ECLI:NL:RBMNE:2018:1816

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
30 april 2018
Zaaknummer
NL17.9949
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetprocedure tegen dwangbevelen van de Ontvanger van de Belastingdienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 april 2018 uitspraak gedaan in een verzetprocedure die door de eisende partijen, bestaande uit drie besloten vennootschappen en een particulier, was aangespannen tegen de Ontvanger van de Belastingdienst. De eisers, gezamenlijk aangeduid als [eiseres sub 1 c.s.], waren het niet eens met de tenuitvoerlegging van verschillende dwangbevelen die door de Ontvanger waren uitgevaardigd in verband met belastingschulden die in de jaren 2015 tot en met 2018 waren ontstaan. De eisers stelden dat zij nooit de belastingaanslagen, aanmaningen en dwangbevelen hadden ontvangen en dat de materiële verschuldigdheid van de belastingschuld niet vaststond. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers beoordeeld en geconcludeerd dat de eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd om hun stellingen te onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de Ontvanger rechtmatig had gehandeld en dat de dwangbevelen geldig waren. De rechtbank verklaarde het verzet van [eiseres sub 1 c.s.] ongegrond en wees de overige vorderingen af. Tevens werd [eiseres sub 1 c.s.] veroordeeld in de proceskosten van de Ontvanger, die op € 1.522,00 werden begroot.

Uitspraak

_________________________________________________________________ _
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL17.9949
Vonnis van 26 april 2018
in de zaak van

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[eiseres sub 1] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ( […] ) en kantoorhoudende in [vestigingsplaats]2. [eiser sub 2] ,wonende te [woonplaats] ,3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[eiseres sub 3] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ( […] ) en kantoorhoudende in [vestigingsplaats]eisers, hierna samen te noemen: [eiseres sub 1 c.s.] ,advocaat J.R.R. Oevering,

tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST / KANTOOR UTRECHT,
kantoorhoudende te Utrecht,
verweerster, hierna te noemen: de Ontvanger,
advocaat N.M. Korstenbroek te Amsterdam.
Eisende partijen zullen hierna gezamenlijk [eiseres sub 1 c.s.] worden genoemd en afzonderlijk [eiseres sub 1] , [eiser sub 2] en [eiseres sub 3] . Gedaagde partij zal als de Ontvanger worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de procesinleiding en gronden
  • het verweerschrift
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 15 maart 2018.
1.2.
Daarna is de datum van de uitspraak bepaald.

2.De inleiding

2.1.
De Ontvanger heeft in de jaren 2015 tot en met 2018 verschillende dwangbevelen uitgevaardigd tegen [eiseres sub 1 c.s.] Aan deze dwangbevelen liggen belastingschulden ten grondslag van (exclusief rente en kosten) ruim € 14.000,00 (ten aanzien van [eiseres sub 3] ), ruim € 7.000,00 (ten aanzien van [eiseres sub 1] ) en ruim € 140.000,00 (ten aanzien van [eiser sub 2] ).
2.2.
Op 26 juli 2017 heeft de Ontvanger (opnieuw) bevelen tot betaling betekend aan [eiseres sub 1 c.s.] en executoriaal beslag laten leggen op roerende zaken in de woning van [eiser sub 2] . Daarnaast heeft de Ontvanger toen executoriale derdenbeslagen laten leggen ten laste van [eiseres sub 3] en [eiseres sub 1] .
2.3.
[eiseres sub 3] en [eiseres sub 1] hebben vervolgens verschillende bedragen aan de Ontvanger betaald. [eiseres sub 1] heeft daarmee de belastingschulden waar deze procedure om gaat voldaan. Ten opzichte van [eiseres sub 3] staat nog een schuld open van € 602,00. Inmiddels ligt er geen beslag meer ten laste van [eiseres sub 3] en [eiseres sub 1] .
2.4.
[eiseres sub 1 c.s.] is het niet eens met de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen en is daarom op grond van artikel 17 van de Invorderingswet 1990 (hierna: Iw) deze verzetprocedure gestart. [eiseres sub 1 c.s.] vordert na vermindering van haar eis (samengevat) dat de rechtbank voor recht verklaart dat [eiseres sub 1 c.s.] goed opposant is tegen de tenuitvoerlegging van de door de Ontvanger uitgevaardigde dwangbevelen ter zake van de belastingaanslagen en dat deze dwangbevelen als gevolg daarvan buiten effect zijn gesteld.
2.5.
Daarnaast vordert [eiseres sub 1 c.s.] dat de rechtbank de Ontvanger veroordeelt:
  • i) tot opheffing van alle ten laste van [eiser sub 2] gelegde beslagen;
  • ii) zich te onthouden van invorderingsmaatregelingen ten laste van de nog openstaande belastingaanslagen waarvoor de dwangbevelen zijn uitgevaardigd;
  • iii) tot vergoeding van alle door het handelen van de Ontvanger geleden of nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vermeerderen met wettelijke rente;
  • iv) tot vergoeding van de (na)kosten van de procedure.
2.6.
De Ontvanger heeft verweer gevoerd met als conclusie dat de rechtbank het verzet van [eiseres sub 1 c.s.] in een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis ongegrond verklaart en de overige vorderingen afwijst met veroordeling van [eiseres sub 1 c.s.] in de proceskosten.

3.De beoordeling

3.1.
[eiseres sub 1 c.s.] voert de volgende verzetsgronden aan:
[eiseres sub 1 c.s.] heeft de belastingaanslagen, aanmaningen en dwangbevelen nooit ontvangen;
de materiële verschuldigdheid van de onderliggende belastingschuld staat niet vast;
er is een verzoek tot uitstel van betaling aanhangig en de Ontvanger moet handelen alsof dit verzoek is toegewezen;
e in beslag genomen roerende zaken zijn essentieel gereedschap van [eiser sub 2] en de verkoop daarvan legt zijn werkzaamheden en daarmee de bron van inkomen stil;
de roerende zaken waarop beslag is gelegd zijn (grotendeels) van de echtgenote van [eiser sub 2] ;
met de aangekondigde executieverkoop handelt de Ontvanger disproportioneel, onzorgvuldig en in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
3.2.
Deze verzetsgronden zullen nu achtereenvolgens worden beoordeeld.
grond a: ontvangst documenten
3.3.
[eiseres sub 1 c.s.] stelt allereerst dat het beslag onrechtmatig is en de executiemaatregelen moeten worden opgeheven omdat zij geen belastingaanslagen, aanmaningen en dwangbevelen heeft ontvangen. Uit artikel 17 lid 3 Iw blijkt dat verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel niet gegrond kan zijn op de stelling dat een aanslagbiljet, aanmaning of dwangbevel niet is ontvangen, tenzij de belastingschuldige aannemelijk maakt dat ontvangst redelijkerwijs moet worden betwijfeld. Het had dus op de weg van [eiseres sub 1 c.s.] gelegen om voldoende concrete omstandigheden naar voren te brengen om aannemelijk te maken dat zij de genoemde documenten niet heeft ontvangen. Dat heeft [eiseres sub 1 c.s.] niet gedaan. Deze verzetsgrond kan dus niet tot toewijzing van de vordering leiden.
grond b: materiële verschuldigdheid
3.4.
Vervolgens voert [eiseres sub 1 c.s.] aan dat zij de aan de dwangbevelen ten grondslag liggende belastingbedragen niet verschuldigd is. Ook op deze stelling kan het verzet op grond van artikel 17 lid 3 Iw echter niet worden gebaseerd.
3.5.
Ook los daarvan kan deze stelling niet tot gegrondverklaring van het verzet leiden. [eiseres sub 1 c.s.] heeft namelijk niets overgelegd waaruit blijkt dat [eiseres sub 3] en/of [eiseres sub 1] en/of [eiser sub 2] de belastinggelden niet verschuldigd waren toen de dwangbevelen werden uitgevaardigd en de beslagen werden gelegd. Dat [eiseres sub 3] en [eiseres sub 1] hun schuld hebben voldaan nadat het beslag was gelegd (met uitzondering van een bedrag van € 602,00) betekent niet dat het beslag ten tijde van het leggen daarvan onrechtmatig was en/of de dwangbevelen ten onrechte zijn betekend. Inmiddels ligt er overigens geen beslag meer ten laste van [eiseres sub 3] en [eiseres sub 1] . De stelling dat verschillende aanslagen nog gecorrigeerd moeten worden als gevolg van door de boekhouder van [eiseres sub 1 c.s.] ingediende herzieningsverzoeken, is ook niet gemotiveerd onderbouwd. De Ontvanger stelt bovendien helemaal geen herzieningsverzoeken te hebben ontvangen.
3.6.
Ten laste van [eiser sub 2] ligt nog wel beslag. Namens hem is op de zitting verklaard dat [eiser sub 2] sinds de indiening van de procesinleiding zes keer € 13.000,00 heeft betaald en dat de Ontvanger niet met al deze betalingen rekening heeft gehouden bij het (her)berekenen van de thans nog openstaande schuld. Deze stelling is echter niet onderbouwd met een overzicht of berekening. Voor zover het al klopt dat de schuld van [eiser sub 2] lager is dan de Ontvanger heeft uitgerekend, leidt dit bovendien niet tot onrechtmatigheid van het beslag en/of tot het oordeel dat de dwangbevelen buiten effect moeten blijven. Met deze betalingen is de totale schuld van [eiser sub 2] (van ruim € 140.000,00) namelijk nog niet voldaan. Verder volgt uit de stellingen van partijen dat de opbrengst van de roerende zaken waarop beslag is gelegd veel lager zal uitvallen dan de thans nog bestaande schuld.
grond c: uitstelverzoek
3.7.
[eiseres sub 1 c.s.] voert verder aan dat de Ontvanger is gaan executeren ondanks het aanhangige verzoek tot uitstel van betaling. Voor de beoordeling van deze stelling zijn de navolgende feiten van belang. Toen het beslag werd gelegd en de dwangbevelen werden uitgevaardigd (26 juli 2017) was er geen uitstelverzoek aanhangig. Vervolgens is de executieverkoop van de roerende zaken van [eiser sub 2] bepaald op 13 september 2017. Daarna is [eiseres sub 1 c.s.] door middel van het uitbrengen van een dagvaarding op 11 september 2017 in verzet gekomen tegen de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen. Omdat bij rechtbank Midden-Nederland inmiddels het nieuwe procesrecht was ingevoerd (KEI), had [eiseres sub 1 c.s.] haar bezwaar echter met een procesinleiding moeten beginnen in plaats van een dagvaarding. Door deze verkeerde start van de procedure kwam de vraag op of de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen, die twee dagen na het betekenen van de dagvaarding zou plaatsvinden, wel geschorst was. De Ontvanger heeft er toen voor gekozen de executieverkoop niet op 13 september 2017 te laten plaatsvinden, maar te verplaatsten naar 3 oktober 2017. Vervolgens kon [eiseres sub 1 c.s.] alsnog op de juiste wijze in verzet komen, waardoor de aangezegde executie conform de wens van [eiseres sub 1 c.s.] van rechtswege zou worden geschorst. Inmiddels had [eiseres sub 1 c.s.] op 14 september 2017 een verzoek bij de Ontvanger ingediend om een betalingsregeling te treffen. Dit verzoek is op 10 november 2017 afgewezen.
3.8.
Op de zitting heeft [eiseres sub 1 c.s.] uitgelegd dat zij vindt dat de Ontvanger onrechtmatig heeft gehandeld door de executoriale verkoop aan te zeggen tegen 3 oktober 2017, terwijl op het moment dat dit werd gedaan een (nieuw) verzoek tot uitstel van betaling was ingediend. Volgens [eiseres sub 1 c.s.] mag de Ontvanger na ontvangst van een zodanig uitstel geen executiemaatregelen nemen, wat een aanzegging wel is. Deze stelling kan om meerdere redenen niet slagen. De verplaatsing van de datum van 13 september 2017 naar 3 oktober 2017 is ten eerste in het belang van [eiseres sub 1 c.s.] gedaan. Immers, hierdoor werd [eiseres sub 1 c.s.] in staat gesteld de verzetprocedure op de juiste wijze in te leiden, hoefde de executie op 13 september niet plaats te vinden en werd de aangezegde executie op 3 oktober 2017 van rechtswege geschorst. Deze handelwijze van de Ontvanger is daarmee geenszins onrechtmatig jegens [eiseres sub 1 c.s.] Ten tweede is het zo dat [eiseres sub 1 c.s.] geen belang heeft bij dit verwijt aan het adres van de Ontvanger. Het staat namelijk vast dat de executieverkoop geen doorgang heeft gevonden, ook niet op 3 oktober 2017. En dat wist [eiseres sub 1 c.s.] ook toen die aanzegging van de nieuwe datum werd gedaan. Ten derde heeft [eiseres sub 1 c.s.] niet (onderbouwd) gesteld dat zij door het aanzeggen van een nieuwe datum schade heeft geleden. Nu dit alles al leidt tot verwerping van deze verzetsgrond, kan in het midden blijven of het aanzeggen van een nieuwe datum voor de executieverkoop moet worden aangemerkt als executiemaatregel, wat [eiseres sub 1 c.s.] stelt en de Ontvanger betwist.
grond d: roerende zaken zijn essentieel gereedschap
3.9.
[eiseres sub 1 c.s.] heeft ook aangevoerd dat de Ontvanger beslag heeft gelegd op roerende zaken die [eiser sub 2] nodig heeft om zijn bedrijf te voeren. Om welke roerende zaken het precies gaat, heeft [eiseres sub 1 c.s.] niet nader toegelicht. Ook als het overigens klopt dat [eiser sub 2] bepaalde roerende zaken nodig heeft om zijn werkzaamheden uit te oefenen, maakt dat niet automatisch dat de beslaglegging onrechtmatig is. Daarvoor is het volgende redengevend. Op grond van artikel 447 Rv geldt dat er geen beslag mag worden gelegd op gereedschappen van ambachtslieden en werklieden die tot hun persoonlijk bedrijf behoren. [eiseres sub 1 c.s.] heeft echter niet onderbouwd dat die uitzondering zich in dit geval voordoet. Bovendien heeft de Ontvanger deze stelling - voor zover [eiseres sub 1 c.s.] deze al heeft ingenomen - betwist en heeft [eiseres sub 1 c.s.] de kans om deze verder toe te lichten op de zitting niet benut. Ook deze stelling leidt dus niet tot toewijzing van de vordering.
grond e: roerende zaken zijn van echtgenote
3.10.
[eiseres sub 1 c.s.] heeft vervolgens aangevoerd dat de roerende zaken waarop het beslag ligt grotendeels van de echtgenote van [eiser sub 2] zijn. Deze verzetsgrond slaagt niet. Als het klopt dat de roerende zaken van de echtgenote van [eiser sub 2] zijn, is het uitgangspunt namelijk dat zij daartegen zelf een beroepsschrift moet indienen (zie artikel 22 Iw). Hoewel er uitzonderingen denkbaar zijn, heeft [eiseres sub 1 c.s.] niet uitgelegd waarom in dit geval van een uitzonderingssituatie sprake is.
3.11.
Daar komt bij dat [eiseres sub 1 c.s.] onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd dat de zaken waarop beslag ligt van zijn echtgenote zijn. [eiseres sub 1 c.s.] heeft weliswaar aangeboden om deze stelling met nadere documenten te onderbouwen, maar zij had die onderbouwing meteen bij inleiding van de procedure of op de mondelinge behandeling moeten doen.
grond f: belangenafweging
3.12.
De overige argumenten van [eiseres sub 1 c.s.] komen erop neer dat een belangenafweging moet worden gemaakt. Het uitgangspunt daarbij is dat de Ontvanger een zwaarwegend belang heeft bij het behouden van haar wettelijke mogelijkheid om executiemaatregelen te treffen als een belastingschuldige zijn schulden niet betaalt. Het is namelijk de taak van de Ontvanger om belastingschulden te incasseren. Dat betekent dat het verzet van [eiseres sub 1 c.s.] alleen kan worden toegewezen als blijkt dat [eiseres sub 1 c.s.] een zodanig zwaarwegend belang heeft bij het voorkomen van de executie, dat de Ontvanger met de voortzetting ervan misbruik maakt van haar bevoegdheid (zie artikel 3:13 BW). Van zo’n zwaarwegend belang aan de zijde van [eiseres sub 1 c.s.] is in dit geval niet gebleken. Dit wordt hierna toegelicht.
3.13.
De rechtbank stelt voorop dat er alleen nog maar beslag ligt ten laste van [eiser sub 2] en dat er ten aanzien van [eiseres sub 3] nog een dwangbevel is voor een schuld van € 602,00. [eiseres sub 1] heeft de schulden waarvoor dwangbevelen zijn uitgevaardigd voldaan. De belangenafweging die moet worden gemaakt gaat dus (grotendeels) om het belang van [eiser sub 2] bij het stoppen van de executie.
3.14.
Het betoog van [eiseres sub 1 c.s.] komt er kort gezegd op neer dat de markt is aangetrokken zodat [eiseres sub 1 c.s.] er nu financieel beter voor staat dan voorheen. Dit heeft er toe geleid dat [eiseres sub 1 c.s.] sinds augustus 2017 aanzienlijke betalingen heeft gedaan aan de Ontvanger, waarbij ook [eiser sub 2] een groot deel van zijn schuld heeft voldaan. Volgens [eiseres sub 1 c.s.] kan [eiser sub 2] zekerheid stellen door middel van een ‘letter of comfort’. De uitwinning van de roerende zaken waarop het beslag ligt zal volgens [eiseres sub 1 c.s.] leiden tot haar faillissement en tot reputatieschade. Bovendien is het ook in het belang de Ontvanger om de executie te stoppen. In dat geval kan [eiser sub 2] namelijk blijven betalen en daarmee zal een hogere belastingopbrengst worden gegenereerd dan met de uitwinning van de roerende zaken, aldus [eiseres sub 1 c.s.]
3.15.
Volgens de Ontvanger heeft [eiseres sub 1 c.s.] al jarenlang schulden bij de Ontvanger en is [eiseres sub 1 c.s.] de betalingsregelingen die eerder zijn overeengekomen structureel niet nagekomen. Het verwijzen naar een letter of comfort is niet hetzelfde als zekerheid stellen, wat [eiser sub 2] niet heeft gedaan, aldus de Ontvanger. Ondanks het feit dat het verkopen van de roerende zaken minder geld op zal leveren dan als [eiser sub 2] zijn schulden betaalt, kan de Ontvanger er niet van uit gaan dat [eiser sub 2] dit zal doen. [eiser sub 2] heeft namelijk al sinds 2015 een belastingschuld en aan hem is al heel vaak uitstel verleend. Het feit dat [eiseres sub 3] en [eiseres sub 1] de schulden waar het in deze zaak om gaat inmiddels voor een groot deel hebben voldaan, is volgens de Ontvanger ook geen indicatie dat [eiser sub 2] alles zal betalen, ook omdat er sinds het uitbrengen van de procesinleiding weer nieuwe schulden zijn bijgekomen.
3.16.
[eiseres sub 1 c.s.] heeft de stellingen van de Ontvanger niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, althans heeft zij onvoldoende handvaten geboden op grond waarvan de Ontvanger er nu wel vanuit moet gaan dat snel alle schulden worden voldaan (en de executie niet nodig is). Daarbij weegt mee dat [eiser sub 2] niet zelf op de zitting is verschenen, maar zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn advocaat. Hierdoor heeft de rechtbank hem geen vragen kunnen stellen over (1) zijn belang, (2) waarom hij al die jaren zijn belastingschuld niet heeft betaald, (3) waarom hij dat nu wel snel zal doen en (4) waarom hij geen zekerheid kan stellen, anders dan de niet door de Ontvanger geaccepteerde ‘letter of comfort’. Ook heeft [eiser sub 2] hierdoor de kans voorbij laten gaan om opnieuw met de Ontvanger in overleg te treden. Dit weegt de rechtbank mee in zijn nadeel.
3.17.
Met inachtneming van al het bovenstaande valt niet in te zien waarom het belang van [eiser sub 2] (en [eiseres sub 3] ) bij het stoppen van de executie zwaarder moet wegen dan het belang van de Ontvanger bij het innen van belasting. Het verzet van [eiseres sub 1 c.s.] zal daarom ongegrond worden verklaard
uitvoerbaar bij voorraad?
3.18.
De Ontvanger heeft de rechtbank verzocht de ongegrondverklaring uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zodat de executie niet (opnieuw) wordt geschorst als [eiseres sub 1 c.s.] hoger beroep instelt.
3.19.
De ongegrondverklaring van het verzet kan uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard als de belastingschuldige die de verzetprocedure is gestart door het inroepen van de aan het verzet verbonden schorsende werking (zie artikel 17 lid 2 Iw), zijn bevoegdheid misbruikt. Daarvan is sprake als het verzet zo duidelijk kansloos is, dat het belang van de belastingschuldige bij de schorsing van de tenuitvoerlegging niet opweegt tegen het belang van de Ontvanger bij de voortzetting daarvan (zie HR 8 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1525, r.o. 3.3.).
3.20.
Van een evident kansloos verzet is in dit geding geen sprake. Er zijn namelijk omstandigheden denkbaar op grond waarvan een belangenafweging wél in het voordeel van [eiseres sub 1 c.s.] uitvalt. Hoewel deze omstandigheden zich op dit moment niet voordoen, maakt dit dat de rechtbank de ongegrondverklaring van het verzet niet uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat [eiseres sub 1 c.s.] zich in het verleden niet constructief tegenover de Ontvanger heeft gedragen. Deze niet-meewerkende houding is bevestigd door de opmerking van (de advocaat van) [eiseres sub 1 c.s.] op de zitting, dat de schorsende werking van de executie meebrengt dat [eiseres sub 3] en [eiser sub 2] kunnen stoppen met betalen. Deze stelling is uiteraard onjuist en getuigt niet van oplossingsgerichte houding. Daar staat tegenover dat [eiseres sub 1 c.s.] na de aanzegging tot executoriale verkoop wel gestart is met gedeeltelijke betalingen van haar schulden en dat de mogelijke opbrengst van de verkoop van de roerende zaken op een zeer laag bedrag wordt geschat. Niet valt uit te sluiten dat als [eiseres sub 1 c.s.] haar goede wil blijft tonen en blijft betalen, deze omstandigheden haar in een (latere) belangenafweging kunnen helpen.
conclusie en kosten
3.21.
De conclusie is dat het verzet van [eiseres sub 1 c.s.] ongegrond zal worden verklaard en dat de overige vorderingen van [eiseres sub 1 c.s.] worden afgewezen.
3.22.
[eiseres sub 1 c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten de Ontvanger worden veroordeeld. Die kosten worden begroot op € 1.522,00 (€ 618,00 aan griffierecht en € 904,00 - 2 punten x tarief € 452,00 - aan advocatensalaris).

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart het verzet van [eiseres sub 1 c.s.] ongegrond,
4.2.
wijst de vorderingen af,
4.3.
veroordeelt [eiseres sub 1 c.s.] in de proceskosten, aan de kant van de Ontvanger tot op heden begroot op € 1.522,00,
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.H. van Driel van Wageningen en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2018.