Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het verzoekschrift van 8 februari 2018
- het verweerschrift van 30 maart 2018
- de aantekeningen van de mondelinge behandeling van 12 april 2018 en de daarbij door partijen overgelegde pleitaantekeningen.
2.De feiten
1 mei 2013 door mevrouw [A] (hierna: [A] ), de levenspartner van [verzoeker] , opgericht.
2 december 2017 aan Lavide verzonden.
21 december 2017 gevoegd waarbij als derde agendapunt staat vermeld:
3.Het verzoek
21 december 2017 genomen besluit tot ontslag van [verzoeker] nietig is dan wel wordt vernietigd;
EUR 65.988 bruto alsmede het nog openstaande vakantiegeld ad EUR 5.279,04 bruto binnen 7 dagen na datum van de uitspraak;
21 december 2017 nietig is ex artikel 2:14 BW en/of vernietigbaar ex artikel 2:15 BW en voert daartoe het volgende aan:
4.Het verweer en (deels voorwaardelijk) tegenverzoek
5.De beoordeling
Atlantic Nominees).
21 december 2017 geen bevoegd bestuurder van [verweerster] was. Niet gebleken is immers dat [C] op de daartoe in de statuten van [verweerster] voorgeschreven wijze door de AVA als bestuurder is benoemd. In ieder geval is onvoldoende gelegenheid is gegeven aan [verzoeker] om – als er al een AVA heeft plaatsgevonden – daadwerkelijk zijn raadgevende stem uit te brengen. Immers, binnen een paar uur na de mededeling van [B] dat hij [C] als bestuurder wil benoemen, is daar ook al uitvoering aan gegeven. Tevens staat als onweersproken vast dat het in strijd is met de statuten van Lavide dat [C] naast commissaris bij Lavide tevens bestuurder is van [verweerster] .
(zie: Hoge Raad, 15 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS2713 en NJ 2005/838 (
[achternaam 1] /Ciris) en Hoge Raad, 15 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS2030 en NJ 2005/484 (
[achternaam 2] /Unidek)). Naar het oordeel van de rechtbank geldt in het verlengde daarvan ook dat voor een geldige arbeidsrechtelijke opzegging, een voorafgaand rechtsgeldig vennootschapsrechtelijk ontslagbesluit van de algemene vergadering nodig is.
[achternaam 3] / [bedrijfsnaam 2])). Indien een vennootschapsrechtelijk ontslagbesluit nietig dan wel ongeldig is, of ontbreekt, is dus ook het daaruit voortvloeiende arbeidsrechtelijke ontslag nietig dan wel ongeldig, of ontbreekt daarvoor een grondslag (zie ook: Gerechtshof Amsterdam, 26 april 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007: BC6834 en JOR 2008/63, en Gerechtshof Leeuwarden, 6 augustus 2008, ECLI:NL:GHLEE: 2008:BD9776 en JAR 2008/242).
[verzoeker] aldus is blijven voortduren na 21 december 2017. De onder b gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden gegeven. Bij de onder c gevorderde “ongedaanmaking” van het ontslag – wat daarvan verder ook zij – heeft [verzoeker] daarom verder geen belang.
€ 3.666,00 bruto per maand op basis van een werkweek van 40 uur. Subsidiair doet [verzoeker] , zo heeft hij tijdens de mondelinge behandeling toegelicht, in dit kader een beroep op artikel 7:611 BW.
[verzoeker] , is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding. [verzoeker] zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
6.De beslissing
21 december 2017 in stand is gebleven;
[verzoeker] , die de rechtbank aan de kant van [verzoeker] vaststelt op:
- salaris gemachtigde € 922,00 (2 punten x tarief € 461,00)