ECLI:NL:RBMNE:2018:1706

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
16/659792-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor mishandeling van zijn partner met fatale gevolgen

Op 24 april 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 27-jarige man uit Polen, die beschuldigd werd van het mishandelen van zijn partner in een hotelkamer in Maarsbergen op 15 juli 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zijn vriendin meermalen met een vlakke hand heeft geslagen en aan haar haren heeft getrokken. De vrouw werd later dood aangetroffen in de hotelkamer, en deskundigen concludeerden dat zij was overleden aan een bloeduitstorting in haar hersenen. De rechtbank kon echter niet vaststellen dat de verdachte het letsel had veroorzaakt dat tot de dood leidde, aangezien het letsel ook het gevolg kon zijn van een val. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zwaarste aanklacht van doodslag, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan mishandeling. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en het strafblad van de verdachte. Uiteindelijk is de man veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, met aftrek van het voorarrest.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659792-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 april 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats] (Polen),
domicilie kiezende te [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 oktober 2017, 19 december 2017, 6 februari 2018 en 10 april 2018. De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden op 10 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R. Leuven en van hetgeen verdachte en mr. M.P. Hilhorst, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partij, dhr. [benadeelde] en zijn raadsman, mr. M.B. Chylinska, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 10 april 2018 nader omschreven. De nader omschreven tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: op 15 juli 2017 te Maarsbergen zijn vriendin, te weten [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door haar te slaan en te stompen tegen het gezicht, haar te duwen en aan haar haren te trekken, waardoor zij is overleden.
subsidiair: op 15 juli 2017 te Maarsbergen zijn vriendin, te weten [slachtoffer] , heeft mishandeld door haar te slaan en te stompen tegen het gezicht, haar te duwen en aan haar haren te trekken, waardoor zij is overleden.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat de mishandeling niet gekwalificeerd kan worden als zware mishandeling de dood ten gevolg hebbende. Om die reden vordert de officier van justitie vrijspraak van het primair tenlastegelegde.
De officier van justitie acht de subsidiair tenlastegelegde mishandeling wel bewezen, maar de officier van justitie acht niet bewezen dat die mishandeling de dood ten gevolge heeft gehad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Uit het dossier volgt niet dat de handelingen van verdachte bij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel hebben doen ontstaan. De deskundigen concluderen dat de diverse letsels niet aan specifieke handelingen van verdachte kunnen worden gekoppeld. Het causaal verband ontbreekt. Voor zover de handelingen van verdachte al zwaar lichamelijk letsel ten gevolge zouden hebben gehad, is dit niet opzettelijk geweest. Tot slot ontbreekt het causaal verband tussen het handelen van verdachte en de dood van [slachtoffer] .
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde betoogt de raadsvrouw dat er geen causaal verband kan worden vastgesteld tussen het handelen van verdachte en het overlijden van [slachtoffer] , zodat verdachte vrij dient te worden gesproken van het onderdeel
‘terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad’. De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor zover het ziet op een eenvoudige mishandeling.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De rechtbank moet beoordelen of op basis van de feiten die zijn komen vast te staan, de vraag beantwoord kan worden of door toedoen van verdachte dusdanig (zwaar lichamelijk) letsel is toegebracht aan [slachtoffer] , dat zij als gevolg daarvan is komen te overlijden.
Feiten
Op 15 juli 2017 wordt het levenloze lichaam van [slachtoffer] aangetroffen in hotelkamer 219 van het voormalig Amrath hotel te Maarsbergen.
Buren van naastgelegen kamers verklaren onder andere dat de ruzie tussen [slachtoffer] en verdachte begon rond middernacht en dat deze de hele nacht heeft geduurd. Getuigen zagen [slachtoffer] en verdachte achter elkaar aanlopen in de gangen van het hotel, in de centrale hal en buiten. Verdachte en [slachtoffer] schreeuwden tegen elkaar, zowel op de hotelkamer als op de gang. De buren hoorden geschreeuw, bonken en stompen met voorwerpen tegen de muren uit de kamer van [slachtoffer] en verdachte.
Op de camerabeelden van de gang, waaraan de kamer van verdachte en [slachtoffer] grenst, is te zien dat rond half 1 ’s nachts een ruzie ontstaat. [slachtoffer] danst uitdagend om verdachte heen en heeft een ontbloot onderlichaam. Verdachte slaat [slachtoffer] meermalen met een vlakke hand in het gezicht en trekt aan haar haren. Ook is te zien dat [slachtoffer] eenmaal uit zichzelf en eenmaal na een duw van verdachte op haar hoofd valt.
Verdachte verklaart dat hij inderdaad ruzie had met [slachtoffer] en haar in de gang toen een paar keer met de vlakke hand heeft geslagen. Enkele uren later heeft hij haar in de hotelkamer nog eenmaal met de vlakke hand geslagen. Verdachte is vervolgens in slaap gevallen. Toen hij tussen 12:00 uur en 13:00 uur wakker werd lag [slachtoffer] voor het bed op de grond. Verdachte constateerde toen dat zij was overleden.
Forensisch onderzoek
Pathologisch en neurologisch onderzoek wees uit dat de letsels aan het hoofd van [slachtoffer] hebben geleid tot een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies (subduraal hematoom) met ernstige inklemming van de hersenen tot gevolg. Inklemming van de hersenen leidt tot verstoring van de aansturing van belangrijke lichaamsfuncties (zoals ademhaling en hartslag). Het overlijden van [slachtoffer] kan zodoende zonder meer verklaard worden door dit subduraal hematoom. Een subduraal hematoom is het gevolg van geweldsinwerking op het hoofd.
De deskundigen concluderen dat aan de hand van de lokalisatie van het subduraal hematoom geen conclusie kan worden getrokken met betrekking tot de plaats van de geweldsinwerking. Een subduraal hematoom kan namelijk ook na een simpele val (bijvoorbeeld vanuit staande positie) ontstaan. Aan de hand van het beeldmaterieel is niet mogelijk gebleken om de geweldsinwerkingen (driemaal tegen het hoofd slaan en tweemaal vallen) te relateren aan specifieke letsels.
De patholoog kan evenmin vaststellen hoeveel tijd er gezeten heeft tussen het geweld van buitenaf en het ontstaan van de symptomen van een subduraal hematoom. De klachten hoeven niet direct na het ongeval op te treden, omdat het een tijd kan duren voordat voldoende bloed is opgehoopt om aanleiding te geven tot herseninklemming.
Beoordeling
Causaal verband tussen de handelingen van verdachte en de dood van [slachtoffer] (primair en subsidiair)
Op basis van de conclusies van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat er een causaal verband is tussen de handelingen van verdachte en het ontstaan van het subduraal hematoom, waaraan [slachtoffer] is overleden. De rechtbank kan niet vaststellen dat door toedoen van verdachte het subduraal hematoom is ontstaan. Op de beelden is namelijk ook te zien dat [slachtoffer] uit zichzelf valt en daarbij met haar hoofd op de grond terecht komt. Ook die val kan het subduraal hematoom hebben veroorzaakt. Niet buiten redelijke twijfel kan dan ook worden vastgesteld dat het handelen van verdachte heeft geleid tot het subduraal hematoom en de daaropvolgende dood van [slachtoffer] . De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat door het handelen van verdachte [slachtoffer] is overleden.
Aldus zal verdachte worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde
‘terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad’.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel (primair)
De rechtbank acht evenmin bewezen dat verdachte het opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] . Niet is gebleken dat verdachte [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen, terwijl het met de vlakke hand slaan en het aan de haren trekken van [slachtoffer] evenmin voorwaardelijk opzet oplevert op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal verdachte van het primair ten laste gelegde dan ook integraal vrijspreken.
Mishandeling (subsidiair)
Al hetgeen hiervoor genoemd in ogenschouw nemende, is de rechtbank van oordeel dat verdachte enkel verweten kan worden dat hij zijn vriendin, [slachtoffer] , meermalen met de vlakke hand tegen het gezicht heeft geslagen en aan haar haren heeft getrokken.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het feit dat de raadsvrouw geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen: [1]
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 april 2018;
  • het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden van 16 juli 2017.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Subsidiair:
op 15 juli 2017 te Maarsbergen, gemeente Utrechtse Heuvelrug, zijn levensgezel, te weten [slachtoffer] , heeft mishandeld door meermalen met een vlakke hand tegen het gezicht te slaan en voornoemde [slachtoffer] aan haar haren te trekken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Subsidiair: mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 2 maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij een bewezenverklaring artikel 9a Wetboek van Strafrecht toe te passen en aan verdachte geen straf op te leggen. De raadsvrouw heeft de volgende omstandigheden aangevoerd waarmee de rechtbank rekening dient te houden. Allereerst heeft deze verdenking zwaar gedrukt op de emotionele gesteldheid van verdachte. Daarnaast heeft verdachte zeven maanden in voorlopige hechtenis gezeten. De zaak heeft ook veel media-aandacht gehad in zowel Nederland als Polen. Verdachte ervaart tevens persoonlijk leed door het gemis van zijn levensgezel. Door zijn detentie heeft hij geen afscheid kunnen nemen van zijn partner. Tot slot heeft hij vanaf het eerste moment meegewerkt aan het afleggen van een verklaring en heeft hij daarin zijn handelen niet gemarginaliseerd. Hij heeft zelfs méér verklaard dan uit het dossier valt te herleiden. De raadsvrouw stelt dat gelet op al deze omstandigheden een strafoplegging geen enkele toegevoegde waarde meer heeft.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn partner, op meerdere momenten. Dat is een ernstig feit, omdat het geweld in de privésfeer plaatsvindt en een slachtoffer zich veilig moet kunnen voelen bij haar partner. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk.
Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat niet volstaan kan worden met een schuldverklaring zonder strafoplegging. Bij de keuze tot opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten die gelden voor mishandeling (huiselijk geweld) en uitspraken in soortgelijke zaken. Daarnaast houdt de rechtbank rekening ermee dat verdachte geen relevantie justitiële documentatie heeft. Om die reden zal de rechtbank de eis van de officier van justitie om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen niet volgen.
Alles afwegende zal de rechtbank een taakstraf opleggen voor de duur van 60 uren met aftrek van het voorarrest, waarbij een dag voorlopige hechtenis zal worden gelijkgesteld met 2 uren taakstraf.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 4.088,87. Dit bedrag bestaat uit materiële schade die betrekking heeft op het overlijden van [slachtoffer] . Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 3.630,00 als vergoeding voor de gemaakte proceskosten.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de materiële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, nu deze schade betrekking heeft op het overlijden van [slachtoffer] en er geen rechtstreeks verband is tussen de mishandeling door verdachte en het overlijden van het slachtoffer. De vordering dient op dit punt niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van de proceskosten heeft de officier van justitie gevorderd dat deze voor toewijzing vatbaar zijn te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Wat betreft de hoogte van het toe te wijzen bedrag refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de opgevoerde kosten niet in causaal verband staan met het eventueel te bewijzen feit. Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de proceskosten stelt de raadsvrouw zich primair op het standpunt dat deze vordering eveneens niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat de opgevoerde voorschotnota en eindnota van elkaar dienen te worden afgetrokken. Het gedeelte dat dan overblijft komt voor toewijzing in aanmerking.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu niet is gebleken van een direct verband tussen de gestelde schade die betrekking heeft op het overlijden van [slachtoffer] en de bewezen verklaarde mishandeling.
Nu de benadeelde partij op grond van het bovenstaande niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, komt de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van de proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking. De benadeelde partij zal
als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten die verdachte heeft gemaakt. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

Bewezenverklaring

- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 60 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 30 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
Benadeelde partij
- verklaart [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. de Stigter, voorzitter, mrs. G.V.M. Veldhoen en R.L.M. van Opstal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. Völkers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 april 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 15 juli 2017 te Maarsbergen, gemeente Utrechtse Heuvelrug, althans in het arrondissement Midden-Nederland, aan zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door meermalen, in elk geval eenmaal, (met kracht) (telkens) (met een gebalde vuist, en/of met een vlakke hand) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , te slaan en/of stompen en/of stoten en/of voornoemde [slachtoffer] te duwen en/of voornoemde [slachtoffer] aan haar haren te trekken, althans met zeer veel kracht geweld op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] uit te oefenen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
art 304 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair:
hij op of omstreeks 15 juli 2017 te Maarsbergen, gemeente Utrechtse Heuvelrug, althans in het arrondissement Midden-Nederland, zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer] , heeft mishandeld door meermalen, in elk geval eenmaal, (met kracht) (telkens) (met een gebalde vuist en/of met een vlakke hand) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , te slaan en/of stompen en/of stoten en/of voornoemde [slachtoffer] te duwen en/of voornoemde [slachtoffer] aan haar haren te trekken, althans met zeer veel kracht geweld op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] uit te oefenen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal 034Maars 2017218102, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 268, een Forensisch dossier doorgenummerd pagina 1 tot en met 300 en een beslagdossier doorgenummerd pagina 1 tot en met 49. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen camerabeelden van 16 juli 2017, pagina 59.