ECLI:NL:RBMNE:2018:1095

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
26 maart 2018
Zaaknummer
6284456 / LC EXPL 17-3186
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van kosten voor opknapbeurt huurwoning na beëindiging affectieve relatie

In deze zaak vordert de vrouw, eiseres, terugbetaling van € 10.000,00 van haar ex-partner, gedaagde, op basis van onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking en redelijkheid en billijkheid. De partijen hebben een affectieve relatie gehad en gezamenlijk een huurwoning gehuurd. Eiseres heeft de huurwoning eind 2014 opgeknapt op kosten van haar erfenis, kort voordat de relatie eindigde in augustus 2015. Eiseres stelt dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door vermoedelijk een relatie te hebben met een gemeenschappelijke vriendin tijdens hun relatie, wat zou hebben geleid tot haar vertrek uit de huurwoning.

Gedaagde erkent de nieuwe relatie, maar betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld of ongerechtvaardigd is verrijkt. Hij stelt dat de opknapbeurt van de huurwoning in lijn was met hun afspraak om de kosten naar draagkracht te verdelen. De kantonrechter oordeelt dat er geen onrechtmatige daad is gepleegd door gedaagde, omdat het vreemdgaan binnen een affectieve relatie niet automatisch onrechtmatig is.

Wat betreft de ongerechtvaardigde verrijking oordeelt de kantonrechter dat er een redelijke grond was voor de opknapbeurt, gezien de gezamenlijke huishouding en de financiële situatie van partijen. Echter, de kantonrechter erkent dat gedaagde ten laste van eiseres is bevoordeeld door de kosten van de opknapbeurt te besparen. Uiteindelijk wordt gedaagde veroordeeld tot betaling van € 750,00 aan eiseres, met compensatie van de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
Vonnis van 28 maart 2018
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 6284456 / LC EXPL 17-3186 van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres, hierna ook te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: M.G. de Boer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. L.F. Withaar-Weijns.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 november 2017,
  • de akte overlegging producties van [eiseres] ,
  • de akte overlegging productie van [gedaagde] ,
  • de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen, gehouden op 27 februari 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben gezamenlijk vanaf 31 oktober 1991 een woning gehuurd aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de huurwoning).
2.2.
Partijen hebben een gezamenlijke huishouding gevoerd en daaraan naar (financiële) draagkracht bijgedragen: [eiseres] betaalde gemiddeld 25% en [gedaagde] 75% van de gezamenlijke kosten. Partijen zijn niet gehuwd geweest en hebben geen samenlevingsovereenkomst gesloten.
2.3.
Eind 2014 heeft [eiseres] een erfenis ontvangen van ongeveer € 15.000,00 netto (hierna: de erfenis).
2.4.
Op kosten van [eiseres] is de huurwoning eind 2014 opgeknapt: deze is (onder andere) geschilderd en daarin is een nieuwe vloer gelegd.
2.5.
In of omstreeks augustus 2015 is de relatie van partijen geëindigd. Kort daarna heeft [eiseres] de huurwoning verlaten en momenteel huurt zij een andere woning.

3.Het geschil

3.1.
De kantonrechter begrijpt dat [eiseres] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis vordert om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 10.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag.
3.2.
De kantonrechter begrijpt voorts dat [eiseres] het volgende aan haar vordering ten grondslag legt. [eiseres] stelt dat zij de erfenis volledig heeft besteed aan het opknappen van de huurwoning terwijl [gedaagde] op dat moment vermoedelijk al een relatie had met een gemeenschappelijke vriendin. Dat is in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt en [gedaagde] heeft zodoende onrechtmatig jegens [eiseres] gehandeld. Indien [gedaagde] niet zou zijn vreemdgegaan dan zou de relatie nog hebben voortbestaan en zou [eiseres] de opgeknapte huurwoning niet hebben verlaten. Daarnaast stelt [eiseres] dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van [eiseres] aangezien hij nog in de huurwoning woont en dus profiteert van de door [eiseres] in 2014 gemaakte kosten. Tot slot heeft [eiseres] gesteld dat het oneerlijk is dat [gedaagde] in de opgeknapte huurwoning woont, terwijl [eiseres] geen geld heeft om haar nieuwe huurwoning in te richten of op te knappen.
3.3.
[gedaagde] erkent dat hij inmiddels een relatie heeft met een gezamenlijke vriendin, maar hij betwist te zijn vreemdgegaan tijdens de relatie met [eiseres] . [gedaagde] betwist verder dat hij is verrijkt, omdat de opgeknapte woning geen koopwoning is. In het geval wel sprake zou zijn van een verrijking, dan betwist [gedaagde] dat deze verrijking ongerechtvaardigd was omdat daarvoor destijds een redelijke grond aanwezig was: partijen waren overeengekomen naar draagkracht te zullen bijdragen in de gemeenschappelijke kosten en de besteding van de erfenis was in lijn met die afspraken. Na ontvangst van de erfenis had [eiseres] immers voor het eerst in jaren meer financiële draagkracht dan [gedaagde] en de huurwoning is opgeknapt op haar initiatief en op haar kosten. Verder betwist [gedaagde] dat de gang van zaken oneerlijk is verlopen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

Heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld?

4.1.
De kantonrechter overweegt dat indien binnen een affectieve relatie een van de partijen een affaire heeft (gehad) of is vreemdgegaan – hoe vervelend dat voor de andere partij ook is – dat in beginsel geen onrechtmatig handelen van de een jegens de ander oplevert.
4.2.
De vraag of ‘vreemdgaan’ in dit geval in strijd is met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, kan echter onbesproken blijven. In de dagvaarding wordt immers gesteld dat er “vermoedelijk” al een relatie bestond tussen [gedaagde] en een gemeenschappelijke vriendin op het moment dat de huurwoning werd opgeknapt en ter comparitie heeft [eiseres] verklaard dat in het midden kan blijven of [gedaagde] is vreemdgegaan. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] oordeelt de kantonrechter dan ook dat [eiseres] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit de door haar gestelde onrechtmatigheid (het vreemdgaan) blijkt of kan worden afgeleid. Dat betekent dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] .
Is [gedaagde] ongerechtvaardigd verrijkt en heeft hij een vergoedingsplicht jegens [eiseres] ?
4.3.
Een verrijking van de een die ten koste gaat van de ander kan ongerechtvaardigd zijn indien daarvoor geen redelijke grond aanwezig was. Indien voor de verrijking wel een redelijke grond aanwezig was, is van
ongerechtvaardigdeverrijking dus geen sprake.
4.4.
Ter comparitie heeft [eiseres] verklaard dat eind 2014 een grond aanwezig was voor het betalen van de opknapbeurt van de huurwoning. Partijen hadden voorheen geen geld om de huurwoning op te knappen en aangezien [eiseres] ineens een financiële meevaller (de erfenis) kreeg, wilde zij de erfenis aan de gemeenschappelijke huishouding (de opknapbeurt) besteden omdat [eiseres] vanwege haar lage inkomen gedurende de relatie aanzienlijk minder aan de gemeenschappelijke huishouding had besteed dan [gedaagde] . [eiseres] verkeerde verder in de veronderstelling dat de relatie goed zat, maar achteraf bleek de relatie niet goed te zitten en daardoor is de grond voor de verrijking met terugwerkende kracht weggevallen, aldus [eiseres] .
4.5.
De kantonrechter moet beoordelen in hoeverre op het moment van de verrijking en de verarming (eind 2014) een redelijke grond daarvoor aanwezig was (TM, Parl. Gesch. Boek 6 BW, p. 831). Het standpunt van [eiseres] dat met terugwerkende kracht de grond is weggevallen, faalt dan ook. Nu uit de stellingen van partijen volgt dat in 2014 een redelijke grond aanwezig was voor de gestelde verrijking, te weten de affectieve relatie tussen partijen en de afspraak om de gemeenschappelijke kosten naar onderlinge draagkracht te verdelen, oordeelt de kantonrechter dat [gedaagde] niet ongerechtvaardigd is verrijkt.
4.6.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige verweren van [gedaagde] op dit punt geen nadere bespreking.
Bestaat er een vergoedingsplicht op basis van eisen van redelijkheid en billijkheid?
4.7.
[eiseres] heeft gesteld dat het oneerlijk en wrang is dat [gedaagde] in een – met geld van [eiseres] – opgeknapte huurwoning woont, terwijl [eiseres] geen geld heeft om haar nieuwe huurwoning in te richten of op te knappen. De kantonrechter begrijpt dat [eiseres] een beroep doet op (de aanvullende werking van) de redelijkheid en billijkheid. De kantonrechter oordeelt hierover als volgt.
4.8.
Partijen hebben gedurende langere tijd een affectieve relatie met elkaar gehad en zij hebben in die tijd een gemeenschappelijke huishouding gevoerd. Binnen deze relatie zijn zij verplicht zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van de redelijkheid en de billijkheid, die met zich kunnen brengen dat indien de ene partner ten laste van het vermogen van de andere partner wordt bevoordeeld, voor de eerstgenoemde een plicht tot vergoeding ontstaat (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20 september 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:7564).
4.9.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] ten laste van het vermogen van [eiseres] is bevoordeeld omdat hij de kosten om de huurwoning op te knappen heeft bespaard, terwijl het onbetwist is dat deze opknapbeurt nodig was. Deze kostenbesparing heeft dan ook geleid tot een vermogensbevoordeling van [gedaagde] : hij is immers niet verarmd terwijl [eiseres] dat wel is. Gelet op het feit dat partijen slechts korte tijd hebben samengewoond nadat deze kosten zijn gemaakt (minder dan een jaar) en [gedaagde] in de huurwoning is blijven wonen, is [gedaagde] degene die voornamelijk van de door [eiseres] betaalde opknapbeurt profiteert. Nu verder onbetwist is dat [eiseres] na beëindiging van de relatie geen financiële middelen heeft om haar nieuwe huurwoning in te richten of op te knappen, oordeelt de kantonrechter dat de bevoordeling van [gedaagde] ten laste van [eiseres] in strijd is met eisen van redelijkheid en billijkheid waardoor een plicht tot vergoeding is ontstaan.
4.10.
Tussen partijen staat vast dat [eiseres] in ieder geval € 4.225,00 heeft betaald om de woning op te knappen en dat zij daarnaast met contant geld de schilders heeft betaald. [gedaagde] heeft bij gebrek aan wetenschap betwist dat [eiseres] de schilders ongeveer € 5.000,00 heeft betaald. De kantonrechter oordeelt dat echter in het midden kan blijven welk bedrag [eiseres] precies heeft betaald. Ook indien er veronderstellenderwijs van uitgegaan wordt dat [eiseres] ongeveer € 10.000,00 heeft betaald om de huurwoning te laten opknappen, houdt de kantonrechter bij het bepalen van de hoogte van de vergoedingsplicht immers rekening met alle omstandigheden van het geval, waaronder: (i) dat [gedaagde] gedurende de relatie van bijna 25 jaar aanzienlijk meer heeft uitgegeven aan de gemeenschappelijke huishouding dan [eiseres] , (ii) dat [eiseres] nog bijna een jaar lang in de opgeknapte huurwoning heeft gewoond, (iii) dat [eiseres] ter comparitie heeft verklaard dat zij – weliswaar vanwege uitlatingen van [gedaagde] – er zelf voor heeft gekozen om de huurwoning te verlaten, en (iv) dat [eiseres] ter comparitie heeft verklaard dat zij alleen niet in de huurwoning had kunnen blijven wonen omdat deze voor haar medische situatie niet passend is. Gelet op al deze omstandigheden oordeelt de kantonrechter dat het redelijk en billijk is dat [gedaagde] nog een bedrag van € 750,00 aan [eiseres] zal betalen.
4.11.
De kantonrechter wijst de vordering van [eiseres] dan ook toe tot een totaalbedrag van € 750,00.
4.12.
In de omstandigheid dat partijen een affectieve relatie hebben gehad ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een bedrag van € 750,00 te betalen;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Leijten en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2018.