In deze wrakingszaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 maart 2018 een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door een verzoeker in een jeugdzorgzaak. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. G.L.M. Urbanus, de behandelend kinderrechter, die op 12 maart 2018 een zitting had geleid over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de zoon van verzoeker. Verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen was, omdat zij op 18 januari 2018 een beslissing had genomen om de zoon uit huis te plaatsen zonder dat er een schriftelijk verzoek was ingediend. Daarnaast was verzoeker van mening dat de rechter de stukken van zijn advocaat niet had gelezen voordat zij uitspraak deed op de zitting van 12 maart 2018.
De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van verzoeker zorgvuldig overwogen. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat de beslissing tot uithuisplaatsing was gebaseerd op de noodzaak om snel te handelen in het belang van het kind, en dat de procedure correct was gevolgd. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter. Het feit dat de rechter niet alle stukken voorafgaand aan de zitting had gelezen, was niet voldoende om te concluderen dat verzoeker een eerlijk proces was onthouden.
Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de griffier werd opgedragen om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De zaak van verzoeker zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.