Uitspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 april 2018
[verdachte] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
Rechtbank Midden-Nederland
Op 17 april 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die was veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder voorbereidingshandelingen met betrekking tot de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde € 180.737,52 bedraagt. Dit bedrag is gebaseerd op een rapport dat de officier van justitie had ingediend, waarin de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel werd uiteengezet. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van dit bedrag volledig toegewezen.
De procedure omvatte verschillende zittingen en de rechtbank heeft de argumenten van zowel de verdediging als het Openbaar Ministerie gehoord. De verdediging voerde aan dat de veroordeelde geen voordeel had behaald uit de in beslag genomen grondstoffen en dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet correct was. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de veroordeelde meer had uitgegeven dan hij legaal aan inkomsten had, wat leidde tot de vaststelling van het ontnemingsbedrag.
De rechtbank overwoog dat de draagkracht van de veroordeelde pas in de executiefase aan de orde komt, tenzij er op dat moment duidelijk is dat de veroordeelde geen draagkracht heeft. Dit was in dit geval niet aangetoond. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.