ECLI:NL:RBMNE:2018:1340

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
6377706
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.J. van Binsbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De ontbinding van een overeenkomst inzake IT-werkzaamheden en de gevolgen van lasterlijke uitlatingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee besloten vennootschappen, waarbij de eiseres, [eiseres] B.V., de overeenkomst met de gedaagde, [gedaagde] B.V., wenste te ontbinden. De eiseres vorderde ontbinding van de overeenkomst, terugbetaling van een reeds betaald bedrag van € 1.210,00, en veroordeling van de gedaagde tot betaling van rente en kosten. De eiseres stelde dat de gedaagde tekortgeschoten was in de nakoming van de overeenkomst, omdat er geen oplevering had plaatsgevonden en de gedaagde niet had geleverd wat was afgesproken. De gedaagde voerde aan dat de eiseres zelf tekortgeschoten was en dat zij wel degelijk werkzaamheden had verricht.

De kantonrechter oordeelde dat de eiseres niet voldoende had aangetoond dat de gedaagde in verzuim was en dat er geen grond was voor een volledige ontbinding van de overeenkomst. Wel werd de overeenkomst gedeeltelijk ontbonden voor de opleverings- en nazorgfase. De vordering tot terugbetaling van het betaalde bedrag werd afgewezen, omdat de gedaagde werkzaamheden had verricht die niet ongedaan gemaakt konden worden. In reconventie vorderde de gedaagde betaling van openstaande facturen en een verbod op lasterlijke uitlatingen door de eiseres. De kantonrechter oordeelde dat de eiseres in verzuim was met de betaling van de facturen en dat de gedaagde recht had op betaling van € 1.902,72, met wettelijke rente. Tevens werd de eiseres verboden om zich lasterlijk uit te laten over de gedaagde en haar medewerkers, met een dwangsom als sanctie.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en afspraken in contractuele relaties, evenals de gevolgen van lasterlijke uitlatingen in het zakelijke verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6377706 UC EXPL 17-13076 GB/850
Vonnis van 11 april 2018
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudende aan de [adres] , [postcode] [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: [gemachtigde 1] , statutair directeur van [eiseres] ,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudende aan de [adres] , [postcode] [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: [gemachtigde 2] , indirect statutair directeur van [gedaagde] .

1.De procedure

In conventie en in reconventie

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 november 2017, waarbij een comparitie van partijen is bepaald
  • de conclusie van antwoord in reconventie van [eiseres]
  • de op 15 februari 2018 gehouden comparitie van partijen, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

In conventie en in reconventie

2.1.
Partijen hebben een overeenkomst gesloten, zoals is vastgelegd in de opdrachtbevestiging van [gedaagde] aan [eiseres] van 1 mei 2017. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:
“Opdrachtdefinitie
De opdracht die met deze bevestiging wordt ingevuld behelst de realisatie van een webapplicatie waarbij gebruikers veilig en vertrouwd met elkaar kunnen communiceren. In fase 1 van het project zal het mogelijk zijn om een account aan te vragen, gevalideerd te worden en berichten met elkaar uit te wisselen. Het eerste berichttype wat in deze fase wordt voorzien is factuurinformatie.
(…)
[gedaagde] zal doormiddel van deze offerte een eerste invulling geven van het concept “
[naam]” en beperkt zich in deze face puur tot een faciliterende en realiseerden partij.
(…)
Prijsopgave;
Voor de realisatie van de punten zoals beschreven in de “Globale structuur” (…) zal dit een investering vergen van 2.500 euro excl. BTW wat een als een fixed price aangeboden zal worden. Meer of minderwerk zal tegen een tarief van 30 euro per uur in mindering en/of in rekening worden gebracht.
(…)
De totale aanneemsom voor de uitvoering van fase 1 komt daarmee op 2.500 euro.”
2.2.
Bij deze opdrachtbevestiging van 1 mei 2017 heeft [gedaagde] een factuur van dezelfde datum gevoegd, waarbij zij aan [eiseres] de eerste termijn van de opdracht (40% van € 2.500,00 exclusief BTW) ten bedrage van € 1.210,00 inclusief BTW in rekening heeft gebracht. [eiseres] heeft dit bedrag op 3 mei 2017 aan [gedaagde] betaald.
2.3.
[gedaagde] is vervolgens begonnen met de werkzaamheden. [eiseres] heeft onder meer bij e-mailbericht van 25 mei 2017 zijn ongenoegen geuit over de door [gedaagde] verrichte werkzaamheden.
2.4.
Bij e-mailbericht van 6 juni 2017 heeft [gedaagde] het volgende aan [eiseres] bericht:
“Goed bericht. Vanmorgen hebben we een nieuwe versie op de [.] .nl omgeving online gezet en wij zijn hem gelijk aan het testen gegaan. De eerste resultaten zijn zeer goed te noemen (…) Het is nu mogelijk om je als nieuwe gebruiker aan te melden, jezelf te valideren en berichten te versturen.”
2.5.
Op 13 juni 2017 heeft [eiseres] het volgende aan [gedaagde] gemaild:
“Ik begon mij steeds meer ongerust te voelen omdat je niet reageerde. Had bijna [voornaam van A] gebeld.
Het project ligt volgens mij stil. Er staan nog belangrijke notes open.
En ik heb nog niets van de software gezien, die volgens jou bijna af is.
Wij moeten nu snel een oplossing vinden.”
2.6.
Bij e-mailbericht van 14 juni 2017 heeft [gedaagde] aan [eiseres] bericht:
“(…) Qua werkzaamheden heb ik niks aan iemand anders overgedragen. Je moet een bouwer alleen niet laten testen en dat heb ik bijeen medewerkers van mij belegd. Deze verwacht daar morgen klaar mee te zijn. tot op heden nog geen issues aangetroffen dus dat is goed.
(…)”
2.7.
Op 16 juni 2017 heeft [eiseres] onder meer het volgende aan [gedaagde] gemaild:
“(…) Er zijn nu zeven weken verstreken en je hebt nauwelijks iets opgeleverd.
(…)
- Je hebt al twee weken gelden gemeld dat de software bijna af was, maar ik heb niets gezien.
- In mijn optiek heb je in zeven weken alleen een aanmeldformulier gemaakt.
Ik heb je tot op heden de hand boven het hoofd gehouden, maar kan echt niet langer wachten. Het project had al online moeten staan en gebruikt kunnen worden. (…)
Er zijn nu drie mogelijkheden.
(…)
Ik zie graag jouw oplossing tegemoet, maar wel vandaag.”
2.8.
Bij e-mailbericht van 16 juni 2017 heeft [gedaagde] het volgende aan [eiseres] geschreven:
“In reactie op ons telefoongesprek, zijn wij nog eens bij onszelf te rade gegaan en komen tot de bevinding dat dit niet de manier van werken is. Wij hebben nog nooit iemand geschoffeerd, laat staan voor alles en nog wat uitgemaakt en zo wensen wij ook zeker niet aangesproken te worden.
Zoals reeds in ons telefoongesprek aangegeven bedanken wij ons voor verdere opdrachten vanuit […] .nl en raden u aan om uit te zien naar een andere ontwikkelaar. We zullen het project dan aan het einde van deze fase aan hem/haar overdragen.
Tot die tijd rest het ons om mogelijke test-issues op te lossen. Hiervoor verzoek ik u de opgestelde tests te gaan uitvoeren opdat een goede overdracht mogelijk is.”
2.9.
Op 19 juni 2017 om 16.28 uur heeft [eiseres] het volgende aan [gedaagde] laten weten:
“Weer geen reactie van je gekregen. Ook niet waarom je al een maand niet meer aan het werk bent voor ons project. Ik moet dus afgaan op mijn eigen bevindingen.
Volgens mij heb jij je vergist door twee projecten tegelijk aan te nemen.
Ik zal overleggen met je andere opdrachtgever [C] . Wellicht willen zij meewerken en jou enkele weken vrijaf geven voor hun project.”
2.10.
Op 19 juni 2017 om 16.33 uur heeft [eiseres] het volgende aan [gedaagde] bericht:
“Hierbij stel ik je in gebreke. Je hebt al een maand niet meer gewerkt aan het project uit de overeenkomst. Ik geef je tot vrijdag 23 juni 2017 om 12:00 uur de gelegenheid je gebrek te herstellen en de overeenkomst na te komen.”
2.11.
[gemachtigde 1] , de statutair directeur van [eiseres] , heeft op 20 juni 2017 het volgende bericht verzonden aan [A] , de partner van [gemachtigde 2] , die indirect statutair directeur is van [gedaagde] :
“Onze gezamenlijke relatie [gemachtigde 2] lijkt mij op te lichten via [gedaagde] . Uit het handelsregister begrijp ik dat jij de eigenaar bent van een bedrijf met een malafide dochter. Weet Shell dit? En [B] ? Dagvaardingen komen er aan tenzij jij hem tot inkeer brengt."
2.12.
Bij brief van 20 juni 2017 heeft [gedaagde] aan [eiseres] onder meer het volgende bericht:
“In reactie op uw e-mail en ons telefonisch onderhoud van hedenochtend doen wij u deze formele beantwoording toekomen. U stelt ons, zowel schriftelijk - per mail van maandag, 19-6-2017 16:33 uur alsmede zojuist mondeling, in gebreken zonder daarbij aan te geven wat het feitelijke gebrek zou zijn geweest.
Aan uw opdracht (…) wordt conform onze bevestiging (…) gevolg gegeven, alsmede worden extra werkzaamheden voor u in dit traject uitgevoerd, zodat aan een gebrek aan onze kan geen sprake kan zijn.
Wel is [gedaagde] nog in afwachting van antwoorden vanuit [eiseres] BV in het kader van o.a. samenvoegvelden, e-mail routing en operationele aspecten, waar onder en niet te beperken tot de hosting. Het thans door u verzorgde hostingpakket bij [bedrijfsnaam] voldoet niet, na herhaaldelijk aangeven, aan de minimale eisen van te realiseren applicatie zoals vastgelegd is in vernoemde bevestiging hetgeen tot extra werkzaamheden aan de kant van [gedaagde] heeft en kan voeren.
[gedaagde] rond deze fase van het project conform opdracht af en in dat kader treft u als bijlage onze nota (…) voor “Start testfase” aan. Eveneens treft u als bijlage onze meerwerknota (…) aan. Dit zoals in onze mail van dd. 1-6-2017 08:21 aangezegd.
(…)”
2.13.
Bij deze brief zijn 2 facturen gevoegd:
  • factuur nr. 17-006351 van 20 juni 2017, waarbij [gedaagde] aan [eiseres] een bedrag van € 907,50 inclusief BTW in rekening heeft gebracht voor de tweede termijn van 30% van de aanneemsom van € 2.500,00 bij de start van de testfase;
  • factuur nr. 17-006352 van 20 juni 2017, waarbij [gedaagde] aan [eiseres] een bedrag van € 995,22 inclusief BTW in rekening heeft gebracht voor het doorvoeren van “wijzigingen datamodel conform opdracht 22 mei 2017”.
2.14.
[eiseres] heeft deze facturen onbetaald gelaten, ondanks betalingsherinneringen van [gedaagde] van 26 juni 2017 en 4 juli 2017.
2.15.
[eiseres] heeft op 18 juli 2017 het volgende aan [gedaagde] bericht:
“Je hebt mij belazerd door vier weken lang te zeggen dat je voor mij aan het werk was.
Ik ben geen type dat zich laat belazeren.
Ik wil de zaak verder laten rusten als je mij morgen terugbetaalt.
Zo niet, dan zijn de gevolgen voor jou. En die zullen je tegenvallen, ik ga door.
Als je mij niet gelooft ga je een dure les leren. Ik reken persoonlijk met je af.
Mocht dat niet lukken dan heb ik als ex-commando genoeg vrienden die dat graag voor mij doen.
Ik maak om te beginnen een afspraak met het legal department van RB.
Daar zal ik goed gedocumenteerd verschijnen met o.a. de aangifte van oplichting.
(…)”
2.16.
Op 15 oktober 2017 heeft [eiseres] het volgende aan [gedaagde] gemaild:
“Vanaf 17/10 www.dagvaarding [naam gemachtigde 2] .nl met de dagvaarding en een poll. Via sociale media worden bedrijven uitgenodigd de zaak te volgen en hun mening te geven.”

3.De geschillen

In conventie

3.1.
[eiseres] vordert:
  • ontbinding van de tussen partijen gesloten overeenkomst;
  • terugbetaling van het reeds betaalde factuurbedrag van € 1.210,00;
  • veroordeling van [gedaagde] tot betaling van rente en kosten, waaronder de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiseres] dat [gedaagde] jegens haar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen ingevolge de tussen partijen gesloten overeenkomst, doordat [gedaagde] een geheel eigen structuur voor de software heeft gemaakt, die totaal afweek van de opdracht en de voorbeelddatabase. Zij heeft [gedaagde] in gebreke gesteld, maar [gedaagde] heeft haar verzuim niet hersteld. Er heeft geen oplevering plaatsgevonden. [gedaagde] heeft niets geleverd.
3.3.
[gedaagde] voert daartegen aan dat niet zij maar [eiseres] degene is die is tekortgeschoten in de uitvoering van de overeenkomst. Vanaf het eerste moment heeft [eiseres] getracht de uitvoering van het werk een bepaalde kant op te sturen die niet was overeengekomen. Tevens heeft [eiseres] haar opdracht gegeven tot werkzaamheden die niet waren overeengekomen, maar waarvan [eiseres] toch uitvoering verlangde. Zij heeft de opdracht uitgevoerd naar beste weten, waarbij steeds (onder andere telefonisch) overleg met [eiseres] is geweest over de functionaliteit. Bij e-mailbericht van 6 juni 2017 is [eiseres] geïnformeerd dat er een nieuwe versie online staat en dat daarmee de testfase is gestart. In de periode van 19 mei 2017 tot en met 19 juni 2017 zijn er werkzaamheden verricht en zijn er gesprekken en mailwisselingen geweest met [eiseres] . De stelling van [eiseres] dat het project heeft stilgelegen, is dus onjuist. Er is geen sprake van verzuim omdat er geen sprake is van een gebrek. [eiseres] heeft enerzijds nimmer aangegeven wat het gebrek zou zijn, en anderzijds heeft zij, [gedaagde] , steeds opvolging gegeven aan andere wensen en verzoeken van [eiseres] dan die zijn vastgelegd in de overeenkomst. Van verzuim is dus geen sprake. Daarbij is tussen partijen geen fatale termijn overeengekomen, zodat zij ook op dat punt niet in gebreke is. Tot een feitelijke oplevering is het nooit gekomen omdat [eiseres] zelf daaraan in de weg stond.
In reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert om [eiseres] te veroordelen:
  • tot betaling van de openstaande facturen;
  • zich te weerhouden van enige laster jegens haar, [gedaagde] , haar medewerkers, in het bijzonder [gemachtigde 2] , alsmede gelieerde ondernemingen en relaties van [gedaagde] , op straffe van een dwangsom;
  • tot betaling van de proceskosten.
3.5.
Aan het eerste deel van deze vordering legt [gedaagde] ten grondslag dat zij uitvoering heeft gegeven aan de overeenkomst en dat zij daarbovenop meer werkzaamheden voor [eiseres] heeft uitgevoerd. Deze werkzaamheden zijn deels onbetaald gebleven. Van haar kan geen verdere samenwerking met [eiseres] meer gevergd worden. Zij beperkt haar vordering op [eiseres] daarom tot de feitelijk openstaande facturen.
Aan het tweede deel van haar vordering legt [gedaagde] ten grondslag dat [eiseres] niet schroomt om haar te bedreigen, derden te benaderen en een lastercampagne te starten tegen [gemachtigde 2] .
3.6.
[eiseres] voert daartegen aan dat [gedaagde] in het geheel niets heeft geleverd en dat zij, [eiseres] , derhalve ook niets kan hebben afgenomen. [gedaagde] is in gebreke gesteld en had de gelegenheid om alsnog te presteren. Had zij dat wel gedaan, dan zouden haar prestaties uiteraard worden afgenomen. Het meerwerk was nodig omdat [gedaagde] in strijd met het ontwerp een eigen interpretatie was gaan bouwen. Dat de opzet opnieuw moest worden gemaakt, had [gedaagde] aan zichzelf te danken.
Er is geen lastercampagne geweest. Zij heeft inderdaad aangekondigd de dagvaarding op een internetpagina te zetten, maar zoals [gemachtigde 2] zelf ook heeft gezien - hij bezocht de pagina een aantal keren - is deze internetpagina nooit online gegaan en geweest.

4.De beoordeling

In conventie

4.1.
De kantonrechter begrijpt dat [eiseres] de ontbinding van de gehele overeenkomst met [gedaagde] wenst en dat [gedaagde] het alleen eens is met een gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst, namelijk ten aanzien van de laatste twee fases: de opleveringsfase en de nazorgfase (zie pagina 10 van productie 1 bij de conclusie van antwoord in conventie). Ingevolge artikel 6:265 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzonder aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. In lid 2 van dat artikel is bepaald dat, voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, de bevoegdheid tot ontbinding pas ontstaat wanneer de schuldenaar in verzuim is. Op grond van artikel 6:82 BW moet een ingebrekestelling een omschrijving bevatten van de prestatie die van de schuldenaar wordt verlangd, en een redelijke termijn waarbinnen de schuldenaar zijn verplichting alsnog dient na te komen, alsmede een aansprakelijkstelling voor het geval nakoming binnen de gestelde termijn achterwege blijft.
4.2.
Geen van de door [eiseres] overgelegde e-mailberichten die zij aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, kan als een deugdelijke ingebrekestelling van [gedaagde] , zoals hiervoor bedoeld, worden aangemerkt. [eiseres] heeft de prestatie die zij concreet van [gedaagde] verlangde, niet omschreven, behalve dat zij zou presteren, en heeft ook niet vermeld wat de gevolgen bij niet-nakoming zouden zijn. Uit het procesdossier valt geen steun te putten voor haar stelling dat [gedaagde] niet presteerde. De kantonrechter verwijst bijvoorbeeld naar het e-mailbericht van [gedaagde] aan [eiseres] van 14 juni 2017, waaruit blijkt in hoeverre [eiseres] met haar werkzaamheden was gevorderd. Dat betekent dat er geen sprake is van verzuim aan de zijde van [gedaagde] en dus geen grond voor ontbinding van de gehele overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] . Omdat partijen het wel eens zijn over de gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst, te weten ten aanzien van de opleveringsfase en de nazorgfase, zal de ontbinding van de overeenkomst in zoverre worden toegewezen.
4.3.
Nu de overeenkomst in stand is gebleven voor de werkzaamheden die reeds zijn verricht, bestaat er geen grondslag voor de terugbetaling van het bedrag van € 1.210,00, dat [eiseres] voor die werkzaamheden heeft betaald. In zoverre zal de vordering worden afgewezen.
4.4.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres] worden veroordeeld in de proceskosten. Die worden aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil.
In reconventie
4.5.
Uit het voorgaande vloeit voort dat [eiseres] in verzuim is met de betaling van de facturen voor de reeds uitgevoerde werkzaamheden. Ten aanzien van de meerwerkfactuur heeft [eiseres] weliswaar gesteld dat [gedaagde] in strijd met het ontwerp een eigen interpretatie was gaan bouwen, maar [gedaagde] heeft dat gemotiveerd betwist: zij is gaan bouwen wat partijen bij de overeenkomst hebben afgesproken. [eiseres] heeft ter zitting bevestigd dat zij pas na het sluiten van de overeenkomst een gedetailleerde projectbeschrijving bij [gedaagde] heeft aangeleverd. Daarmee is ook de verschuldigdheid van de kosten van dit meerwerk door [eiseres] voldoende komen vast te staan. Het gevorderde bedrag van € 1.902,72 zal daarom worden toegewezen.
4.6.
[gedaagde] heeft onweersproken aanspraak gemaakt op de wettelijke handelsrente daarover, zonder echter aan te geven vanaf welke datum. [gedaagde] heeft niet gesteld dat partijen op dit punt afspraken hebben gemaakt. Ingevolge artikel 6:119a lid 2 BW zal de kantonrechter de wettelijke handelsrente daarom toewijzen vanaf 30 dagen na aanvang van de dag, volgende op de dag waarop [eiseres] de facturen heeft ontvangen. De dag dat [eiseres] de facturen heeft ontvangen, is 20 juni 2017, zodat de wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 21 juli 2017.
4.7.
Ten aanzien van het tweede deel van de vordering merkt de kantonrechter op dat hier twee, ieder voor zich hoogwaardige, rechten tegenover elkaar staan, te weten enerzijds het recht van [gedaagde] op bescherming van de goede naam van haar onderneming tegen lichtvaardig gepubliceerde beschuldigingen en anderzijds de vrijheid van meningsuiting. Welk van deze rechten in dit geval de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden, waaronder de aard van de gepubliceerde beschuldigingen, de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die beschuldigingen betrekking hebben, de ernst van de misstand die de publicatie aan de kaak beoogt te stellen, de mate waarin ten tijde van de publicatie de beschuldigingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal en de inkleding van de beschuldigingen (Hoge Raad 24 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AD2221).
4.8.
Ter zitting heeft [gemachtigde 1] ontkend dat de website die hij in zijn e-mailbericht aan [gedaagde] van 15 oktober 2017 had aangekondigd (zie hiervoor onder 2.16), online is of is geweest. Wel heeft hij verklaard dat hij contact heeft gehad met de HR manager van het bedrijf waar [A] , de partner van [gemachtigde 2] , werkt en dat hij ook de Kamer van Koophandel heeft benaderd. Hij is van mening dat beunhazen in de IT-wereld moeten worden aangepakt. De mail van 18 juli 2017 (hiervoor vermeld onder 2.15) had hij gestuurd omdat hij heel kwaad was. Hij had daar verder geen werk van gemaakt en hij zou zich daarvan voortaan onthouden.
4.9.
De kantonrechter merkt op dat ook als [eiseres] zou menen dat zij in het algemeen belang een misstand aan de kaak zou willen stellen, zij daarbij grenzen in acht moet nemen. In dit geval heeft zij die overschreden. In de eerste plaats vinden de beschuldigingen van [eiseres] over de door haar gestelde onbekwaamheid van [gedaagde] onvoldoende steun in het procesdossier en in de tweede plaats heeft zij grenzen overschreden door de partner van [gemachtigde 2] en haar werkgever te benaderen. Dit deel van de vordering zal daarom als hierna vermeld worden toegewezen. Ook de gevorderde dwangsom is, als prikkel tot nakoming, toewijsbaar, zij het gemaximeerd.
4.10.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres] worden veroordeeld in de proceskosten. Die worden aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
5.1.
ontbindt de tussen partijen gesloten overeenkomst gedeeltelijk, namelijk voor zover die ziet op de fase van de oplevering en de fase van de nazorg;
5.2.
wijst de vordering voor het overige af;
5.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil;
In reconventie
5.4.
veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde] te betalen € 1.902,72 met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 21 juli 2017 tot de voldoening;
5.5.
verbiedt [eiseres] om zich jegens derden lasterlijk uit te laten over [gedaagde] en haar medewerkers, in het bijzonder [gemachtigde 2] , op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per uiting, met een maximum van € 10.000,00;
5.6.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. van Binsbergen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 april 2018.