomen, waarbij is uitgegaan van de maximale capaciteit per dag. Ook zijn de geluidsbronnen van de aanwezige was- en luchtapparatuur gemodelleerd en in het akoestisch onderzoek betrokken. Nu eisers niet met een contra-expertise of anderszins hebben onderbouwd waarom de geluidsberekening desondanks op onjuiste gegevens is gebaseerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de juistheid van de gegevens in het akoestisch rapport van 16 september 2016 te twijfelen.
De rechtbank overweegt voorts dat op de woning van eisers geen overschrijding van de geluidsnormen, zoals vastgelegd in artikel 2.17, vierde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, is geconstateerd, zodat het feit dat in hun situatie geen geluidswal wordt geplaatst niet relevant is. Overigens zijn de overschrijdingen van de geluidsnormen op de andere woningen zeer minimaal, namelijk maximaal 2 dB(A). Ook dit betoog van eisers slaagt niet.
7.4
De rechtbank volgt eisers ook niet in hun betoog dat verweerder in het kader van de onderhavige vergunningaanvraag had moeten beoordelen of het woon- een leefklimaat van eisers onaanvaardbaar wordt aangetast. De uitspraak waar eisers naar verwijzen ziet op een andere situatie en gaat in hun geval niet op. De rechtbank leidt uit de genoemde uitspraak niet af dat, zoals eisers veronderstellen, ook als de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet worden overschreden altijd een ruimtelijke afweging dient plaats te vinden. Nu het ter beoordeling voorliggend besluit geen regeling betreft die ziet op de bescherming van het woon- of leefklimaat (zoals in veel algemene plaatselijke verordeningen) en dat besluit evenmin een ruimtelijk karakter heeft (gesteld noch gebleken is, dat er sprake is van wijziging of afwijking van het geldende bestemmingsplan) zijn de voorschriften in het Activiteitenbesluit milieubeheer uitputtend. Het is niet in geschil dat die normen in de situatie van eisers niet worden overschreden. Het betoog slaagt niet.
7.5
De rechtbank ziet in wat eisers aanvoeren dus geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder de milieugevolgen van het bestreden besluit onvoldoende heeft meegewogen in de besluitvorming. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen ziet de rechtbank ziet geen reden voor het oordeel dat verweerder de revisievergunning niet heeft kunnen verlenen of hieraan striktere voorwaarden had moeten verbinden.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. R. in 't Veld, voorzitter, mrs. L.A.C. de Vaan en G.C.W. van der Feltz, leden, in aanwezigheid van mr. R.N. van Dijk, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.