ECLI:NL:RBMNE:2018:2223

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
UTR 17/3534
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een afwijkingsvergunning voor het gebruik van een pad achter een landgoed ten behoeve van een moestuin en veldschuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren. De vergunning betreft het tijdelijk gebruik van een pad achter landgoed '[landgoed]' voor de duur van tien jaar, in afwijking van het bestemmingsplan, ten behoeve van een moestuin en veldschuur. Eisers, bewoners van de nabijgelegen woningen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat zij vrezen voor een toename van verkeer en de daarmee gepaard gaande stof- en lichthinder, alsook een aantasting van hun woon- en leefklimaat.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning is verleend na een zorgvuldig proces, waarbij het college de relevante feiten en omstandigheden in overweging heeft genomen. De rechtbank oordeelt dat de verkeerssituatie niet onevenredig zal veranderen en dat de toename van het verkeer, die gemiddeld acht vervoersbewegingen per dag bedraagt, niet leidt tot onaanvaardbare hinder voor de eisers. De rechtbank heeft ook overwogen dat de omgevingsvergunning niet in strijd is met de rechtszekerheid, ondanks eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, omdat het college zelfstandig bevoegd is om een omgevingsvergunning te verlenen.

De rechtbank concludeert dat de eisers niet voldoende onderbouwd hebben dat de vergunning in strijd is met de wet of dat er alternatieven zijn die beter zouden zijn. De beroepsgrond van eisers wordt dan ook ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beslissing in het openbaar uitgesproken en het beroep van eisers ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 17/3506 en 17/3534

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2018 in de zaak tussen

1. [eiser 1]te [woonplaats] , en
2. [eiser 2] en [eiser 3]te [woonplaats] (gemachtigde: mr. B.J.M. Vernooij),
eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren, verweerder
(gemachtigden: drs. D.W.L.J. Cramers en ing. K.G. Vrielink).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten Nederland, te 's-Graveland, gemachtigde: mr. W.E.M. Klostermann.

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk voor de duur van tien jaar in afwijking van het bestemmingsplan gebruiken van het pad achter landgoed ‘ [landgoed] ’ aan de [adres] te [vestigingsplaats] ten behoeve van de moestuin en veldschuur.
Bij besluit van 19 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers, onder aanvulling en verbetering van de motivering van de omgevingsvergunning, ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2018. [eiser 1] is verschenen, vergezeld van zijn echtgenote. [eiser 2] is verschenen, vergezeld van zijn echtgenote, en bijgestaan door zijn gemachtigde. [eiser 3] is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en door haar gemachtigde. Verder was de heer [B] , voormalig tuinbaas van landgoed [landgoed] , aanwezig.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op het onverharde deel van de [adres] (het pad) te [vestigingsplaats] dat is gelegen achter landgoed ‘ [landgoed] ’ rusten de bestemmingen “Agrarisch”, “Waarde – Archeologie 4” en “Waarde – Cultuurhistorie”. Op 11 januari 2016 heeft de derde-partij de gemeenteraad van de gemeente Wijdemeren verzocht deze bestemming van het pad te wijzigen naar “Verkeer”. De derde-partij heeft het verzoek op 3 november 2016 ingetrokken. Op 6 december 2016 heeft de derde-partij verweerder verzocht een omgevingsvergunning te verlenen voor het tijdelijk in afwijking van het bestemmingsplan gebruiken van het pad ten behoeve van de op het landgoed aanwezige moestuin en veldschuur. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de verleende omgevingsvergunning gehandhaafd onder aanvulling en verbetering van de motivering ten aanzien van stof - en lichthinder en de effecten voor het woon- een leefklimaat bij een toename van activiteiten in de veldschuur. Verweerder heeft daarnaast aan de omgevingsvergunning de volgende aanvullende (huur-) voorwaarden verbonden: de veldschuur mag niet openbaar toegankelijk zijn voor publiek; na zonsondergang mag geen geluid en/of licht worden geproduceerd in die mate dat het een verstorend effect heeft op de omgeving of anderszins hinderlijk is; overlast naar omwonenden dient vermeden te worden.
3. [eiser 1] voert aan dat verweerder bij de besluitvorming ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat de toegang tot het pad uitsluitend bereikbaar is via de [adres] en dat een deel van die laan is afgesloten voor gemotoriseerd verkeer, met uitzondering van aanwonenden.
4. De rechtbank ziet in de niet onderbouwde stelling van [eiser 1] geen aanknopingspunten voor het oordeel dat er een concrete belemmering is om het pad te bereiken via de [adres] . De rechtbank betrekt hierin het gegeven dat, zoals [eiser 1] ook opmerkt, de gemeente Hilversum kennelijk de bevoegdheid om toe te zien op het gebruik van de [adres] en eventueel handhavend op te treden als het geldende gebod niet wordt nageleefd, heeft overgedragen aan de derde-partij. Nu er voor de derde-partij geen aanleiding bestaat om te handhaven als de [adres] wordt gebruikt door verkeer van en naar de moestuin en/of de veldschuur kan de rechtbank [eiser 1] niet volgen in zijn betoog en slaagt de beroepsgrond niet.
5. Eisers voeren - samengevat - aan dat verweerder gebonden is aan de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 5 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:720, en van 17 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:371, over de vaststelling van het bestemmingsplan, waarin is geoordeeld dat de moestuin en de veldschuur niet via het pad kunnen worden ontsloten. Het verlenen van de omgevingsvergunning is volgens eisers daarom in strijd met de rechtszekerheid. Mede omdat de gemeenteraad al meerdere keren heeft geweigerd om mee te werken aan wijziging van de bestemming van het pad naar “Verkeer”. [eiser 2] voert nog aan dat de omgevingsvergunning feitelijk niet tijdelijk is en om die reden in strijd is met de wet.
6. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan.
In artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a en onder 2, van de Wabo (kruimelgevallen) kan een omgevingsvergunning zoals hiervoor genoemd (voor strijdig gebruik) worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en in de aangewezen gevallen zoals benoemd in artikel 4, elfde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) voor ten hoogste tien jaar.
Ingevolge artikel 13, vierde lid, van de Beleidsregels Kruimelgevallen Wijdemeren (de beleidsregels) kunnen burgemeester en wethouders toepassing geven aan de hiervoor genoemde artikelen voor het tijdelijk gebruiken van gronden, mits
a. sprake is van een gebruik als parkeervoorziening en/of toegangswegen;
b. (…);
c. geen aantasting plaatsvindt van eventueel aanwezige natuurwaarden;
d. het gebruik niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van omliggende percelen;
e. het gebruik binnen 1 maand na het verstrijken van de termijn waarvoor de afwijking is gegeven, wordt beëindigd (…).
In artikel 20 van de beleidsregels is bepaald dat het beleid niet van toepassing is indien
1. verlening daarvan zal leiden tot:
a tot en met c (…);
d. een ander onevenredig nadeel voor derden;
2. de verkeersveiligheid onevenredig wordt aangetast;
3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken onevenredig worden aangetast;
4 tot en met 7 (…).
7. De rechtbank is van oordeel dat de Afdeling in de door eisers aangehaalde uitspraken ruimte laat voor verweerder om een omgevingsvergunning te verlenen waarin een van het bestemmingsplan afwijkend gebruik wordt toegestaan, mits verweerder daarbij de gevolgen voor het woon- en leefklimaat meeweegt. In deze uitspraken heeft de Afdeling namelijk uitsluitend geoordeeld dat er op grond van het bestemmingsplan geen gegronde reden bestaat voor de vrees van eisers dat de veldschuur en de moestuin via het pad worden ontsloten, omdat binnen de bestemming agrarisch uitsluitend ontsluitingswegen ten behoeve van die bestemming worden toegestaan. Daar vallen de veldschuur en de moestuin niet onder. Dit betekent echter niet dat verweerder niet een omgevingsvergunning mag verlenen waarin van het bestemmingsplan afwijkend gebruik van gronden wordt toegestaan, zoals de Afdeling in de uitspraak van 17 februari 2016 ook expliciet heeft opgemerkt. De omgevingsvergunning is dus niet in strijd met de rechtszekerheid verleend. Ook het feit dat de gemeenteraad in het verleden niet heeft willen meewerken aan een wijziging van de bestemming van het pad naar “Verkeer”, leidt niet tot dit oordeel. Het college van burgemeester en wethouders is immers een apart bestuursorgaan en is (zelfstandig) bevoegd om een omgevingsvergunning voor strijdig gebruik te verlenen. Bovendien acht de rechtbank het niet onaannemelijk dat de gemeenteraad in een volgend bestemmingsplan alsnog de bestemming van het pad wijzigt, omdat in de huidige situatie de ontsluiting van drie burgerwoningen achter het landgoed niet is geregeld, terwijl deze woningen onder het vorige bestemmingsplan wel via het pad werden ontsloten. De rechtbank volgt [eiser 2] dan ook niet in zijn betoog dat gebruik van het pad als ontsluitingsweg in een volgend bestemmingsplan niet gelegaliseerd zou kunnen worden. Bovendien ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de omgevingsvergunning in strijd met de wet is verleend, omdat deze feitelijk niet tijdelijk is. De omgevingsvergunning is immers voor de duur van tien jaar verleend en niet is gebleken dat het gebruik van het pad niet na afloop van deze termijn binnen een maand kan worden beëindigd. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eisers voeren verder aan dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Zij betogen dat gebruik van het pad ten behoeve van de veldschuur en moestuin leidt tot onevenredige stof- en lichtoverlast van auto’s en dat hun woon- en leefklimaat hierdoor wordt aangetast. Volgens [eiser 1] zijn er ten onrechte geen verkeerstellingen verricht en is de toename van licht- en stofhinder als gevolg van de verkeerstoename daarom op aannames gebaseerd. [eiser 2] betoogt in dit verband dat verweerder van een te geringe verkeerstoename is uitgaan, omdat gekeken had moeten worden welke toename er maximaal mogelijk is op grond van de bestemming Gemengd-2, die rust op de veldschuur en de moestuin, en dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorwaarden te algemeen zijn om overlast door stof en licht tegen te gaan. Volgens [eiser 2] heeft verweerder de aanvullende vergunningsvoorwaarden ook niet aan de derde-partij bekend gemaakt, zodat zij daaraan niet is gebonden en deze niet kunnen worden gehandhaafd.
9.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat het bestreden besluit is toegezonden aan de derde-partij en daarmee op correcte wijze bekend is gemaakt. De derde-partij is dus wel degelijk gebonden aan de aanvullende vergunningsvoorwaarden. Dit betoog van [eiser 2] treft dan ook geen doel.
9.2
De rechtbank stelt op basis van de stukken en wat op de zitting is besproken verder vast dat het pad in de huidige situatie wordt gebruikt in verband met de ontsluiting van drie burgerwoningen die zijn gelegen aan de [adres] achter het landgoed, door post- en pakketbezorgers en ten behoeve van het melkveebedrijf van [eiser 2] en de twee bedrijfswoningen. Op de zitting is gebleken dat de familie [eiser 2] over drie personenauto’s beschikt, dat tractoren een deel van het jaar, gedurende het maaiseizoen, gebruik maken van het pad, dat er eens per drie dagen een melkwagen overheen rijdt en dat er eens per drie weken voer wordt geleverd.
9.3
Niet is geschil is dat gebruik van het pad ten behoeve van de veldschuur en de moestuin gevolgen heeft voor het woon- een leefklimaat en dat het een verkeerstoename met zich mee brengt. In geschil is of die gevolgen een onevenredig nadeel opleveren voor eisers.
9.4
Blijkens de ruimtelijke onderbouwing van 11 januari 2016 is het aantal vervoersbewegingen ten behoeve van de moestuin en de veldschuur gedurende een jaar geteld. Het gaat om gemiddeld vier bewegingen per dag ten behoeve van de moestuin en eveneens gemiddeld vier bewegingen per dag ten behoeve van de veldschuur. Hoewel [eiser 1] terecht opmerkt dat niet feitelijk het aantal auto’s is geteld, maakt dit de berekende verkeerstoename niet zonder meer onjuist. De tellingen zijn gebaseerd op de boekingen van de veldschuur gedurende een jaar, waarbij rekening is gehouden met een maximum van twaalf auto’s dat bij de veldschuur geparkeerd kan worden, en op de vervoersbewegingen van het busje dat vier keer per week gehandicapten van en naar de moestuin vervoert. Dit is een representatief uitgangpunt. Blijkens de ruimtelijke onderbouwing leidt gebruik van het pad ten behoeve van de veldschuur en de moestuin tot een toename van gemiddeld acht vervoersbewegingen per dag ten opzichte van de huidige situatie.
9.5
Hoewel eisers vrezen dat het aantal vervoersbewegingen veel sterker zal toenemen, omdat in de veldschuur en zeker in de moestuin, ook op grond van de vigerende bestemming, veel grotere groepen kunnen worden ontvangen en bezoekers in de praktijk allemaal met de auto komen, ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om die vrees gerechtvaardigd te achten. Daarbij overweegt de rechtbank dat de veldschuur een oppervlakte heeft van 77 vierkante meter en dat het de bedoeling is van de derde-partij om hier uitsluitend kleinschalige vergaderingen en trainingen te organiseren. Dit blijkt ook uit de ruimtelijke onderbouwing, waarin wordt opgemerkt dat de activiteiten zeer kleinschalig van aard zijn en dat slechts twaalf parkeerplaatsen op het terrein worden gerealiseerd. Verder vermeldt het bestreden besluit dat de veldschuur gezien zijn beperkte omvang door maximaal 25 personen kan worden gebruikt. Voorts wordt de veldschuur op de eigen website en ook in andere advertenties inderdaad aangeboden voor groepen tot vijfentwintig personen. De advertentie waarin staat dat de veldschuur beschikbaar is voor groepen tot vijfenzeventig personen, waarnaar eisers specifiek hebben verwezen, is door een andere aanbieder geplaatst en berust volgens zowel de derde-partij als verweerder op een fout. Het betoog van eisers dat de veldschuur incidenteel aan groepen van veertig personen wordt verhuurd, is niet onderbouwd. De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat de schuur voor meer dan 25 personen zal worden aangeboden. Bovendien heeft verweerder in dit verband op de zitting nog toegelicht dat de ontvangst van grote groepen, ook in de moestuin, niet kleinschalig is, maar dat dan sprake is van een evenement waarvoor een evenementenvergunning nodig is. Dat een evenementenvergunning niet zal worden verleend volgt ook uit de aan de omgevingsvergunning verbonden voorwaarde dat de veldschuur en de moestuin niet voor openbaar publiek toegankelijk zijn. Gelet hierop ziet de rechtbank geen reden om aan het kleinschalige gebruik te twijfelen.
Hoewel de beperking dat er maximaal twaalf auto’s bij de veldschuur geparkeerd mogen worden alleen in de privaatrechtelijke overeenkomst tussen de derde-partij en de exploitant van de veldschuur is vastgelegd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet handhavend zou kunnen optreden. Als in de praktijk zou blijken dat de bezoekers van de veldschuur parkeeroverlast veroorzaken, omdat bijvoorbeeld buiten de beschikbare twaalf parkeerplaatsen wordt geparkeerd, dan kan verweerder aan de hand van de vergunningsvoorwaarde dat overlast moet worden voorkomen wel degelijk handhaven.
9.6
De rechtbank ziet ook geen reden om aan te nemen dat de verkeerstoename groter zal zijn, omdat, zoals eisers betogen, de veldschuur in de praktijk per dagdeel (ochtend, middag en avond) kan worden verhuurd. De omgevingsvergunning is aangevraagd en verleend ten behoeve van kleinschalige activiteiten. Voorts blijkt uit de boekingen in de afgelopen jaren niet dat de veldschuur intensief wordt verhuurd. Op basis van de reserveringen in de jaren 2015, 2016 en 2017 en in de eerste twee maanden van 2018 blijkt dat de veldschuur gemiddeld zes keer per maand is geboekt. Uitgaande van dit gemiddeld aantal boekingen en het maximum van twaalf auto’s dat bij de veldschuur mag parkeren, is sprake van circa 4,8 vervoersbewegingen per dag (heen en terug). Het gemiddelde van vier vervoerbewegingen ten behoeve van de veldschuur, waarvan in de ruimtelijke onderbouwing is uitgegaan, is op basis van deze gegevens dan ook niet te laag. Overigens zal bij een veel intensievere verhuur van de veldschuur al snel geen sprake meer zijn van de beoogde kleinschaligheid, zodat in strijd met de verleende omgevingsvergunning wordt gehandeld.
9.7
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerder bij de besluitvorming heeft kunnen uitgaan van een verkeerstoename van in totaal gemiddeld acht vervoersbewegingen per dag. De rechtbank zal hierna beoordelen of deze verkeerstoename een onevenredig nadeel voor eisers met zich meebrengt in de vorm van stof- en/of lichthinder.
9.8
Gelet op wat de rechtbank onder 9.2 heeft vastgesteld, wordt het pad in de huidige situatie in ieder geval gebruikt ten behoeve van de drie burgerwoningen. Er vanuit gaande dat de bewoners van elk van de drie woningen over één auto beschikken, de familie [eiser 2] over drie auto’s beschikt en dat met deze zes auto’s ten minste eenmaal per dag heen en terug over het pad wordt gereden, is er in ieder geval sprake van minimaal twaalf vervoersbewegingen per dag. Daar komen de vervoersbewegingen van zwaarder materieel van en naar het melkveebedrijf nog bij, waarvan ook vaststaat dat dit gebruik in het zomerseizoen intensiever is. De extra vervoersbewegingen ten behoeve van de veldschuur en de moestuin zijn naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als ondergeschikt aan het bestaande gebruik. Bovendien ontstaat stof alleen bij droogte en leidt het dus niet dagelijks tot hinder of overlast. Het argument van eisers dat het landbouwverkeer langzamer rijdt en dus minder stofoverlast veroorzaakt, wat daar ook verder van zij, is gelet op het voorgaande niet relevant. Lichthinder ontstaat verder met name gedurende de wintermaanden in de avonduren. De moestuin wordt uitsluitend overdag en in het zomerseizoen bezocht en de koplampen van auto’s van bezoekers van de veldschuur kunnen uitsluitend op de heen- of de terugweg in de woningen van eisers schijnen. Gelet hierop acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de toename van stof- en lichthinder door de extra vervoersbewegingen een onevenredig nadeel voor eisers oplevert.
9.9
Nu eisers hun stelling dat er veel meer kuilen in het pad zullen ontstaan door gebruik van het pad ten behoeve van de moestuin en veldschuur niet hebben onderbouwd, ziet de rechtbank ook hierin geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning niet heeft kunnen verlenen. Het ligt overigens naar het oordeel van de rechtbank niet voor de hand dat de beperkte verkeerstoename een grotere invloed heeft op de kwaliteit van het pad dan het zware (landbouw-)verkeer van en naar het melkveebedrijf.
9.1
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat niet is gebleken dat gebruik van het pad ten behoeve van de moestuin en de veldschuur zal leiden tot een onevenredig nadeel voor eisers. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eisers hebben ter zitting nog betoogd dat het verlenen van de omgevingsvergunning de cultuurhistorische waarden van het landgoed aantast.
11. De rechtbank stelt in dit verband voorop dat eisers enkel een rechtstreeks belang kunnen hebben bij instandhouding van de aanwezige cultuurhistorische waarden voor zover het de (onverharde) [adres] betreft, omdat deze laan tot hun directe leefomgeving behoort. Nu vaststaat dat de [adres] al wordt gebruikt door zowel agrarisch als door burgerverkeer en eisers verder niet hebben onderbouwd waarom de beperkte verkeerstoename ten behoeve van de veldschuur en de moestuin de aanwezige cultuurhistorische waarden aantast, kan de rechtbank hen niet volgen in dit betoog. Daarbij betrekt de rechtbank ook de toelichting van de derde-partij op de zitting dat instandhouding van het landgoed juist wordt bewerkstelligd door gebruik van de moestuin en de veldschuur en dat deze daarvoor op geschikte wijze moeten zijn ontsloten. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Eisers voeren tot slot aan dat er een goed alternatief beschikbaar is voor ontsluiting van de veldschuur en de moestuin en dat verweerder om die reden niet had mogen meewerken aan ontsluiting via het pad.
13. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 12 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1015, het bestuursorgaan dient te beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning zoals deze is ingediend. Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door de verwezenlijking van die alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Daarvan is in dit geval geen sprake. Uit het door de derde-partij overgelegde vitaliteitsonderzoek van de bomen op het landgoed van 22 februari 2018 dat door Pius Floris is verricht, blijkt immers dat niet op voorhand vaststaat dat het ontsluiten van de moestuin en de veldschuur via de voorzijde van het landgoed, zoals eisers voorstellen, een geschikt alternatief is. Gelet op de oppervlakkige beworteling en de breedte van het pad aan de voorzijde kan er volgens dit rapport schade aan de monumentale bomen ontstaan. Verweerder heeft dit alternatief dan ook bij de besluitvorming buiten beschouwing kunnen laten. De beroepsgrond slaagt niet.
14. De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning voor gebruik van het pad ten behoeve van de veldschuur en de moestuin in afwijking van het bestemmingsplan niet heeft kunnen verlenen.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.N. van Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.