ECLI:NL:RBMNE:2018:2224

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
UTR 17/3212 en UTR 17/3214
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding en gelijkheidsbeginsel in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil over planschade. Eisers, eigenaren van percelen in de gemeente Soest, hebben beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoek om tegemoetkoming in planschade door het college van burgemeester en wethouders. De rechtbank oordeelt dat de eisers zich kunnen beroepen op het gelijkheidsbeginsel, omdat hun schade het gevolg is van hetzelfde projectbesluit als dat van andere omwonenden die eerder wel tegemoetkoming hebben ontvangen. De rechtbank stelt vast dat de eisers in gelijke gevallen verkeren, wat betekent dat de schadevergoeding op eenzelfde manier moet worden behandeld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de verweerder en stelt zelf de hoogte van het normaal maatschappelijk risico vast op 50% van de schade, met een minimum van het wettelijk forfait van 2%. Dit leidt tot een tegemoetkoming in planschade van € 3.700,- voor de eerste eiser en € 700,- voor de tweede eiser, verhoogd met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt verder dat de verweerder het griffierecht en de proceskosten van de eisers vergoedt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 17/3212 en UTR 17/3214

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 maart 2018 in de zaak tussen

1. [eiser sub 1]te [woonplaats] , en
2. [eiser sub 2A] en [eiseres sub 2B] , te [woonplaats] ,eisers
(gemachtigde: mr. E.J. Zorgdrager),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij] B.V., te [vestigingsplaats] .

Procesverloop

Bij besluiten van 29 september 2016 (de primaire besluiten) heeft verweerder de verzoeken van eisers om tegemoetkoming in planschade voor de percelen [adres] en [adres] te [woonplaats] afgewezen.
Bij besluiten van 5 juli 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben vervolgens beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2018. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar directeur [A] .

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eisers zijn sinds 1970 respectievelijk sinds 1974 eigenaren van de percelen gelegen aan [adres] en [adres] te [woonplaats] . Op 25 mei 2011 heeft de raad van de gemeente Soest het projectbesluit […] (het projectbesluit) vastgesteld. De derde-partij heeft met verweerder een overeenkomst gesloten waarbij zij zich heeft verbonden eventuele door verweerder toe te kennen tegemoetkoming in planschade voor haar rekening te nemen. Het projectbesluit is in werking getreden en maakt in de nabijheid van de woningen van eisers de bouw van 20 woningen mogelijk, waaronder twee-onder-één-kap-woningen en twee vrijstaande woningen, en een horecalocatie. Daarnaast is het mogelijk geworden om (half)vrijstaande bijgebouwen te realiseren.
1.2
Bij besluit van 16 december 2014 heeft verweerder, na advies te hebben ingewonnen bij [naam adviesbureau 1] , in verband met het projectbesluit een tegemoetkoming in planschade toegekend aan omwonenden van het [straatnaam] en de [straatnaam] te [woonplaats] . Hierbij heeft verweerder een gedeelte van 50% van de schade wegens het normale maatschappelijke risico voor rekening van de aanvragers gelaten, met dien verstande dat indien die korting lager is dan het wettelijke forfait van 2% van de waarde van de onroerende zaak, dat wettelijke forfait in mindering is gebracht op de te vergoeden schade. Bij uitspraak van 17 februari 2015 heeft de rechtbank Gelderland de beroepen tegen dit besluit ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 25 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3611, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.3
Op 8 december 2015 hebben eisers een verzoek ingediend tot tegemoetkoming in planschade als gevolg van het projectbesluit. Eisers hebben de waardevermindering van hun woningen geschat op € 15.000,- tot € 20.000,-. Op 23 september 2016 heeft [naam adviesbureau 2] ( [naam adviesbureau 2] ) verweerder geadviseerd over de planschadeverzoeken. [naam adviesbureau 2] heeft geconcludeerd dat sprake is van een enigszins nadeliger situatie. Voor [adres] is de waarde vóór inwerkingtreding van het projectbesluit vastgesteld op € 440.000,- en de schade op de peildatum op € 12.500,-. Dit is een waardevermindering van 2,8%. Voor [adres] heeft [naam adviesbureau 2] de waarde vóór inwerkingtreding van het projectbesluit vastgesteld op € 465.000,- en de schade op de peildatum op € 10.000,-. Dit is een waardevermindering van 2,15%. [naam adviesbureau 2] heeft het percentage van de schade dat onder het normale maatschappelijke risico valt, bepaald op 4% en verweerder geadviseerd de verzoeken van eisers af te wijzen. Vervolgens heeft verweerder de primaire besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’. Tijdens de bezwaarprocedure heeft [naam adviesbureau 1] verweerder aanvullend geadviseerd over de planschadeverzoeken.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de planschadeverzoeken van eisers gehandhaafd, waarbij alsnog een percentage van 3% van de schade als normaal maatschappelijk risico is gehanteerd, in plaats van het primair gehanteerde percentage van 4%. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op het advies van [naam adviesbureau 2] van 23 september 2016 en op het advies van [naam adviesbureau 1] voor wat betreft het normale maatschappelijke risico.
3. De rechtbank stelt vast dat eisers de planvergelijking en de door [naam adviesbureau 2] vastgestelde waarden van hun woningen direct voor en direct na de peildatum niet hebben betwist. Het geschil spitst zich uitsluitend toe op de vraag of verweerder terecht een percentage van 3% als normaal maatschappelijk risico heeft gehanteerd en de schade daarmee volledig voor rekening van eisers heeft gelaten.
4. Eisers beroepen zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de ABRvS van 25 november 2015, op het gelijkheidsbeginsel en betogen dat verweerder in hun geval niet een percentage van 3% als normaal maatschappelijk risico kon hanteren, terwijl verweerder in vergelijkbare gevallen een percentage van 2% als normaal maatschappelijk risico heeft gehanteerd. Dat eisers hun planschadeverzoek op een latere datum hebben ingediend, is volgens hen niet relevant, omdat de schade is veroorzaakt door hetzelfde projectbesluit en ook dezelfde peildatum van toepassing is.
5. Artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijk ordening (Wro) geeft de grondslag voor het toekennen van een tegemoetkoming in planschade. Het tweede lid van dit artikel geeft een opsomming van schadeveroorzakende besluiten die aanleiding kunnen zijn voor het toekennen van een tegemoetkoming.
Op grond van artikel 6.2, eerste lid, van de Wro blijft binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade voor rekening van de aanvrager. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder b, van dit artikel blijft van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak in ieder geval een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade voor rekening van de aanvrager.
Voor het antwoord op de vraag of planschade is geleden, heeft de datum waarop het gestelde schadeveroorzakend besluit in werking is getreden te gelden als peildatum. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 1 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2434.
6. De rechtbank is, met eisers, van oordeel dat sprake is van gelijke gevallen. Daarbij betrekt de rechtbank dat aan de planschadeverzoeken van eisers hetzelfde schadeveroorzakende besluit in de zin van artikel 6.1, tweede lid, van de Wro ten grondslag ligt dat ook aan de eerdere planschadeverzoeken ten grondslag lag, namelijk het projectbesluit, en dat hun woningen dezelfde ligging hebben ten opzichte van de ontwikkeling. Dit brengt met zich mee dat voor zowel de planschadeverzoeken uit 2014 als voor de latere planschadeverzoeken van eisers dezelfde datum als peildatum heeft te gelden. Uit de hiervoor weergegeven wettelijke systematiek volgt naar het oordeel van de rechtbank bovendien, dat deze peildatum ook moet worden gebruikt bij het bepalen van de omvang van het normale maatschappelijke risico in de zin van artikel 6.2 van de Wro. Dat betekent dat voor de beoordeling van het normale maatschappelijke risico sprake is van gelijke gevallen. Dat eisers hun verzoeken een aantal jaren later hebben ingediend en dat in tussentijd een ontwikkeling in de jurisprudentie heeft plaatsgevonden, zoals verweerder heeft aangevoerd, betekent niet dat geen sprake is van gelijke gevallen. Daarbij overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat uit de adviezen van [naam adviesbureau 2] en [naam adviesbureau 1] in deze procedure volgt dat ook thans, met inachtneming van de ontwikkeling in de jurisprudentie, geen eenduidig beeld bestaat over de hoogte van het normale maatschappelijke risico in deze zaken. Volgens [naam adviesbureau 2] moet dat immers 4% zijn, terwijl [naam adviesbureau 1] vindt dat een percentage van 3% moet worden aangehouden. Daaruit volgt dat ook als rekening wordt gehouden met de lijn in de jurisprudentie verschillende uitkomsten denkbaar zijn volgens de deskundigen. Bovendien gaat de ontwikkeling in de rechtspraak over de vraag of bestuursorganen in redelijkheid de in die zaken gehanteerde percentages als normaal maatschappelijk risico voor rekening van de aanvragers hebben kunnen laten. Deze rechtspraak heeft geen betrekking op het beginsel dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld, wat in deze zaken aan de orde is. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dus van oordeel dat eisers zich met succes kunnen beroepen op het gelijkheidsbeginsel, zodat de beroepsgrond slaagt.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het gelijkheidsbeginsel. Uit het voorgaande volgt dat er voor verweerder geen afweging meer nodig is voor het bepalen van de hoogte van het normale maatschappelijke risico in deze zaken. De rechtbank ziet daarin aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien, door in dit geval zelf de omvang van het normale maatschappelijke risico en de tegemoetkoming in planschade vast te stellen, onder herroeping van de primaire besluiten. De rechtbank sluit daarvoor aan bij het besluit van 16 december 2014 van verweerder over de eerdere planschadeverzoeken. Het normale maatschappelijke risico wordt dus bepaald op een aftrek van 50% van de schade, met dien verstande dat als die aftrek lager is dan het wettelijk vastgestelde forfait van 2%, dat wettelijk forfait op de te vergoeden schade in mindering wordt gebracht. Concreet betekent dit in het geval van eisers dat een gedeelte gelijk aan 2% van de waarde van hun woningen direct voor inwerkingtreding van het projectbesluit voor hun rekening blijft, omdat de korting van 50% lager uitvalt dan dit wettelijke forfait. Voor [adres] stelt de rechtbank de tegemoetkoming aldus vast op € 3.700,- (€ 12.500,- minus 2% van € 440.000,-) en voor [adres] op € 700,- (€ 10.000,- minus 2% van € 465.000,-), in beide gevallen verhoogd met de wettelijke rente vanaf de datum van ontvangst van de verzoeken om planschade, zijnde 9 december 2015, tot en met de dag van betaling.
8. De rechtbank benadrukt dat het voorgaande uitsluitend voor deze twee zaken geldt, omdat sprake is van gelijke gevallen bij de beoordeling van het normale maatschappelijke risico. De termijn voor het indienen van planschadeverzoeken als gevolg van het projectbesluit is inmiddels verstreken en verweerder heeft op de zitting laten weten dat er geen andere verzoeken meer zijn ingediend. Voor andere schadeveroorzakende besluiten dan het projectbesluit zal verweerder, als daarover planschadeverzoeken worden ingediend, een nieuwe afweging moeten maken over het normale maatschappelijke risico.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1 voor samenhangende zaken).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- herroept de primaire besluiten en bepaalt dat aan eisers een tegemoetkoming in planschade wordt toegekend van € 3.700,- voor [adres] en € 700,- voor [adres] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 december 2015 tot en met de dag van betaling;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van (in totaal) € 336,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. N.M. Spelt en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, leden, in aanwezigheid van mr. R.N. van Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.