ECLI:NL:RBMNE:2018:2045

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2018
Publicatiedatum
11 mei 2018
Zaaknummer
456603 / HA RK 18-91
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen kinderrechter in jeugdzorgzaak

In deze wrakingszaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 maart 2018 een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door een verzoeker in een jeugdzorgzaak. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. G.L.M. Urbanus, de behandelend kinderrechter, die op 12 maart 2018 een zitting had geleid over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de zoon van verzoeker. Verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen was, omdat zij op 18 januari 2018 een beslissing had genomen om de zoon uit huis te plaatsen zonder dat er een schriftelijk verzoek was ingediend. Daarnaast was verzoeker van mening dat de rechter de stukken van zijn advocaat niet had gelezen voordat zij uitspraak deed op de zitting van 12 maart 2018.

De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van verzoeker zorgvuldig overwogen. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat de beslissing tot uithuisplaatsing was gebaseerd op de noodzaak om snel te handelen in het belang van het kind, en dat de procedure correct was gevolgd. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter. Het feit dat de rechter niet alle stukken voorafgaand aan de zitting had gelezen, was niet voldoende om te concluderen dat verzoeker een eerlijk proces was onthouden.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de griffier werd opgedragen om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De zaak van verzoeker zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 456603 / HA RK 18-91
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
23 maart 2018
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de zitting van 12 maart 2018;
  • een brief met bijlagen van 16 maart 2018 van mr. C.J.P. Liefting namens verzoeker;
  • een schriftelijke reactie van 14 maart 2018 van mr. G.L.M. Urbanus.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 20 maart 2018 achter gesloten deuren behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
1.3.
Bij de mondelinge behandeling zijn verzoeker en mr. G.L.M. Urbanus verschenen.

2.Het wrakingsverzoek en het verweer

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. G.L.M. Urbanus als behandelend kinderrechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het kenmerk
C/16/455191 / JE RK 18-342. In genoemde zaak heeft de rechter op 12 maart 2018 ter zitting een aanvang gemaakt met de behandeling van een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de zoon van verzoeker, van een verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de zoon van verzoeker en van een verzoek tot vervanging van de gecertificeerde instelling.
2.2.
Namens verzoeker is – zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd aan het verzoek tot wraking. De rechter heeft de zoon van verzoeker op 18 januari 2018 uit huis geplaatst zonder dat zij daartoe een schriftelijk verzoek had ontvangen. Daarnaast wilde de rechter de zaak op 12 maart 2018 behandelen en hierin uitspraak doen kennelijk zonder de door de advocaat van verzoeker overgelegde stukken te hebben gelezen. Dat zij deze stukken niet heeft gelezen blijkt uit het gegeven dat zij vroeg naar informatie die in deze stukken is opgenomen, in het bijzonder de verblijfplaats van de zoon van verzoeker en de inhoud van de beschikking van het gerechtshof naar aanleiding van het hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen van de rechtbank tot spoedduithuisplaatsing van en tot verlenging uithuisplaatsing van 18 januari 2018 respectievelijk 31 januari 2018. Verzoeker krijgt hierdoor geen eerlijk proces. Door aldus te handelen heeft de rechter er blijk van gegeven vooringenomen te zijn.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij
– zakelijk weergegeven – dat de beslissing tot uithuisplaatsing van een minderjarige zonder hiertoe een schriftelijk verzoek te hebben ontvangen haar wettelijke basis vindt in artikel 800, derde lid Rv in verbinding met de onderdelen 2.7 tot en met 2.9 van het Procesreglement civiel jeugdrecht. Een dergelijke beslissing is gebruikelijk in situaties waarin een behandeling ter zitting in verband met een onmiddellijk en ernstig gevaar voor het kind niet kan worden afgewacht. Uiterlijk op de eerste werkdag na deze beslissing dient een schriftelijke versie van het verzoek te worden ingediend bij de rechtbank. Dit is gebeurd. Wat betreft het niet lezen van de door de advocaat overgelegde stukken heeft de rechter naar voren gebracht dat zij de grote hoeveelheid stukken die mr. Liefting in de periode van
7 maart 2018 tot en met 12 maart 2018 aan de rechtbank had doen toekomen pas in de ochtend voor haar zitting heeft gekregen. Zij ging ervan uit dat zij van de advocaat ter zitting zou vernemen welke stukken in het bijzonder van belang waren voor het nemen van de beslissing. Deze stukken konden zo nodig ter zitting worden doorgenomen. Zij kon tijdens de zitting bekijken of het nodig was om procesdeelnemers tijdens of na de zitting de gelegenheid te geven nog stukken door te nemen en een reactie daarop te geven. Na de zitting zou de rechter de stukken hoe dan ook hebben doorgenomen, waarna eventueel
– indien hiertoe aanleiding zou bestaan – een nieuwe zitting zou kunnen worden belegd. Tot het lezen van de stukken na de zitting was bovendien de gelegenheid nu de maatregelen waarvan verlenging werd gevraagd pas op 30 maart 2018 zouden aflopen. Aldus is het niet juist dat zij zonder kennisneming van de stukken een beslissing zou nemen. De rechter heeft dit ter zitting niet aan de advocaat van verzoeker kunnen mededelen nu zij, voordat iedere procespartij aan het woord was geweest, reeds is gewraakt. Ten aanzien van het vragen naar de verblijfplaats van de zoon van verzoeker heeft de rechter naar voren gebracht dat zij deze vraag stelde ter verificatie, omdat zij uit de stukken niet kon afleiden of de zoon wel of niet thuis verbleven had.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek
van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de
rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De rechtbank onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De rechtbank zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
Persoonlijke vooringenomen bij de rechter is niet gesteld of gebleken.
3.4.
De eerste grond die namens verzoeker is aangevoerd zal de wrakingskamer in haar overwegingen betrekken, hoewel de beslissing waar deze grond op ziet al op 18 januari 2018 is genomen. De wrakingskamer begrijpt de aangevoerde gronden namelijk zo, dat verzoeker ging twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechter, toen deze, nadat zij eerder de beslissing van 18 januari 2018 had genomen, liet blijken dat zij niet alle stukken die de advocaat had toegestuurd vóór de zitting van 12 maart 2018 had gelezen. De wrakingskamer overweegt dat de rechter bij het nemen van haar beslissing tot uithuisplaatsing van 18 januari 2018 een wettelijk vastgelegde procedure heeft gevolgd, namelijk die van artikel 800, derde lid Rv. Een aanwijzing voor (de schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter is hier niet te vinden.
3.5.
Ten aanzien van het niet lezen van de door de advocaat overgelegde stukken, overweegt de wrakingskamer het volgende. Vaststaat dat de rechter niet alle door de advocaat overgelegde stukken voorafgaande aan de zitting heeft gelezen. Uit de onder 2.3 weergegeven toelichting van de rechter leidt de wrakingskamer af dat de rechter die stukken voor het nemen van een beslissing op de verzoeken nog besproken zou hebben en zou hebben gelezen, in het bijzonder de stukken (of onderdelen daarvan) die verzoeker of diens advocaat van belang zou achten. Reeds daarom vloeit uit het feit dat de rechter niet alle stukken voor de zitting had gelezen naar het oordeel van de wrakingskamer niet voort dat verzoeker kon en mocht denken dat de rechter vooringenomen was. Door het indienen van het wrakingsverzoek is de rechter er niet aan toe gekomen om ter zitting te zeggen dat zij alle stukken voor het nemen van haar beslissing nog kon lezen. Die omstandigheid doet de wrakingskamer op dit punt niet anders oordelen, omdat deze omstandigheid het lezen van die stukken door rechter niet beperkt of uitsluit.
3.6.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is al wat in de brief van de advocaat van verzoeker van 16 maart 2018 staat te herleiden tot het bezwaar dat de rechter de stukken niet vóór de zitting van 12 maart 2018 had gelezen. Voor zover de advocaat van verzoeker per brief van 16 maart 2018 nog andere dan de hierboven onder 2.2 genoemde feiten en omstandigheden aan het wrakingsverzoek ten grondslag heeft willen leggen, gaat de wrakingskamer daaraan voorbij. Op grond van artikel 37, derde lid Rv dienen alle feiten en omstandigheden namelijk tegelijk te worden voorgedragen. Hetzelfde geldt voor hetgeen verzoeker zelf bij de behandeling van zijn verzoek op 20 maart 2018 naar voren heeft gebracht.
3.7.
De feiten en omstandigheden die namens verzoeker ter onderbouwing van het verzoek naar voren zijn gebracht, leveren geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking, ook niet wanneer deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang worden beschouwd.
3.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Straf-, Familie- en Jeugdrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de zaak van verzoeker met het kenmerk C/16/455191 / JE RK 18-342 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mr. L.P. de Haas en
mr. I.P.H.M. Severeijns als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. N. Kruijswijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.