ECLI:NL:RBMNE:2018:1923

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
4 mei 2018
Zaaknummer
6746039 / LV EXPL 18-10
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke ontbinding huurovereenkomst en ontruiming op basis van Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 mei 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Woonstichting Centrada en Mando B.V., de beschermingsbewindvoerder van een onderbewindgestelde huurder. Centrada vorderde ontruiming van de huurwoning van de onderbewindgestelde, die betrokken was bij de handel in harddrugs, wat leidde tot een politie-inval en een sluiting van de woning op basis van de Opiumwet. Centrada had de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden op grond van artikel 7:231 lid 2 BW, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze ontbinding niet rechtsgeldig was omdat de kennisgeving niet aan de bewindvoerder was gericht. De rechter concludeerde dat de huurovereenkomst niet buitengerechtelijk was ontbonden, maar dat er wel sprake was van ernstige tekortkomingen van de huurder, die ontruiming rechtvaardigden. De rechter weegt de belangen van de kinderen van de huurder mee, maar oordeelt dat de ontruiming noodzakelijk is ter bescherming van de woonomgeving en de belangen van de verhuurder. Mando werd veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen 14 dagen en tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
Vonnis in kort geding van 3 mei 2018
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 6746039 / LV EXPL 18-10 van
de stichting
WOONSTICHTING CENTRADA,
gevestigd te Lelystad,
eiseres, hierna ook te noemen: Centrada,
gemachtigde mr. T. Mulder,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MANDO B.V., in haar hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder van [naam onderbewindgestelde] ,
gevestigd te Lelystad,
gedaagde, hierna ook te noemen: Mando,
gemachtigde mr. G.J.A.M. Gloudi.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 8 producties betekend op 29 maart 2018
  • de akte houdende producties van [naam onderbewindgestelde] van 12 april 2018
  • de brief met productie 9 van Centrada van 17 april 2018
  • de brief met productie 10 van Centrada van 18 april 2018
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van Mando.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Gloudi aangegeven dat hij optreedt namens Mando zodat de voorzieningenrechter begrijpt dat de akte houdende producties van [naam onderbewindgestelde] van 12 april 2018 namens Mando is ingediend. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam onderbewindgestelde] huurt van Centrada de woning aan de [adres] ( [postcode] ) te [woonplaats] met ingang van 18 oktober 1999. [naam onderbewindgestelde] is alleen huurder geworden met ingang van 31 augustus 2001.
2.2.
Op de huurovereenkomst is het huurreglement van Centrada van toepassing. Artikel 6.12 van het huurreglement luidt als volgt:
"Het is de huurder niet toegestaan in het gehuurde hennep te kweken, dan wel andere activiteiten te verrichten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld."
2.3.
Op 7 juni 2012 is [naam onderbewindgestelde] onder beschermingsbewind gesteld met benoeming van Mando tot bewindvoerder.
2.4.
Op 25 januari 2018 heeft een politie doorzoeking plaatsgevonden in het gehuurde. De politie heeft daarbij - onder meer - het volgende aangetroffen:
  • 1 gripzakje met 3 gram hennep
  • 2 gripzakjes met hennep
  • 14 XTC pillen
  • 10 gram henneptoppen
  • 94 MDMA pillen
  • 63,5 gram hennep
  • 35,1 gram hasj
  • 16 gram bruto gewicht crack
  • 1 wikkel cocaïne
  • 1 gripzakje hasj
  • 1 wikkel met witte substantie (vermoedelijk harddrugs)
  • 6 buisjes met een pil
  • 3 buisjes met meerdere pillen
  • 24 flacons/buisjes (mogelijk voor GHB)
  • 3 gripzakjes met vermoedelijk crack 16,2 gram bruto
  • 1 gripzakje met vermoedelijk hasj.
  • 6 weegschalen
  • 101 sealbags
  • 874 gripzakjes (leeg)
  • Grote hoeveelheid contant geld (€ 2.600,00)
  • 33 Kamagra pillen.
2.5.
Op 6 maart 2018 heeft de burgemeester van Lelystad een Besluit last onder bestuursdwang genomen en aangekondigd op grond van artikel 13b van de Opiumwet over te gaan tot sluiting van het gehuurde voor een periode van drie maanden. [naam onderbewindgestelde] heeft bezwaar ingediend tegen het besluit van de burgemeester en tevens een voorlopige voorziening verzocht bij de bestuursrechter. De bestuursrechter heeft bij uitspraak van 12 april 2018 de gevraagde voorlopige voorziening afgewezen.
2.6.
Bij brief van 8 maart 2018 heeft Centrada de huurovereenkomst met [naam onderbewindgestelde] buitengerechtelijk ontbonden op grond van artikel 7:231 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW). Subsidiair heeft Centrada opgemerkt dat de door [naam onderbewindgestelde] gepleegde tekortkomingen beëindiging van de huurovereenkomst rechtvaardigen.
2.7.
[naam onderbewindgestelde] had ten tijde van de mondelinge behandeling het gehuurde niet verlaten.

3.Het geschil

3.1.
Centrada vordert bij vonnis in kort geding en uitvoerbaar bij voorraad:
Mando te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan [adres] ( [postcode] ) met al degenen die zich daarin bevinden en al datgene dat zich daarin bevindt te verlaten, te ontruimen en in oorspronkelijke, onbeschadigde en schone staat op te leveren, onder afgifte van de sleutels ten kantore van Centrada, met het verbod de woning na de ontruiming opnieuw te betrekken c.q. te gebruiken;
Mando te veroordelen in de kosten van de procedure, met bepaling dat Mando de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is vanaf acht dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede tot betaling van de nakosten.
3.2.
Mando voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aan haar vordering heeft Centrada primair ten grondslag gelegd dat met de buitengerechtelijke ontbinding bij brief van 8 maart 2018 thans sprake is van gebruik zonder recht of titel van het gehuurde door [naam onderbewindgestelde] , zodat Centrada belang heeft bij een spoedige ontruiming.
Subsidiair heeft Centrada gesteld dat de tekortkomingen van [naam onderbewindgestelde] in de nakoming van haar verbintenissen aan Centrada de bevoegdheid geven om de overeenkomst te ontbinden. De uitzonderingssituatie dat de tekortkomingen gezien hun bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt, doet zich hier niet voor. Van Centrada kan in alle redelijkheid niet worden verlangd dat zij eerst de uitkomst van een bodemprocedure afwacht, aldus Centrada.
Dat [naam onderbewindgestelde] de zorg heeft voor haar (deels minderjarige) kinderen, dient voor haar rekening en risico te blijven, aldus Centrada.
4.2.
Mando heeft namens [naam onderbewindgestelde] verweer gevoerd. [naam onderbewindgestelde] is een kwetsbare, arbeidsongeschikte, alleenstaande moeder van vier (waarvan drie jonge) kinderen, die al bijna twintig jaar een trouwe huurster is van Centrada.
Mando is van mening dat het spoedeisend belang ontbreekt. Er is immers geen sprake van overlast in de [straatnaam] . De ex-partner van [naam onderbewindgestelde] is verdwenen en de directe omwonenden zien, blijkens de overgelegde verklaringen, geen enkel probleem met het blijven van [naam onderbewindgestelde] in het gehuurde. Er is sprake van jonge kinderen en er is geen huurachterstand. Al die argumenten in combinatie met de gevolgen voor [naam onderbewindgestelde] en haar kinderen maken dat deze zaak zich niet leent voor behandeling in kort geding.
Mando is verder van mening dat de vordering moet worden afgewezen. [naam onderbewindgestelde] was niet op de hoogte van de aanwezigheid van, dan wel de handel in harddrugs in haar woning; zij is zelf slachtoffer. Indien zij haar woning kwijtraakt, en vermoedelijk ook haar kinderen, wordt zij bijzonder zwaar gestraft. Mando heeft in dit verband een beroep gedaan op de artikelen 9, 19 en 27 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) en artikel 8 van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Mando heeft ten slotte opgemerkt dat [naam onderbewindgestelde] op 25 april 2018 het gehuurde voor drie maanden zal verlaten in lijn met het besluit van de burgemeester van Lelystad.
Spoedeisend belang
4.3.
Ten aanzien van de stelling van Mando dat Centrada geen spoedeisend belang heeft bij de door haar ingestelde vordering, oordeelt de voorzieningenrechter dat het spoedeisend belang reeds volgt uit de aard van de zaak. Centrada ziet zich als sociale woningverhuurder geconfronteerd met een naar aanleiding van een politie zoeking aangetroffen hoeveelheid hard- en softdrugs in een door haar verhuurde woning, welke woning vervolgens op last van de burgemeester voor drie maanden wordt gesloten. Het spoedeisend belang van Centrada vloeit hieruit reeds voort.
Toetsingskader
4.4.
In dit kort geding staat de vraag centraal of, in afwachting van de uitkomst van een eventuele bodemprocedure, het treffen van een voorlopige voorziening in de vorm van de zeer ingrijpende maatregel tot ontruiming gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van deze vraag dient grote terughoudendheid te worden betracht gelet op de waarborgen waarmee de wet de rechten van huurders van woonruimte omkleedt. Voor toewijzing van een dergelijke vordering zal dan ook slechts plaats zijn indien in hoge mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter, zo het geschil aan hem wordt voorgelegd, tot toewijzing van een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst zal komen of (zoals in dit geval) tot een bevestiging van de buitengerechtelijke ontbinding.
Buitengerechtelijke ontbinding
4.5.
Centrada heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de huurovereenkomst met [naam onderbewindgestelde] buitengerechtelijk is ontbonden zodat [naam onderbewindgestelde] zonder recht of titel in de woning verblijft. Artikel 7:231 lid 2 BW geeft een verhuurder de bevoegdheid een huurovereenkomst door een schriftelijke verklaring buitengerechtelijk (en dus zonder rechterlijke tussenkomst) te ontbinden op de grond dat door gedragingen in zodanig gebouw in strijd met artikel 2 of 3 van de Opiumwet is gehandeld en het desbetreffende gebouw deswege op grond van artikel 13b van die wet is gesloten. Het is daarvoor niet nodig dat de huurder een tekortkoming kan worden verweten. De verhuurder hoeft voorts niet te wachten totdat het bestuursrechtelijke besluit onherroepelijk is geworden.
4.6.
Op 8 maart 2018, de datum van de brief waarin Centrada heeft geschreven dat de huurovereenkomst buitengerechtelijk wordt ontbonden, was [naam onderbewindgestelde] onder beschermingsbewind gesteld. Centrada heeft deze brief gericht aan [naam onderbewindgestelde] . Niet gesteld of gebleken is dat (een kopie van) deze brief (tevens) gestuurd is naar Mando. Op grond van de uitspraak van de Hoge Raad van 7 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:525) komen het beheer en de beschikking over de onder bewind staande goederen tijdens het bewind niet toe aan de rechthebbende, maar aan de bewindvoerder. Uit een huurovereenkomst voortvloeiende rechten van de rechthebbende zijn aan te merken als goederen in de zin van artikel 1:431 lid 1 BW. De bewindvoerder vertegenwoordigt de rechthebbende tijdens het bewind bij de invulling van zijn taak in en ook buiten rechte (artikel 1:441 lid 1 BW). Hieruit volgt dat de buitengerechtelijke ontbinding, om werking te kunnen hebben, gericht had moeten worden aan Mando en niet aan [naam onderbewindgestelde] . De voorzieningenrechter concludeert dat in deze procedure niet aannemelijk is geworden dat de huurovereenkomst tussen Centrada en [naam onderbewindgestelde] buitengerechtelijk is ontbonden, zodat de gevorderde ontruiming op grond hiervan niet kan worden toegewezen.
Tekortkoming
4.7.
Centrada legt subsidiair aan haar vordering ten grondslag dat de tekortkomingen van [naam onderbewindgestelde] ernstig en talrijk zijn en ontruiming in kort geding rechtvaardigen. Dienaangaande wordt als volgt overwogen. Mando heeft niet weersproken dat de politie tijdens de inval op 25 januari 2018 de onder 2.4 genoemde verdovende middelen en daarmee verband houdende artikelen in het gehuurde heeft aangetroffen. Het aanwezig hebben hiervan levert een handeling op die in strijd is met de Opiumwet. Het voorhanden hebben van een dergelijke hoeveelheid harddrugs en het handelen in strijd met de Opiumwet, levert op zichzelf reeds een tekortkoming op van [naam onderbewindgestelde] in de nakoming van haar verplichtingen voortvloeiende uit de huurovereenkomst als bedoeld in artikel 6:265 lid 1 BW. Bovendien handelt [naam onderbewindgestelde] daarmee in strijd met het artikel 6.12 van het huurreglement.
4.8.
Voor zover Mando meent dat de tekortkoming te gering is om een ontbinding te rechtvaardigen omdat als gesteld de harddrugs niet van [naam onderbewindgestelde] waren en [naam onderbewindgestelde] geen weet zou hebben gehad van de aanwezigheid van de harddrugs in het gehuurde, wordt het volgende overwogen.
4.9.
Op grond van art. 7:219 BW heeft te gelden dat de huurder jegens de verhuurder op gelijke wijze als voor eigen gedragingen aansprakelijk is voor de gedragingen van hen die met zijn goedvinden het gehuurde gebruiken of zich met zijn goedvinden daarop bevinden. Vooreerst acht de voorzieningenrechter het weinig geloofwaardig dat [naam onderbewindgestelde] niet heeft opgemerkt dat er harddrugs in het gehuurde (waar [naam onderbewindgestelde] nota bene met drie jonge kinderen woont) aanwezig waren aangezien deze harddrugs blijkens de bestuurlijke rapportage van 8 maart 2018 zelfs op de salontafel en de televisiekast door de politie zijn aangetroffen. Maar ook indien [naam onderbewindgestelde] daar daadwerkelijk geen weet van heeft gehad, dan vormt dat geen grond om af te zien van ontruiming nu [naam onderbewindgestelde] het gehuurde zelf heeft opengesteld voor haar ex-partner, zijnde degene aan wie de harddrugs volgens [naam onderbewindgestelde] toebehoorden. Een en ander komt voor haar rekening en risico en doet niet af aan de tekortkoming. Aannemelijk is dan ook geworden dat [naam onderbewindgestelde] zich niet heeft gedragen als een goed huurder in de zin van artikel 7:213 BW en niet dat sprake is van een geringe tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst.
4.10.
Gezien voorgaande tekortkomingen acht de voorzieningenrechter het in hoge mate waarschijnlijk dat de bodemrechter zal overgaan tot toewijzing van een vordering, strekkende tot ontbinding van de huurovereenkomst, ook als er geen sprake blijkt te zijn van (direct) gevaar of overlast voor de omwonenden van het gehuurde. Dat [naam onderbewindgestelde] - volgens Mando - een van de trouwste huurders van Centrada is, doet hieraan niet af. Dit maakt dat de gevorderde ontruiming in beginsel kan worden toegewezen.
EVRM
4.11.
Ten aanzien van het beroep van Mando op artikel 8 EVRM en de artikelen 9, 19 en 27 van het IVRK, wordt als volgt overwogen.
4.12.
Ontruiming van een woning vormt een inmenging in het door artikel 8 EVRM beschermde recht op respect voor een woning (“home”) van een bewoner. Inmenging is op grond van lid 2 van dat artikel toegestaan voor zover dat bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is. Voor de inmenging moet een dwingende maatschappelijke behoefte bestaan, zij moet evenredig zijn aan het gewicht van het te dienen belang en een bewoner moet de evenredigheid en de redelijkheid van het verlies van zijn woonrecht door een rechter kunnen laten toetsen (vgl. o.m. het arrest van 13 mei 2008 van het EHRM, EHRC 2008/83 inzake McCann v. UK).
4.13.
In de inmenging in het woonrecht wordt voorzien, doordat de wet de mogelijkheid biedt aan de verhuurder om op door deze aan te voeren gronden de huurovereenkomst te laten ontbinden door de rechter. Een dergelijke maatregel kan noodzakelijk zijn, onder meer ter bescherming van het eigendom van de verhuurder of ter bescherming van de belangen van derden die in of nabij de woning wonen. In dit geval bestaat een dwingende maatschap- pelijk behoefte om (vooruitlopend op beëindiging van de huurovereenkomst) omwonenden in een woonwijk te beschermen tegen de risico’s die samenhangen met de aanwezigheid van grotere hoeveelheden drugs en ook wapens. Drugsgebruik en drugshandel zijn factoren die (andere vormen van) criminaliteit kunnen aantrekken en die de woonomgeving daarom in negatieve zin kunnen beïnvloeden. Het voorkomen daarvan is een belang dat dermate zwaar weegt dat dit in een geval als dit het maken van een inbreuk op het woonrecht rechtvaardigt, zeker wanneer de bewoner vanwege een beding bij de huurovereenkomst weet of behoort te weten dat de verhuurder het voorhanden hebben van verdovende middelen in het gehuurde niet toestaat en de bewoner zich dus moet realiseren dat zij tegenover de verhuurder tekortschiet wanneer zij in strijd handelt met dat beding of door onvoldoende controle niet voorkomt dat een partner dan wel huisgenoot in strijd handelt met dat beding.
IVRK
4.14.
Mando heeft voorts opgeworpen dat ontruiming van het gehuurde een schending van de artikelen 9, 19 en 27 IVRK oplevert. In artikel 9 IVRK is bepaald dat de staten die partij zijn, waarborgen dat een kind niet wordt gescheiden van zijn of haar ouders tegen hun wil, tenzij de bevoegde autoriteiten, onder voorbehoud van de mogelijkheid van rechterlijke toetsing, in overeenstemming met het toepasselijke recht en de toepasselijke procedures, beslissen dat deze scheiding noodzakelijk is in het belang van het kind (bijvoorbeeld indien sprake is van misbruik of verwaarlozing van het kind door de ouders). Mando heeft gesteld dat er thans geen grond is voor een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing van de kinderen van [naam onderbewindgestelde] , maar dat ontruiming van [naam onderbewindgestelde] een situatie creëert die een uithuisplaatsing mogelijk zou kunnen rechtvaardigen. Nu thans en in deze procedure geen sprake is van scheiding van de kinderen van [naam onderbewindgestelde] tegen hun wil, treft dit verweer geen doel. Zonder nadere toelichting en onderbouwing - welke ontbreekt - valt verder niet in te zien hoe toewijzing van de gevorderde ontruiming een inbreuk maakt op de artikelen 19 en 27 van het IVRK.
4.15.
Ingevolge artikel 3 lid 1 IVRK vormt het belang van een kind een eerste overweging bij maatregelen die het kind betreffen. Aan deze bepaling komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter rechtstreekse werking toe. Een en ander betekent dat de voorzieningenrechter gehouden is om bij de beoordeling van een vordering tot ontruiming van het gehuurde rekening te houden met de belangen van kinderen die in de betreffende woning bij de huurder verblijven.
4.16.
Hoewel het zeker niet ondenkbaar is dat een door de voorzieningenrechter uit te spreken ontruiming nadelige gevolgen heeft voor de kinderen van [naam onderbewindgestelde] die in het gehuurde verblijven, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het allereerst op de weg van [naam onderbewindgestelde] ligt om zelf de nodige voorzieningen te treffen om die eventuele nadelige gevolgen voor de kinderen zoveel mogelijk te beperken (mede gelet op artikel 27 lid 2 IVRK). Indien zij daarbij hulp nodig heeft, eventueel van hulpverlenende instanties, dan is zij gehouden die hulp in te roepen. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is aan de orde gekomen dat hulp is/zal worden ingezet via de gemeente, zodat niet gebleken is dat alle mogelijkheden zijn uitgeput om (eventuele) vervangende opvang te regelen (vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 17 juni 2003, ECLI:NL:GHSHE:2003:AH9657). De voorzieningenrechter komt dan ook tot het oordeel dat het IVRK in het onderhavige geval niet in de weg staat aan toewijzing van de gevorderde ontruiming.
4.17.
Hetgeen partijen overigens nog hebben aangevoerd behoeft geen beoordeling, nu dit niet tot een ander oordeel leidt. De vordering die ertoe strekt om - vooruitlopend op de bodemprocedure - Mando te veroordelen het gehuurde te ontruimen, ligt dan ook voor toewijzing gereed. De termijn voor ontruiming zal worden bepaald op de gebruikelijke termijn van veertien dagen na de betekening van dit vonnis.
4.18.
Mando zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Centrada worden begroot op:
- kosten dagvaarding: € 99,90
- griffierecht: 119,00
- salaris gemachtigde: 600,00
Totaal: € 818,90
De nakosten, waarvan Centrada betaling vordert, zullen op de hierna weergegeven wijze worden begroot.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt Mando, in haar hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder van mevrouw [naam onderbewindgestelde] , om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres] ( [postcode] ) te [woonplaats] met al degenen die zich daarin bevinden en al datgene dat zich daarin bevindt te verlaten, te ontruimen en in oorspronkelijke, onbeschadigde en schone staat op te leveren, onder afgifte van de sleutels ten kantore van Centrada, met het verbod de woning na de ontruiming opnieuw te betrekken c.q. te gebruiken;
5.2.
veroordeelt Mando, in haar hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder van mevrouw [naam onderbewindgestelde] , in de proceskosten, aan de zijde van Centrada tot vandaag vastgesteld op € 818,90, waarvan € 600,00 voor salaris gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
begroot de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van Centrada op € 100,00 aan salaris gemachtigde indien Mando, in haar hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder van de mevrouw [naam onderbewindgestelde] , niet binnen 14 dagen na aanschrijving door Centrada volledig aan dit vonnis heeft voldaan;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.C. van Haren en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2018.