ECLI:NL:RBMNE:2018:1825

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
30 april 2018
Zaaknummer
C/16/457430 / KL ZA 18-100
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige hinder door bouwactiviteiten en omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 mei 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en twee gedaagden, beide besloten vennootschappen. De eiser, eigenaar van een woning, vorderde dat de gedaagden zouden worden verboden om bouwwerkzaamheden uit te voeren op een perceel waar een magazijn zou worden gebouwd. De eiser stelde dat de bouw van het magazijn zou leiden tot onrechtmatige hinder, zoals beperking van uitzicht, vermindering van zonlicht en toename van geluids- en stankoverlast. De gedaagden voerden verweer en stelden dat de bouwactiviteiten geen onrechtmatige hinder veroorzaakten en dat zij beschikten over een omgevingsvergunning voor de bouw.

De rechtbank oordeelde dat de eiser een spoedeisend belang had bij zijn vorderingen, maar dat de gedaagden niet onrechtmatig handelden door de bouw van het magazijn. De rechter overwoog dat de omgevingsvergunning niet automatisch vrijwaart van aansprakelijkheid voor onrechtmatige hinder, maar dat de hinder in dit geval niet onaanvaardbaar was. De rechter concludeerde dat de vorderingen van de eiser moesten worden afgewezen, omdat de bouw van het magazijn niet zodanige hinder zou opleveren dat deze onrechtmatig was. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

De uitspraak benadrukt de afweging tussen het recht van een eigenaar om zijn perceel te bebouwen en de bescherming van de belangen van omwonenden tegen onrechtmatige hinder. De rechter heeft de criteria van artikel 6:162 BW toegepast om te beoordelen of er sprake was van onrechtmatige hinder, waarbij de aard, ernst en duur van de hinder in overweging zijn genomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/457430 / KL ZA 18-100
Vonnis in kort geding van 3 mei 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.W.G. Versendaal te Emmeloord,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.Th. Waterman te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden c.s.] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de kort geding dagvaarding van 29 maart 2018 met 14 producties
  • de brief van 11 april 2018 van de zijde van [gedaagden c.s.] met productie 1 tot en met 3
  • de brief van 11 april 2018 van de zijde van [gedaagden c.s.] met een aanvulling op
  • de pleitnota van [gedaagden c.s.]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar en bewoner van de woning aan de [adres] in [woonplaats] .
2.2.
[gedaagde 2] is eigenaar van het perceel [adres] (hierna: het perceel). [gedaagde 1] is gebruiker van het perceel en exploiteert op het perceel een tuincentrum.
2.3.
De [straat] heeft jarenlang tot het buitengebied behoord. Aan de weg zijn voornamelijk (voormalige) boerderijen en woonhuizen van het Zeeuwse type gelegen. De bebouwing is midden op de percelen geplaatst. Tussen de percelen bevindt zich een strook groen met aan weerszijden struiken en bomen (hierna: de singel). In het midden van de singel ligt een sloot.
2.4.
Op 20 november 2017 heeft het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Noordoostpolder een omgevingsvergunning verleend aan [gedaagde 1] voor de bouw van een magazijn op het perceel. Het magazijn wordt 55 meter lang, 12 meter breed en 7,25 meter hoog.
2.5.
[eiser] heeft op 21 december 2017 bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning.
2.6.
Na vergunningverlening heeft [gedaagden c.s.] een aanvang genomen met de bouwwerkzaamheden, door de singel op het perceel van [gedaagde 1] te kappen en de fundering voor het magazijn te leggen. [gedaagden c.s.] heeft, na verzoek van [eiser] en andere omwonenden op 25 januari 2018, de bouwwerkzaamheden tijdelijk gestaakt.
2.7.
[eiser] heeft door 3DL een bezonningsstudie laten uitvoeren. Bij deze studie is rekening gehouden met een te bouwen magazijn van 55 meter lang, 12 meter breed en
9 meter hoog. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 9 januari 2018. De conclusie van het onderzoek is:
“(…) 19 februari is de eerste dag van de lichte TNO bezonningsnorm. (…)
Uit dit onderzoek blijkt dat er op 19 februari geen extra schaduw zal vallen op de gevels van de woning met adres [adres] . Daardoor heeft de geplande nieuwbouw geen consequenties voor de TNO bezonningsnorm op dit adres.
Wel zal er in in de in de periode van maart tot november gedurende ca 1 uur voor zonsondergang minder bezonning mogelijk zijn op de voorgevel van de woning aan de [adres] .”
2.8.
Op 19 januari 2018 heeft Copijn Boomspecialisten B.V. op verzoek van [eiser] een rapport opgemaakt ten aanzien van de kwaliteit van de boomsingel. In de conclusie van het rapport staat, onder meer:
“(…) Uit bovengenoemde blijkt dat de boomsingel ten gevolge van de nieuwbouw enige negatieve invloed ondervindt op korte en lange termijn. Deze invloed leidt echter niet tot het afsterven van de boomsingel omdat het doorwortelbaar volume niet wordt aangetast. De negatieve invloed doet zich wel bovengronds voor. We adviseren om het nieuw te bouwen pand op minimaal 4 m uit het hart van de sloot te plaatsen. Op deze wijze is er meer ruimte voor hergroei en kan de kale zijde zich weer goed herontwikkelen. Ook door windschades kan de singel een meer open karakter gaan vertonen doordat hergroei van jongere bomen wordt bemoeilijkt.(…)”
2.9.
Op 14 maart 2018 heeft de bezwaarschriftencommissie van het college van Burgermeesters en Wethouders het bezwaar van [eiser] behandeld. Er is nog geen besluit genomen.
2.10.
Op verzoek van [gedaagden c.s.] heeft iTX BouwConsult een bezonningsstudie opgemaakt, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 10 april 2018. De conclusie luidt:
“(…)
  • Uit onderzoek naar de lichte TNO-norm blijkt dat deze voor [adres] ruimschoots gehaald wordt. De nieuw geplande opslaghal heeft hier geen nadelig effect op. (…)
  • De voorgevel, waar zich de rechter zijde van de woonkamer bevind, wordt in het geheel niet benadeeld. De zon beleving in de woonkamer blijft onveranderd, ook na de nieuwbouw.
  • Uit de 4 seizoenen onderzoek blijkt dat [adres] gedurende de gehele dag ruimschoots zon blijft houden ook na de geplande nieuwbouw. Alleen in de avonduren zal er eerder sprake zijn van vermindering van zonlicht.
  • Gekeken naar het bezond oppervlak van perceel [adres] valt te concluderen dat er nauwelijks sprake is van een afname deze bedraagt slechts 2,8%. Wordt ook de boomsingel erin betrokken dan is de zonafname nog lager, zijnde 1,0%.
Eindconclusie: de nieuw geplande opslaghal op [adres] heeft geen nadelig effect op [adres] qua bezonning.”

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. [gedaagden c.s.] hoofdelijk te gebieden tot het staken en gestaakt houden van sloop- en bouwwerkzaamheden op het perceel [adres] te [vestigingsplaats] , op straffe van een dwangsom van € 7.500,00 per (gedeelte van een) dag voor iedere dag dat (één van) [gedaagden c.s.] na betekening van dit vonnis niet voldoet aan dit gebod, met een maximum van
€ 150.000,00 althans zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie juist acht;
II. [gedaagden c.s.] hoofdelijk te veroordelen aan [eiser] de nakosten van € 131,00 zonder betekening van het in deze zaak te wijzen, vermeerderd met € 68,00 in geval van betekening, te betalen;
III. [gedaagden c.s.] hoofdelijk te veroordelen aan [eiser] de proceskosten te betalen;
Subsidiair:
IV. [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] hoofdelijk te gebieden tot het staken en gestaakt houden van sloop- en bouwwerkzaamheden op het perceel [adres] te [vestigingsplaats] , op straffe van een dwangsom van € 7.500,00 per (gedeelte van een) dag voor iedere dag dat (één van) [gedaagden c.s.] na betekening van dit vonnis niet voldoet aan dit gebod, met een maximum van € 150.000,00 althans zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie juist acht;
V. [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] te veroordelen aan [eiser] de nakosten van
€ 131,00 zonder betekening van het in deze zaak te wijzen, vermeerderd met € 68,00 in geval van betekening, te betalen;
VI. [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] te veroordelen aan [eiser] de proceskosten te betalen.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering heeft [eiser] , samengevat, het volgende gesteld. Vanwege het door [gedaagden c.s.] te bouwen magazijn van 55 meter lang, 12 meter breed en 9 meter hoog zal het uitzicht van [eiser] worden beperkt. Daarnaast zal door het magazijn zonlicht worden onthouden en zal - door toenemend verkeer in en om het magazijn - sprake zijn van een toename van geluids- en stankoverlast. Deze omstandigheden maken dat [eiser] permanent wordt gestoord in zijn genot van eigendom, waarbij in ogenschouw moet worden genomen dat sprake is van een landelijke omgeving met een grote uniformiteit. Gezien de ernst, duur en aard hiervan is sprake van onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:37 BW. [gedaagden c.s.] dient daarom de voorgenomen bouw van het magazijn te staken dan wel het magazijn op een andere wijze te realiseren.
3.3.
[gedaagden c.s.] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat ter discussie of [gedaagden c.s.] gehouden is de bouwwerkzaamheden te staken, totdat - althans [eiser] heeft ter zitting verklaard dat zijn vorderingen aldus moeten worden opgevat - onherroepelijk een beslissing is genomen over de rechtmatigheid van de bouw.
4.2.
[eiser] heeft een spoedeisend belang bij zijn vorderingen, nu [gedaagden c.s.] heeft verklaard dat haar bouwactiviteiten momenteel enkel stilliggen vanwege de onderhavige procedure en dat zij dan ook voornemens is om de bouw spoedig te hervatten.
Onrechtmatige hinder
4.3.
Bij de beoordeling van de vordering van [eiser] geldt als uitgangspunt dat een eigenaar in beginsel het recht toekomt zijn perceel te bebouwen op een wijze die hem goeddunkt. Op dit uitgangspunt wordt een uitzondering aanvaard voor het geval de bouwplannen de bestuursrechtelijke toets niet kunnen doorstaan of naar civielrechtelijke maatstaven op ontoelaatbare wijze inbreuk maken op het eigendomsrecht van de ander. In deze procedure is voor de bestuursrechtelijke toets geen plaats, aangezien deze via de bestuursrechtelijke weg dient plaats te vinden. Derhalve wordt niet ingegaan op de stelling van [eiser] dat de omgevingsvergunning ten onrechte is afgegeven.
4.4.
Zoals [eiser] terecht heeft gesteld, heeft de omstandigheid dat een omgevingsvergunning voor de bouw van het magazijn is verleend echter niet tot gevolg dat [gedaagden c.s.] is gevrijwaard van aansprakelijkheid wegens het veroorzaken van onrechtmatige hinder als bedoeld in artikel 5:37 BW. Hoewel voor [eiser] de komst van het magazijn naar verwachting ingrijpend zal zijn, is het de vraag of ook sprake is van onrechtmatige hinder. Daarover zijn partijen het oneens. In deze procedure zal worden onderzocht of het voldoende aannemelijk is te achten dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat sprake is van onrechtmatige hinder, zodat het verantwoord is daarop bij wijze van voorlopige voorziening bij voorraad vooruit te lopen.
4.5.
Ter beantwoording van de vraag of sprake is van onrechtmatige hinder zijn de criteria van artikel 6:162 BW bepalend. Of is gehandeld in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt hangt af van de aard, de ernst en de duur van de hinder, alsmede van de omvang van de daardoor veroorzaakte schade, in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend, en de mogelijkheid — mede gelet op de daaraan verbonden kosten — en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te treffen. Verder zijn van belang de plaatselijke omstandigheden.
4.6.
Vaststaat dat [gedaagde 1] beschikt over een omgevingsvergunning voor haar bouwplan. Het antwoord op de vraag of en in hoeverre een door de overheid verstrekte vergunning invloed heeft op de beoordeling van de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van degene die overeenkomstig de hem verstrekte vergunning handelt, maar daarbij schade of hinder toebrengt aan derden, hangt af van de aard van de vergunning en het belang dat wordt nagestreefd met de regeling waarop de vergunning berust, dat in verband met de omstandigheden van het geval. In dit kader is het belang van het voorkomen van onrechtmatige hinder door het gebruik maken van door een bestemmingsplan toegestane bouwmogelijkheden niet een belang dat door de wettelijke regeling van het bestemmingsplan wordt nagestreefd. Niettemin kan het bestemmingsplan, afhankelijk van de gedetailleerdheid ervan en van de omvang van het onderzoek dat eraan ten grondslag ligt meer of minder sterke aanwijzingen bevatten dat, voor zover het gaat om de elementen die in het bestemmingsplan regeling hebben gevonden, het gebruik maken van de toegestane bouwmogelijkheden naar maatschappelijke opvattingen niet als onrechtmatige hinder is te beschouwen. Voor zover de stellingen van partijen daartoe aanleiding geven, is het bestemmingsplan derhalve in de beoordeling te betrekken (Hoge Raad 21 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8823).
Uitzicht
4.7.
Dat het magazijn 7,25 meter hoog wordt in plaats van de door [eiser] gestelde hoogte van 9 meter, laat onverlet dat het magazijn aan de zijde van het perceel van [eiser] een blinde muur zal opleveren met een lengte van 55 meter. Het uitzicht van [eiser] vanuit zijn woning zal hierdoor worden beperkt ten opzichte van de oorspronkelijke situatie waar op de plek van het te bouwen magazijn kassen stonden met een hoogte van 4 meter en lengte van 22 meter. Deze beperking brengt echter nog niet mee dat sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht van [eiser] . Van belang is hierbij dat van de zijde van [gedaagden c.s.] tijdens de zitting is aangevoerd dat het perceel van [gedaagden c.s.] nimmer een woonbestemming heeft gehad. Van oudsher had het een agrarische bestemming. Deze bestemming is in 1982 gewijzigd, waarna op het perceel een tuincentrum werd geëxploiteerd. Dit is door [eiser] niet betwist. [eiser] woonde in 1982 al aan de [adres] – zo heeft hij tijdens de zitting [eiser] verklaard – maar heeft toentertijd geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging van het bestemmingsplan. [eiser] had dan ook reeds toen kunnen verwachten, althans had er rekening mee moeten houden, dat de exploitanten van het tuincentrum gebruik zouden maken van de ruimte die het bestemmingsplan biedt. Daarbij is relevant dat [eiser] zelf heeft gesteld dat het bouwplan van het magazijn aan het (huidige) bestemmingsplan voldoet.
Of de gemeente bij de verlening van de omgevingsvergunning echter ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een richtafstand van 30 meter – zoals tussen partijen ter discussie staat – speelt verder geen rol, nu dit een bestuursrechtelijk component betreft.
Zonlicht
4.8.
[eiser] heeft zijn stelling dat door de bouw van het magazijn zonlicht zal worden onthouden gestaafd met het rapport van de bezonningsstudie van 3DL. Echter, zowel uit de conclusie in dit rapport (waarbij zelfs is uitgegaan van een hoger te bouwen magazijn dan het geval zal zijn) als uit de conclusie in het rapport van de bezonningstudie van iTX BouwConsult, weergegeven onder respectievelijk 2.7 en 2.10, blijkt dat de bouw van het magazijn geen nadelig gevolgen zal hebben voor de TNO bezonningsnorm voor de woning van [eiser] . Daarnaast blijkt uit de conclusie in het eerstgenoemde rapport dat in de periode maart tot november enkel sprake zal zijn van een vermindering van zonlicht van één uur voor zonsondergang. In de conclusie van het tweede genoemde rapport wordt ten aanzien van de vermindering van zonlicht gemeld:
Alleen in de avonduren zal er eerder sprake zijn van vermindering van zonlicht. Op basis van de conclusies in beide rapporten is voorshands derhalve aannemelijk dat het te realiseren magazijn tot zonlichtvermindering zal leiden. De afname van het zonlicht is echter dermate beperkt dat van [eiser] kan worden verlangd dat hij de daarmee gemoeide hinder dient te dulden.
4.9.
[eiser] heeft verder nog gesteld dat zijn boomsingel is beschadigd door de wijze waarop [gedaagden c.s.] de singel op haar perceel heeft gekapt ten einde plaats te maken voor het magazijn. Bovendien zal de bouw van het magazijn volgens [eiser] door lichtafname en windtoename verdere schade aan zijn singel tot gevolg hebben. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [eiser] op het rapport van Copijn Boomspecialisten B.V. gewezen. Uit de onder 2.8 weergegeven conclusie in voornoemd rapport kan worden afgeleid dat door het magazijn enige toekomstige schade aan de boomsingel zal ontstaan. [gedaagden c.s.] heeft de juistheid van deze conclusie echter gemotiveerd betwist door, onder meer, aan te voeren dat ook in dit rapport uit is gegaan van een onjuiste hoogte van het magazijn en de afstand daarvan naar de sloot. [eiser] heeft het voorgaande vervolgens niet weerlegd, zodat in dit kort geding niet kan worden aangenomen dat het magazijn toekomstige schade aan de boomsingel zal veroorzaken.
Toename verkeersbeweging
4.10.
[gedaagden c.s.] heeft de stelling van [eiser] dat de komst van het magazijn zal leiden tot een toename van verkeersbewegingen in en om het magazijn en daarmee eveneens tot geluids- en stankoverlast weersproken. Zij heeft in dit verband aangevoerd dat het magazijn niet tot een toename, maar juist tot een afname van verkeersbewegingen zal leiden. Het zal volgens [gedaagden c.s.] niet meer nodig zijn gemiddeld drie keer per dag heen en weer te rijden naar de huidige opslagloods en er zal ook niet vaker dan voorheen (’s nachts) worden bevoorraad. [gedaagden c.s.] betwist niet dat de vrachtauto’s die de goederen laden en lossen dichterbij het perceel van [eiser] komen - hoeveel staat tussen partijen ter discussie - maar stelt hier tegenover dat de bevoorrading in de nacht zal gebeuren en dat de vrachtauto’s stapvoets zullen rijden, zodat [eiser] hier geen hinder van zal ondervinden. [eiser] heeft deze stellingen vervolgens niet voldoende weersproken, zodat het er voorshands voor moet worden gehouden dat de komst van het magazijn niet tot een toename van verkeersbewegingen zal leiden. Om deze reden is voorshands evenmin aannemelijk geworden dat vanwege het magazijn meer geluids- en stankoverlast zal optreden.
Alternatieve locatie
4.11.
Het belang van [gedaagden c.s.] bij de voorgenomen realisatie van het magazijn is gelegen in bedrijfseconomische en logistieke redenen. [eiser] stelt niettemin dat [gedaagden c.s.] het magazijn op een andere wijze kan realiseren, maar heeft deze stelling niet onderbouwd. [gedaagden c.s.] heeft harerzijds aangevoerd dat zij een alternatief voor de beoogde locatie van het magazijn heeft onderzocht, maar dat zij dit niet heeft gevonden. [eiser] is op dit argument niet ingegaan, zodat niet aannemelijk is geworden dat een alternatieve locatie voor de realisatie van het magazijn voor handen is.
Slotsom
4.12.
Op basis van het voorgaande kan niet worden aangenomen dat het te realiseren magazijn zodanige hinder zal opleveren dat die jegens [eiser] onrechtmatig is. De vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
Proceskosten en nakosten
4.13.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden c.s.] worden begroot op:
- griffierecht € 626,00
- salaris advocaat €
816,00
Totaal € 1.442,00
4.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden c.s.] tot op heden begroot op € 1.442,00, te voldoen binnen veertien dagen na datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [eiser] onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [gedaagden c.s.] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten begroot op: € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.J. Schoenaker en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2018.