4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken in de dossiers en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het aan hem onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
feit 1
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft bij de politie -zakelijk weergegeven- als volgt verklaard.
Op 23 januari 2016 stapte ik om 22.38 uur in Utrecht in bus 50 richting Wageningen. Ik moest in Zeist uitstappen. Ik ging aan de raamkant van de bus zitten. Toen ik daar zat, kwam een jongen in mijn richting. Ik zag dat die jongen naast mij kwam zitten. Die jongen had een tas bij zich die hij op zijn schoot zette. Toen die jongen naast mij zat, voelde ik iets kouds op mijn been. Toen ik met mijn hand voelde, voelde ik de hand van de jongen boven op mijn been. Ik wilde zijn hand wegduwen. Ik voelde dat die jongen toen zijn hand verder duwde richting mijn kruis. Ik voelde zijn vingers op mijn kruis. Ik verschoof een beetje naar het raam en keek naar buiten. Ik duwde de hand van die jongen weg en ging verzitten. Daarna voelde ik die hand van die jongen aan de zijkant van mijn been. Die jongen bleef met zijn hand op mijn been tot ik uitstapte. Die jongen aaide de hele tijd met zijn hand over mijn been.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een proces-verbaal van bevindingen -zakelijk weergegeven- als volgt gerelateerd.
Aan de hand van de door mij bekeken opnamen heb ik het volgende waargenomen.
Datum 23-01-2016
Lijnbus 50 Connexxion, traject Utrecht-Wageningen
Slachtoffer/ aangeefster: [slachtoffer 1] .
Verdachte stapt in bij halte Neude te Utrecht omstreeks 22:36 uur en neemt links achter in de bus plaats. Slachtoffer [slachtoffer 1] stapt in bij halte Janskerkhof te Utrecht omstreeks 22:38 uur en neemt plaats rechts achter in en gaat aan de raamkant zitten. Verdachte staat direct op en neemt plaats naast het slachtoffer. Beiden kijken gedurende de rit voor zich uit. Er vindt nauwelijks oogcontact plaats tussen beiden. Tijdens de rit is het hoofd van het slachtoffer hoofdzakelijk op het raam gericht. Omstreeks 22:51 uur staat het slachtoffer op. Verdachte staat ook op en geeft het slachtoffer ruimte om uit te stappen. Te 22:51 uur stapt het slachtoffer uit bij de halte te Zeist.
Verdachte heeft op de terechtzitting -zakelijk weergegeven- verklaard dat hij op
23 januari 2016 in de avond in voornoemde lijnbus 50 van Utrecht naar Wageningen heeft gezeten en in Driebergen is uitgestapt.
Bewijsoverweging feit 1
De rechtbank stelt op basis van het proces-verbaal van bevindingen van de politie vast dat verdachte naast het slachtoffer in de bus heeft gezeten. De rechtbank acht de verklaring van aangeefster wat er vervolgens in de bus is gebeurd, betrouwbaar. Anders dan door de verdediging is aangevoerd, vindt haar verklaring steun in het proces-verbaal van bevindingen van uitkijken van de camerabeelden. Daarin wordt namelijk gerelateerd dat verdachte vanachter in de bus naast haar komt zitten en zij – zoals zij zelf ook heeft verklaard – niet heeft gereageerd op de aanrakingen van verdachte, maar de hele tijd naar buiten heeft gekeken, omdat ze perplex was over wat er gebeurde. Deze feitelijke gang van zaken stemt overeen met hetgeen er volgens de politie op de beelden is te zien.
feit 2
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft bij de politie -zakelijk weergegeven- als volgt verklaard.
Op 26 maart 2016 ging ik met de bus in Utrecht naar Zeist.Ik ging aan de raamkant zitten en de stoel naast mij was vrij. Vervolgens kwam een man naast me zitten. We hadden allebei onze tassen op schoot, waardoor andere mensen zijn handen niet konden zien. Zijn handen lagen onder zijn tas. Zijn vingers raakten mijn been aan. Ik heb mijn benen aan de kant geschoven, Vervolgens raakte hij weer mijn been aan.Toen wilde ik ergens anders gaan zitten. Ik wilde voorbij hem lopen. Hij stond niet op toen ik hem wilde passeren. Ik moest over hem heen klimmen. Op het moment dat ik over hem heen klom, voelde ik een hand
net onder mijn bil en onder mijn rokje. Ik ben naar de buschauffeur gegaan en heb hem verteld wat er was gebeurd. De buschauffeur zag toen politieagenten. Die heeft hij aangesproken. Die agenten vroegen wat er was gebeurd. Toen heb ik de jongen aangewezen en werd de jongen uit de bus gehaald.
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben in een proces-verbaal van bevindingen -zakelijk weergegeven- als volgt gerelateerd.
Op 26 maart 2016 in Zeist stopte een bus. In de bus trof ik een meisje aan welke naast de buschauffeur stond. Het meisje viel mij direct op omdat zij een heel wit gezicht had. Ook zag ik dat het meisje helemaal stond te trillen op haar benen.
Ik heb aan het meisje gevraagd om aan te wijzen waar de man in de bus zat. Toen wees zij naar een man. Ik ben daarop naar de betreffende man gelopen. De man bleek te zijn genaamd: [verdachte] , geboren op [1993] te [geboorteplaats] .
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een proces-verbaal van bevindingen -zakelijk weergegeven- als volgt gerelateerd.
Aan de hand van de door mij bekeken opnamen heb ik het volgende waargenomen.
Datum 26-03-2016
Lijnbus 50 Connexxion, traject Amersfoort-Wageningen.
Slachtoffer/ aangeefster: [slachtoffer 2]
Om 22.37 uur gaat het slachtoffer in de bus zitten. Zij neemt plaats aan de raamzijde. De verdachte doet zijn rugtas af en gaat naast haar zitten. Verdachte legt zijn rugtas op zijn benen. (..) Het slachtoffer staat op van haar zitplaats. De verdachte blijft zitten. Het slachtoffer klimt als het ware over de verdachte heen.Het slachtoffer loopt naar voren.
Bewijsoverweging feit 2
Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat verdachte meerdere malen met zijn hand haar been heeft aangeraakt. Ook als zij gaat verzitten, gaat verdachte hiermee door. Deze aanrakingen zijn vervolgens reden voor het slachtoffer om op te staan en weg te lopen. Ook bij het opstaan raakt verdachte aangeefster opnieuw aan. Van het toevallig of per ongeluk aanraken, zoals door de raadsvrouw is bepleit, is onder deze omstandigheden dan ook geen sprake.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat niet bewezen kan worden dat verdachte het slachtoffer opzettelijk bij haar benen heeft aangeraakt.
Bewijsoverwegingen feiten 1 en 2
De rechtbank overweegt ten aanzien van beide feiten dat in haar overtuiging heeft meegewogen dat er sprake is van eenzelfde modus operandi van verdachte. Op 23 januari 2016 en 26 maart 2016 neemt verdachte plaats naast een vrouw in de bus, legt hij zijn tas op zijn schoot en betast hij met zijn hand onder zijn tas de vrouwen.
Anders dan de door de verdediging bepleit, acht de rechtbank bewezen dat sprake is geweest van een seksuele intentie bij verdachte, gelet op de plaatsen van het lichaam en de wijze waarop verdachte de vrouwen heeft betast.