ECLI:NL:RBMNE:2018:1579

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2018
Publicatiedatum
18 april 2018
Zaaknummer
16/705407-16 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor aanranding van twee vrouwen in de bus tussen Utrecht en Zeist

Op 19 april 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 24-jarige man uit Driebergen-Rijsenburg, die in 2016 twee vrouwen in de bus tussen Utrecht en Zeist heeft aangerand. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur en een schadevergoeding aan de slachtoffers. De aanrandingen vonden plaats in januari en maart 2016, waarbij de man zich naast de vrouwen in de bus plaatste en hen ongewenst betastte. De rechtbank oordeelde dat de man seksuele intenties had, en dat zijn verdediging niet geloofwaardig was. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat de man geen strafblad had, wat leidde tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie. De rechtbank heeft ook de vordering van een van de slachtoffers tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de totale schade op € 230,00 werd vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/705407-16 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 april 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1993] te [geboorteplaats] (Irak),
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M. Tromp en van hetgeen verdachte en raadsvrouw mr. A.M.R. van Ginneken, advocaat te Utrecht, alsmede raadsvrouw mr. T.C. Cooman, advocaat te Utrecht, namens benadeelde partij [slachtoffer 1] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
op 23 januari 2016 in een rijdende bus op het traject tussen Utrecht en Zeist
[slachtoffer 1] heeft aangerand, door haar benen en/of geslachtsdeel te betasten en/of aan te raken;
feit 2
op 26 maart 2016 in een rijdende bus op het traject tussen Utrecht en Zeist
[slachtoffer 2] heeft aangerand, door haar benen en haar billen te betasten en/of aan te raken.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. In algemene zin heeft zij de rechtbank gevraagd voorzichtig om te gaan met het proces-verbaal van het uitkijken van de camerabeelden, nu dat interpretaties van de politie bevat en de bewegende camerabeelden niet meer beschikbaar zijn.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat in het dossier geen beelden beschikbaar zijn waarop te zien is dat verdachte naast aangeefster heeft gezeten. Bovendien komt het door aangeefster opgegeven signalement van de dader niet overeen met dat van de verdachte. De aangifte vindt voorts geen ondersteuning in de andere bewijsmiddelen. Op de camerabeelden is niet waarneembaar dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde. Bovendien moet worden bewezen dat verdachte opzet had op een seksuele intentie van de aanraking.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat in deze zaak vast staat dat verdachte naast aangeefster in de bus heeft gezeten en er mogelijk een hand van verdachte op de beelden is te zien, maar niet kan worden bewezen dat verdachte aangeefster opzettelijk bij haar been heeft aangeraakt. Ook voor dit feit stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat geen sprake is geweest van een seksuele intentie bij verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken in de dossiers en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het aan hem onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
feit 1
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft bij de politie -zakelijk weergegeven- als volgt verklaard.
Op 23 januari 2016 stapte ik om 22.38 uur in Utrecht in bus 50 richting Wageningen. Ik moest in Zeist uitstappen. Ik ging aan de raamkant van de bus zitten. Toen ik daar zat, kwam een jongen in mijn richting. Ik zag dat die jongen naast mij kwam zitten. Die jongen had een tas bij zich die hij op zijn schoot zette. Toen die jongen naast mij zat, voelde ik iets kouds op mijn been. Toen ik met mijn hand voelde, voelde ik de hand van de jongen boven op mijn been. Ik wilde zijn hand wegduwen. Ik voelde dat die jongen toen zijn hand verder duwde richting mijn kruis. Ik voelde zijn vingers op mijn kruis. Ik verschoof een beetje naar het raam en keek naar buiten. Ik duwde de hand van die jongen weg en ging verzitten. Daarna voelde ik die hand van die jongen aan de zijkant van mijn been. Die jongen bleef met zijn hand op mijn been tot ik uitstapte. Die jongen aaide de hele tijd met zijn hand over mijn been. [2]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een proces-verbaal van bevindingen -zakelijk weergegeven- als volgt gerelateerd.
Aan de hand van de door mij bekeken opnamen heb ik het volgende waargenomen. [3]
Datum 23-01-2016
Lijnbus 50 Connexxion, traject Utrecht-Wageningen
Slachtoffer/ aangeefster: [slachtoffer 1] .
Verdachte stapt in bij halte Neude te Utrecht omstreeks 22:36 uur en neemt links achter in de bus plaats. Slachtoffer [slachtoffer 1] stapt in bij halte Janskerkhof te Utrecht omstreeks 22:38 uur en neemt plaats rechts achter in en gaat aan de raamkant zitten. Verdachte staat direct op en neemt plaats naast het slachtoffer. Beiden kijken gedurende de rit voor zich uit. Er vindt nauwelijks oogcontact plaats tussen beiden. Tijdens de rit is het hoofd van het slachtoffer hoofdzakelijk op het raam gericht. Omstreeks 22:51 uur staat het slachtoffer op. Verdachte staat ook op en geeft het slachtoffer ruimte om uit te stappen. Te 22:51 uur stapt het slachtoffer uit bij de halte te Zeist. [4]
Verdachte heeft op de terechtzitting -zakelijk weergegeven- verklaard dat hij op
23 januari 2016 in de avond in voornoemde lijnbus 50 van Utrecht naar Wageningen heeft gezeten en in Driebergen is uitgestapt. [5]
Bewijsoverweging feit 1
De rechtbank stelt op basis van het proces-verbaal van bevindingen van de politie vast dat verdachte naast het slachtoffer in de bus heeft gezeten. De rechtbank acht de verklaring van aangeefster wat er vervolgens in de bus is gebeurd, betrouwbaar. Anders dan door de verdediging is aangevoerd, vindt haar verklaring steun in het proces-verbaal van bevindingen van uitkijken van de camerabeelden. Daarin wordt namelijk gerelateerd dat verdachte vanachter in de bus naast haar komt zitten en zij – zoals zij zelf ook heeft verklaard – niet heeft gereageerd op de aanrakingen van verdachte, maar de hele tijd naar buiten heeft gekeken, omdat ze perplex was over wat er gebeurde. Deze feitelijke gang van zaken stemt overeen met hetgeen er volgens de politie op de beelden is te zien.
feit 2
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft bij de politie -zakelijk weergegeven- als volgt verklaard.
Op 26 maart 2016 ging ik met de bus in Utrecht naar Zeist. [6] Ik ging aan de raamkant zitten en de stoel naast mij was vrij. Vervolgens kwam een man naast me zitten. We hadden allebei onze tassen op schoot, waardoor andere mensen zijn handen niet konden zien. Zijn handen lagen onder zijn tas. Zijn vingers raakten mijn been aan. Ik heb mijn benen aan de kant geschoven, Vervolgens raakte hij weer mijn been aan. [7] Toen wilde ik ergens anders gaan zitten. Ik wilde voorbij hem lopen. Hij stond niet op toen ik hem wilde passeren. Ik moest over hem heen klimmen. Op het moment dat ik over hem heen klom, voelde ik een hand
net onder mijn bil en onder mijn rokje. Ik ben naar de buschauffeur gegaan en heb hem verteld wat er was gebeurd. De buschauffeur zag toen politieagenten. Die heeft hij aangesproken. Die agenten vroegen wat er was gebeurd. Toen heb ik de jongen aangewezen en werd de jongen uit de bus gehaald. [8]
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben in een proces-verbaal van bevindingen -zakelijk weergegeven- als volgt gerelateerd.
Op 26 maart 2016 in Zeist stopte een bus. In de bus trof ik een meisje aan welke naast de buschauffeur stond. Het meisje viel mij direct op omdat zij een heel wit gezicht had. Ook zag ik dat het meisje helemaal stond te trillen op haar benen.
Ik heb aan het meisje gevraagd om aan te wijzen waar de man in de bus zat. Toen wees zij naar een man. Ik ben daarop naar de betreffende man gelopen. De man bleek te zijn genaamd: [verdachte] , geboren op [1993] te [geboorteplaats] . [9]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een proces-verbaal van bevindingen -zakelijk weergegeven- als volgt gerelateerd.
Aan de hand van de door mij bekeken opnamen heb ik het volgende waargenomen. [10]
Datum 26-03-2016
Lijnbus 50 Connexxion, traject Amersfoort-Wageningen.
Slachtoffer/ aangeefster: [slachtoffer 2]
Om 22.37 uur gaat het slachtoffer in de bus zitten. Zij neemt plaats aan de raamzijde. De verdachte doet zijn rugtas af en gaat naast haar zitten. Verdachte legt zijn rugtas op zijn benen. (..) Het slachtoffer staat op van haar zitplaats. De verdachte blijft zitten. Het slachtoffer klimt als het ware over de verdachte heen. [11] Het slachtoffer loopt naar voren. [12]
Bewijsoverweging feit 2
Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat verdachte meerdere malen met zijn hand haar been heeft aangeraakt. Ook als zij gaat verzitten, gaat verdachte hiermee door. Deze aanrakingen zijn vervolgens reden voor het slachtoffer om op te staan en weg te lopen. Ook bij het opstaan raakt verdachte aangeefster opnieuw aan. Van het toevallig of per ongeluk aanraken, zoals door de raadsvrouw is bepleit, is onder deze omstandigheden dan ook geen sprake.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat niet bewezen kan worden dat verdachte het slachtoffer opzettelijk bij haar benen heeft aangeraakt.
Bewijsoverwegingen feiten 1 en 2
De rechtbank overweegt ten aanzien van beide feiten dat in haar overtuiging heeft meegewogen dat er sprake is van eenzelfde modus operandi van verdachte. Op 23 januari 2016 en 26 maart 2016 neemt verdachte plaats naast een vrouw in de bus, legt hij zijn tas op zijn schoot en betast hij met zijn hand onder zijn tas de vrouwen.
Anders dan de door de verdediging bepleit, acht de rechtbank bewezen dat sprake is geweest van een seksuele intentie bij verdachte, gelet op de plaatsen van het lichaam en de wijze waarop verdachte de vrouwen heeft betast.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 23 januari 2016 in een rijdende bus op het traject tussen Utrecht en Zeist door een
andere feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, door die [slachtoffer 1] meermalen, op onverhoedse wijze (terwijl zij in die bus aan de raamzijde zat met verdachte naast haar) en ondanks haar protest door verdachtes hand weg te duwen, haar been en geslachtsdeel te betasten;
feit 2
op 26 maart 2016 in een rijdende bus op het traject tussen Utrecht en Zeist door een andere feitelijkheid [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, door die [slachtoffer 2] meermalen, op onverhoedse wijze (terwijl zij in die bus aan de raamzijde zat met verdachte naast haar), haar benen te betasten en (toen zij opstond en verdachte moest passeren om weg te komen), onder haar rokje haar billen te betasten.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert ten aanzien van de feiten 1 en 2 volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
telkens: feitelijke aanranding van de eerbaarheid

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 240 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om rekening te houden met de volgende omstandigheden. Er is sprake van schending van de redelijke termijn. Verdachte heeft al die tijd in onzekerheid geleefd over wat er met de zaak zou gebeuren. Een veroordeling voor een zedendelict zal daarnaast mogelijk voor lange duur negatieve gevolgen kunnen hebben voor het verstrekken van een Verklaring omtrent het Gedrag aan verdachte. Tot slot was verdachte ten tijde van het ten laste gelegde 22 jaar oud en daarmee een jong-volwassenene. Gelet op deze omstandigheden heeft de raadsvrouw primair verzocht om een geheel voorwaardelijke taakstraf aan verdachte op te leggen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de strafeis van de officier van justitie te matigen mede gelet op de relatief geringe ernst van de feiten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Uit de verklaringen van de slachtoffers blijkt dat zij langere tijd angstig waren om verdachte opnieuw tegen te komen.
De rechtbank is van oordeel dat evenwel aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd, gelet op de hierna te noemen straf verminderende omstandigheden.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de redelijke termijn is overschreden. Tussen het verhoor van verdachte en de uitspraak van de rechtbank, is meer dan twee jaar verstreken. Deze overschrijding moet matiging van de op te leggen straf tot gevolg hebben, te meer nu sprake was van een verdenking van zedendelicten.
De rechtbank constateert verder dat verdachte geen strafblad heeft en nadien ook niet meer met politie of justitie in aanraking is geweest. In straf verminderende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten 22 jaar en dus jong-volwassene was.
Daarnaast betekent de veroordeling voor deze zedendelicten dat dit mogelijk voor een lange duur nadelige gevolgen kan hebben voor het verstrekken van een Verklaring omtrent het Gedrag aan verdachte. Gelet op de studie farmacie die verdachte volgt, is het zeer wel mogelijk dat verdachte een dergelijke verklaring voor een toekomstige werkgever moet aanvragen en niet verkrijgt. Hiermee wordt verdachte in zijn toekomstperspectief dus al gestraft.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 80 uren, bij niet (naar behoren) verrichten te vervangen door 40 dagen hechtenis passend en geboden is. De rechtbank zal bevelen dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 566,33. Dit bedrag bestaat uit € 66,33 materiële schade en € 500,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd om de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren om de volgende redenen. Ten eerste is vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Ten tweede heeft de benadeelde partij niet rechtstreekse schade geleden als gevolg van het onder 1 ten laste gelede. De beweerdelijke aanranding speelt slechts een ondergeschikte rol voor het consulteren van een psycholoog. Bovendien ving de behandeling pas 22 maanden na het incident plaats.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat op basis van in vergelijkbare zaken toegewezen bedragen en de geringe ernst van het feit de gevorderde immateriële schade moet worden gematigd tot € 200,00.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer 1] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte rechtstreeks schade heeft geleden, met uitzondering van de opgevoerde reiskosten. De rechtbank overweegt daartoe dat niet enkel het bewezen geachte ten grondslag lag aan het consulteren van een psycholoog, ten gevolge waarvan zij reiskosten heeft gemaakt. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor dat deel in de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Materiële schade: telefoon-, porto- en kopieerkosten
De rechtbank zal de gevorderde materiële schade ten aanzien van telefoon-, porto- en kopieerkosten toewijzen, te weten € 30,00.
Immateriële schade
De rechtbank matigt de gevorderde immateriële schade tot € 200,00. De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegekend. De rechtbank zal de benadeelde partij in de overige gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank waardeert de door de benadeelde partij geleden schade ten gevolge van het bewezen geachte op € 230,00. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Kostenveroordeling
Verder zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [slachtoffer 1] , als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens haar naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het bewezen geachte heeft toegebracht. De maatregel wordt opgelegd voor het aan de benadeelde partij toe te wijzen bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met na te noemen aantal dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 80 (tachtig) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis;
- beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 230,00 (zegge tweehonderddertig euro);
- veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 januari 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] , € 230,00 (zegge tweehonderddertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 januari 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal aan te vullen met hechtenis van 4 (vier) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
- bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Spee, voorzitter, mrs. G. Perrick en M.C. Stoové, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. van Twillert, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 april 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 januari 2016 in een rijdende bus op het traject tussen
Utrecht en Zeist, althans in het arrondissement Midden-Nederland, door geweld
en/of een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een
andere feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van
een of meer ontuchtige handelingen, door die [slachtoffer 1] meermalen, althans
éénmaal, op onverhoedse wijze (terwijl zij in die bus aan de raamzijde zat met
verdachte naast haar) en ondanks haar protest door verdachtes hand weg te
duwen, (aan/bij) haar be(e)n(en) en/of geslachtsdeel te betasten en/of aan te
raken;
2.
hij op of omstreeks 26 maart 2016 in een rijdende bus op het traject tussen
Utrecht en Zeist, althans in het arrondissement Midden-Nederland, door geweld
en/of een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een
andere feitelijkheid [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van een
of meer ontuchtige handelingen, door die [slachtoffer 2] meermalen, althans éénmaal,
op onverhoedse wijze (terwijl zij in die bus aan de raamzijde zat met
verdachte naast haar), haar be(e)n(en) te betasten en/of aan te raken en/of
(toen zij opstond en verdachte moest passeren om weg te komen), onder haar
rokje haar billen te betasten en/of aan te raken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 2 juni 2017, genummerd PL0981-2016026806, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 104. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 16 februari 2016, p. 24.
3.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] d.d. 2 juni 2016, p. 49.
4.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] d.d. 2 juni 2016, p. 50.
5.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 5 april 2018.
6.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 27 maart 2016, p. 41.
7.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 27 maart 2016, p. 42.
8.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 27 maart 2016, p. 41.
9.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] d.d. 27 maart 2016, p. 45.
10.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] d.d. 2 juni 2016, p. 49.
11.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] d.d. 2 juni 2016, p. 51.
12.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] d.d. 2 juni 2016, p. 52.