4.3Het oordeel van de rechtbank
Parketnummer 16/659311-17
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 en feit 3
Proces-verbaal van aangifte van [aangever 1]
Op 25 november 2016 was ik in het [locatie] van [naam instelling] in [vestigingsplaats] .
Ik zag dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: de verdachte) op mij afkwam lopen. Op een gegeven moment werd ik door [verdachte] met beide handen bij mijn keel gegrepen. Ik voelde dat [verdachte]
door bleef gaan met mij in mijn keel te knijpen. Ik voelde dat ik heel weinig lucht
kreeg en bijna niet meer kon praten. Ik voelde de handen van [verdachte] steeds strakker om mijn keel heengaan.
Ik zag en voelde dat [verdachte] mijn bril van mijn hoofd aftrok. Ik zag dat [verdachte] mijn bril in stukken brak.
[verdachte] bleef doorgaan. Ik ben halverwege op de trap stil blijven staan. Ik zag dat [verdachte] ongeveer een meter of drie van mij afstond boven aan de trap. Ik zag dat [verdachte] met beide handen een stoeptegel boven haar hoofd hield. Ik zag dat [verdachte] een aantal treden naar beneden kwam lopen. Ik zag dat [verdachte] de stoeptegel met kracht richting mijn hoofd gooide. Ik kon mijn lichaam nog net wegdraaien. Ik voelde dat de stoeptegel op mijn linker kuit van mijn been viel.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1]
Op 25 november 2016 in [vestigingsplaats] zag ik dat [aangever 1] tegen een muur aan kwam te staan. Ik hoorde dat [aangever 1] iets wilde zeggen, maar ik kon hem niet goed verstaan, omdat hij
zacht en gorgelend sprak. Ik zag toen dat [verdachte] met beide handen de keel van [aangever 1]
dichtkneep. Ik probeerde de handen van [verdachte] los te maken, maar dat lukte niet direct. Ik voelde dat [verdachte] zich hier tegen verzette. Ik heb mij tussen [verdachte] en [aangever 1] in gewurmd,
waardoor [verdachte] , [aangever 1] losliet. Op het moment dat ik [verdachte] en [aangever 1] uit elkaar heb, zie ik dat [verdachte] de bril van [aangever 1] van zijn hoofd trekt. Ik zie dat zij dit doet met twee handen. Ik zie dat
[verdachte] de bril voor de neus van [aangever 1] in stukken breekt. Ik zag dat [verdachte] stukken van de
bril op straat gooide.
Ik zag dat [verdachte] boven aan de trap stond met boven haar hoofd een straattegel van 30 bij 30 centimeter. Ik zag dat [verdachte] deze tegel met beide handen vasthield. Ik zag dat [verdachte] met de straattegel boven haar hoofd een aantal traptreden naar beneden liep in de richting van [aangever 1] . Ik zag dat [verdachte] de straattegel in de richting van [aangever 1] gooide. Ik zag dat [aangever 1] zich weg draaide om de tegel te ontwijken. Ik zag dat de tegel [aangever 1] raakte. Ik zag dat [aangever 1] verwondingen had in zijn hals.
Bewijsverweren
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de onder 1 primair en onder 3 primair ten laste gelegde pogingen tot zware mishandeling bepleit dat er op basis van het dossier niet zonder redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van opzet op en een begin van uitvoering van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De raadsvrouw verzoekt verdachte derhalve vrij te spreken van de onder 1 primair en onder 3 primair ten laste gelegde feiten.
Allereerst overweegt de rechtbank dat voor zover de raadsvrouw heeft betoogd dat er in beide gevallen geen sprake is geweest van een begin van uitvoering dit weerlegging vindt in de gebezigde bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft zich ten aanzien van het onder feit 1 primair en het onder feit 3 primair ten laste gelegde zich de vraag gesteld of de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Daarvan kan alleen sprake zijn wanneer de onder 4.3 vastgestelde feiten voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kunnen opleveren, nu er geen bewijs is dat verdachte met zogeheten ‘boos opzet’ zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen aan [aangever 1] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden en die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Kort en goed dient in het onderhavige geval op grond van de redengevende feiten en omstandigheden te worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft bestaan.
Ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank acht, gelet op de aangifte, de verklaring van getuige [getuige 1] en het bij verdachte geconstateerde letsel in de keel/hals, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de keel van aangever met haar beide handen en met kracht heeft dichtgeknepen en enige tijd dichtgeknepen heeft gehouden. Verdachte heeft niet uit zichzelf de keel van aangever losgelaten, maar getuige [getuige 1] moest zich tussen aangever en verdachte inwurmen, waarna verdachte aangever pas los heeft gelaten.
Aangever heeft geen zwaar lichamelijk letsel opgelopen, maar dit handelen van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank naar zijn uiterlijke verschijningsvorm wel aan te merken als een gedraging gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft derhalve bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever door haar handelen zwaar lichamelijk letsel, bijvoorbeeld letsel ten gevolge van zuurstofgebrek, op zou (kunnen) lopen.
Het onder 1 primair ten laste gelegde kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 3 primair
De rechtbank acht, gelet op de aangifte en de verklaring van getuige [getuige 1] wettig en overtuigend bewezen dat het handelen van verdachte, te weten het vanaf een hoger gelegen traptrede een stoeptegel boven je hoofd houden en deze met kracht richting het hoofd en/of het lichaam van een persoon te gooien, een handeling betreft die naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Het maakt naar het oordeel van de rechtbank niet uit of de stoeptegel het hoofd van aangever zou hebben geraakt, hetgeen hoofdletsel zou hebben opgeleverd, of dat de stoeptegel tegen het lichaam was beland. Ook in dit laatste geval was de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk. Het voorval heeft immers halverwege een trap plaatsgevonden, als gevolg waarvan de kans aanmerkelijk was dat aangever bij een val ongelukkig terecht zou zijn gekomen.
Het onder 3 primair ten laste gelegde kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Parketnummer 16/659320-17
Proces-verbaal van aangifte van [aangever 2]
Op 29 november 2016 in [vestigingsplaats] vloog [verdachte] mij aan. Ik voelde dat zij mij begon te slaan en schoppen. Ik kreeg meerdere klappen en schoppen van [verdachte] . Ik ben ook door [verdachte] bij mijn keel gegrepen. Ik zag en voelde dat zij mij bij mijn keel greep. Na het incident had ik pijn. Ik had krabwonden op mijn onderarmen en handen. Ik had blauwe plekken op mijn borst van de klappen. Ik had ook striemen in mijn hals.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2]
Op 29 november 2016 zag ik dat [verdachte] [aangever 2] sloeg. Ik zag dat [verdachte] [aangever 2] vastpakte. Ik zag dat [verdachte] [aangever 2] vast had gegrepen en ik zag dat zij [aangever 2] letsel had
toegebracht. Ik zag over de borstpartij van [aangever 2] krassen.
Conclusie
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Parketnummer 16/198923-17
Proces-verbaal van aangifte van [aangever 3]
Op 26 juli 2017 te Zutphen zag ik dat [verdachte] mij met haar vuist op mijn hoofd sloeg en voelde hierna gelijk dat zij met haar handen aan mijn haren trok. Ik voelde veel pijn aan mijn hoofd toen [verdachte] met beide handen aan mijn haren trok. [verdachte] trok mij half naar beneden toe toen ze mij aan mijn haren trok.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] :
Op 26 juli 2017 zag ik dat [verdachte] met een vuist tegen het hoofd van [aangever 3] sloeg en haar daarna aan haar haren trok.
Conclusie
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan.