ECLI:NL:RBMNE:2017:805

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2017
Publicatiedatum
20 februari 2017
Zaaknummer
C/16/425271 / KL ZA 16-366
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van zoekresultaten door Google op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens

In deze zaak heeft een man uit Almere een kort geding aangespannen tegen Google Inc. met het verzoek om bepaalde zoekresultaten te verwijderen die naar negatieve publicaties over hem verwijzen. De man stelt dat deze publicaties hem ten onrechte als (ex)crimineel bestempelen en dat hij hierdoor schade lijdt en niet maatschappelijk actief kan worden. De voorzieningenrechter in Lelystad heeft op 20 februari 2017 geoordeeld dat Google de zoekresultaten niet hoeft te verwijderen. De rechter oordeelt dat de man recht heeft op verwijdering van zoekresultaten als deze onverenigbaar zijn met de Wet bescherming persoonsgegevens, maar in dit geval was daar geen sprake van. De voorzieningenrechter concludeert dat de man niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de gepubliceerde informatie onjuist is. Hij heeft weliswaar gesteld dat hij is afgestudeerd, maar heeft geen officiële documenten overgelegd die dit aantonen. De rechter wijst erop dat de man zelf een succesvol juridisch adviesbureau heeft gehad en in staat is geweest om Google in kort geding te dagvaarden, wat de stelling van zijn advocaat dat hij als eenvoudige burger niet in staat zou zijn om juridische stappen te ondernemen, ondermijnt. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de man af en veroordeelt hem in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/425271 / KL ZA 16-366
Vonnis in kort geding van 20 februari 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. Y. Ersoy te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap naar vreemd recht
GOOGLE INC.
gevestigd te Mountain View, Californië, Verenigde Staten van Amerika,
gedaagde,
advocaten mrs. R.D. Chavannes en D. Verhulst te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Google Inc. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 december 2016 met producties,
  • de op 31 januari 2017 ontvangen conclusie van antwoord van Google Inc. met producties,
  • de fax van 6 februari 2016 van [eiser] met de aankondiging van een eiswijziging,
  • de mondelinge behandeling op 6 februari 2017, waarbij [eiser] zijn eis vermeerderd
  • de pleitnota van [eiser] ,
  • de pleitnota van Google Inc..
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Van 2006 tot 2013 heeft [eiser] in Suriname een juridisch adviesbureau ( [naam] ) geëxploiteerd.
2.2.
Op 22 oktober 2008 heeft [eiser] met goed gevolg de vakbekwaamheidstoets afgelegd voor Gecertificeerd Mediator. Het verleende certificaat is geldig vanaf 22 oktober 2008 tot 22 oktober 2011.
2.3.
Op 29 februari 2012 heeft het Surinaams Magazine [naam] een artikel over [eiser] gepubliceerd. De kop van het artikel luidt: “ [kop] ”.
2.4.
Op de website van [website] is op 4 juni 2012 een artikel over [eiser] gepost met als kop ‘ [kop] ’. In dit artikel wordt onder meer vermeld:
“3. Zijn vele titels (Mr. Drs. MSc, BSc., LL.M) kloppen ook niet, allemaal bij elkaar gelogen. Hij kan deze diploma’s niet aantonen. 4. Hij heeft vanaf 2008 talrijke mensen financieel opgelicht, met de dood bedreigd en ernstig mishandeld, alsmede 2 oud-medewerksters aangerand. Close friends en enkele oud-medewerkers hebben bevestigd dat hij verslaafd is aan cocaïne. De meeste mensen zijn bang om aangifte bij de politie te doen uit angst door hem vermoord te worden. Zie onderstaande lijst.”
2.5.
Medio 2013 is [eiser] naar Nederland verhuisd.
2.6.
Op 1 maart 2014 heeft [naam] onder kop ‘ [eiser] gaat verder’ een nieuw artikel over [eiser] gepubliceerd. In dit artikel wordt onder meer gemeld:
“ [kop]
Enkele weken na een onthullend artikel in [naam] in maart 2012 over de dubieuze praktijken van [eiser] koos de zelfbenoemde mediator het hazenpad en verliet ons land. Maar in Nederland lijkt hij vrolijk verder te zijn gegaan met het oplichten en bedreigen van zijn cliënten. Ook schermt hij met een niet bestaande baan op Aruba. Alles is nog steeds vals aan hem, naar nu blijkt zelfs de naam waarmee hij in Suriname door het leven ging.”
2.7.
Google Inc. biedt de internetzoekmachine Google Search (hierna: de zoekmachine) aan. Deze zoekmachine stelt gebruikers in staat informatie op het internet vinden. Gebruikers kunnen op de openingswebpagina van Google, te weten bijvoorbeeld http://www.google.nl of http://www.google.com, aan de hand van één of meer zoektermen een zoekopdracht opgeven, waarna de zoekmachine een pagina met zoekresultaten op internet weergeeft. De zoekresultatenpagina toont in eerste instantie een lijst met koppelingen, te weten steeds een combinatie van een titel van een webpagina met daaronder de hyperlink, ofwel
Uniform Resource Locator(hierna: URL) naar het betreffende internetadres en een
snippet, zijnde een korte samenvatting van de webpagina. De selectie en ordening van de zoekresultaten en de vertoning daarvan aan de gebruiker zijn het dynamisch product van een geautomatiseerd, algoritmisch proces. De zoekmachine indexeert op het internet gepubliceerde of opgeslagen informatie en stelt aan de hand van zoektermen koppelingen in een bepaalde volgorde aan internetgebruikers ter beschikking. De precieze werking van de zoekmachine is een bedrijfsgeheim van Google Inc..
2.8.
[eiser] heeft op 25 augustus 2016 via een daarvoor bestemd online formulier Google Inc. verzocht om de navolgende URL’s te verwijderen:
a) http:// [url]
b) https:// [url] /
c) https:// [url] .jpg
d) https:// [url] jpg
e) https:// [url] jpg
f) https:// [url] .jpg
g) https:// [url] .jpg
h) https:// [url] .jpg
i) https:// [url] .jpg
2.9.
Nadat [eiser] op verzoek van Google Inc. nadere informatie heeft verstrekt, heeft Google Inc. bij e-mail van 27 oktober 2016 afwijzend op het verwijderingsverzoek gereageerd.
2.10.
In de jaren daarvoor, vanaf 2014, heeft [eiser] bij Google Inc. reeds een aantal (deels herhaalde) verwijderingsverzoeken ingediend. De verzoeken werden gedaan door wisselende personen (door [eiser] in persoon, door drie verschillende advocaten en door zijn echtgenote), met aanduiding van [eiser] onder wisselende namen (onder meer [eiser] , [eiser] , [eiser] en [eiser] ) en met verschillende e-mailadressen als contactadres (bijvoorbeeld [e-mailadres] @yahoo.com).
2.11.
In september 2013 heeft Google Inc. op verzoek van [eiser] één URL verwijderd (http:// [url] ).
2.12.
Artikel 16 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) luidt:
“De verwerking van persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven, alsmede persoonsgegevens betreffende het lidmaatschap van een vakvereniging is verboden behoudens het bepaalde in deze paragraaf. Hetzelfde geldt voor strafrechtelijke persoonsgegevens en persoonsgegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag in verband met een opgelegd verbod naar aanleiding van dat gedrag.”
2.13.
Artikel 36 lid 1 Wbp luidt:
“Degene aan wie overeenkomstig artikel 35 kennis is gegeven van hem betreffende persoonsgegevens, kan de verantwoordelijke verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen, of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
2.14.
Artikel 40 lid 1 Wbp luidt:
“Indien gegevens het voorwerp zijn van verwerking op grond van artikel 8, onder e en f, kan de betrokkene daartegen bij de verantwoordelijke te allen tijde verzet aantekenen in verband met zijn bijzondere persoonlijke omstandigheden.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – na wijziging van eis:
dat Google Inc. wordt veroordeeld om binnen twee werkdagen na de betekening van dit vonnis alle of door de voorzieningenrechter te bepalen URL’s of weblinks, zoals onder meer genoemd in productie 12, die voortkomen uit de zoekopdracht naar [eiser] te laten verwijderen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag of gedeelte daarvan dat Google Inc. in gebreke blijft hieraan te voldoen, met een maximum van € 250.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie nader te bepalen dwangsom;
dat, voor zover het onder a. gevorderde niet wordt toegewezen, Google Inc. wordt veroordeeld om binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis alle door de voorzieningenrechter te bepalen URL’s of weblinks, zoals onder meer genoemd in productie 12, die voortkomen uit de zoekopdracht naar [eiser] af te schermen totdat in een door Google Inc. te entameren bodemprocedure definitief is geoordeeld dat de publicaties of verwijzingen toelaatbaar zijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag of gedeelte daarvan dat Google Inc. in gebreke blijft hieraan te voldoen, met een maximum van € 250.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente, althans een door U Edelachtbare Voorzieningenrechter in goede justitie nader te bepalen dwangsom;
dat Google Inc. wordt veroordeeld om aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 50.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag, zulks ten titel van aanvullend voorschot op de door Google Inc. te dezer zake aan [eiser] verschuldigde schadevergoeding zoals onder meer gevorderd is in deze dagvaarding;
at Google Inc. wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, waaronder het door Google Inc. (
bedoeld zal zijn [eiser] , vzr.) te betalen griffierecht, alsmede de nakosten, aan de zijde van [eiser] bepaald op € 131,- voor (nasalaris gemachtigde, te vermeerderen, voor het geval betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met € 68,- voor (na)salaris gemachtigde en de wettelijk gemaakte kosten voor het doen uitbrengen van een exploot van betekening.
3.2.
[eiser] stelt daartoe - kort gezegd - dat Google Inc. in strijd handelt met de Wbp en de Europese richtlijn betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, nr 95/46/EG (hierna de Privacyrichtlijn) alsook onrechtmatig handelt jegens [eiser] doordat hij schade lijdt door het publiekelijk verspreiden van valse informatie. Informatievrijheid rechtvaardigt dit niet, te meer niet nu het Costeja-arrest juist beoogt mensen te beschermen tegen langdurige achtervolging door berichten die irrelevant, buitensporig of onnodig diffamerend zijn. Volgens [eiser] leidt de op Google verschenen negatieve berichtgeving over hem ertoe dat hij ten onrechte bestempeld wordt tot verdachte of (ex)crimineel, waardoor hij niet in staat wordt gesteld om (opnieuw) maatschappelijk actief te worden en om zijn kost te verdienen. [eiser] verwijst daarvoor naar artikelen 6 lid 1, sub c, d en e en artikel 14 sub a van de Privacyrichtlijn, de artikelen 16, 36 lid 1 en 40 Wbp almede de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 8 EVRM.
3.3.
Google Inc. voert verweer met conclusie tot afwijzing van het gevorderde en met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Algemeen
4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vorderingen.
4.2.
De Wbp is van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (artikel 2 lid 1 Wbp). Deze wet is ingevoerd ter implementatie van de Privacyrichtlijn en moet in het licht daarvan worden begrepen. Het HvJEU heeft in de zaak C-131/12, Costeja, ECLI:EU:C:2014:317 (hierna: Costeja-arrest) nadere uitleg en verduidelijking gegeven over de reikwijdte van de Privacyrichtlijn in verhouding tot internetzoekmachines (zoals Google Search). Uit het Costeja-arrest volgt dat de Wbp in het onderhavige geval uitsluitend van toepassing is voor zover de verrichtingen van de zoekmachine zijn aan te merken als verwerking van persoonsgegevens, te weten wanneer deze informatie, zijnde de gegevens die de zoekmachine toont, gegevens betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon bevat en de exploitant van de zoekmachine voor deze gegevensverwerking verantwoordelijk is. Daarbij gaat het om de zoekresultaten, die na een zoekopdracht uitsluitend op de naam van een persoon in de zoekmachine worden weergegeven.
4.3.
Persoonsgegevens dienen in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze te worden verwerkt (artikel 6 Wbp). Zij worden voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden verzameld (artikel 7 Wbp). Voor zover hier van belang schrijft artikel 8 sub f Wbp voor dat persoonsgegevens slechts mogen worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert. Deze bepaling vormt de implementatie van artikel 7 sub f Privacyrichtlijn ten aanzien waarvan het HvJEU in het
Costeja-arrest heeft vastgesteld dat verwerking van persoonsgegevens door een internetzoekmachine daarin haar grondslag vindt.
4.4.
Elke betrokkene heeft recht op rectificatie, uitwissing of afscherming van gegevens indien sprake is van een verwerking die onverenigbaar is met de Wbp en de Privacyrichtlijn. Een dergelijke onverenigbaarheid kan blijkens het
Costeja-arrest niet enkel het gevolg zijn van de omstandigheid dat deze gegevens onnauwkeurig zijn maar, in het bijzonder, ook omdat zij ontoereikend, niet ter zake dienend of bovenmatig zijn voor de doeleinden van de verwerking, omdat zij niet zijn bijgewerkt of omdat zij langer worden bewaard dan noodzakelijk is. De betrokkene kan op basis van zijn door de artikelen 7 en 8 Handvest en tevens artikel 8 EVRM gewaarborgde grondrechten verlangen dat op hem betrekking hebbende informatie niet meer via opneming in een resultatenlijst van een zoekmachine ter beschikking wordt gesteld aan het grote publiek. Dit wordt echter niet gehonoreerd indien de inmenging in de grondrechten van de betrokkene wegens bijzondere redenen, zoals de rol die deze persoon in het openbare leven speelt, wordt gerechtvaardigd door het overwegende belang dat het publiek erbij heeft om toegang tot de informatie te krijgen.
beroep op artikel 16 Wbp
4.5.
Op grond van het bepaalde in art. 16 Wbp is het Google Inc. verboden om strafrechtelijke persoonsgegevens te verwerken. Partijen verschillen van mening of Google Inc. dergelijke gegevens verwerkt.
4.6.
Hoewel het beroep door [eiser] op art. 16 Wbp niet nader is onderbouwd, gaat de voorzieningenrechter er met Google Inc. van uit dat het [eiser] gaat om de resultaten van de zoekopdracht met zijn naam ( [eiser] ) betreffende de Surinaamse mediapublicaties over zijn (vermeende) misstanden als juridisch adviseur en mediator in de sfeer van bedreiging, mishandeling en oplichting (zie 2.8 onder a en b).
4.7.
Zelfs als het verweer van Google Inc. wordt gepasseerd dat de inhoudelijke beoordeling zich dient te beperken tot de gevonden zoekresultaten (de concrete verwijzing naar de URL’s) en de concrete inhoud van de bronpagina alsmede de respectievelijke snippet buiten beschouwing moeten worden gelaten, en dat er om die reden per definitie geen sprake is van verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens, is in het onderhavige geval anders dan [eiser] heeft betoogd - nog steeds geen sprake van verwerking van strafrechtelijke persoonsgegeven. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.8.
Voor de verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 Wbp is niet vereist dat er sprake is van een strafrechtelijke veroordeling. Wel dient er sprake te zijn van zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring – in de zin van artikel 350 Wetboek van Strafvordering – kunnen dragen (zie r.o. 4.4 van de Hoge Raad in zijn arrest van 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720). Maatstaf daarbij is dat de vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld opleveren, in die zin dat de te verwerken strafrechtelijke persoonsgegevens in voldoende mate moeten vaststaan. De door [eiser] genoemde publicaties kunnen niet als een vorenbedoeld strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring worden aangemerkt. In deze publicaties gaat het immers om niet meer dan geuite beschuldigingen afkomstig van natuurlijke personen waarbij er geen enkel (justitieel) onderzoek heeft plaatsgevonden en waarvan de juistheid van de geuite beschuldigingen ook door [eiser] wordt betwist.
belangenafweging
4.9.
Nu het beroep van [eiser] op art. 16 Wbp niet kan worden gehonoreerd, dient te worden overgegaan tot de onder 4.4. bedoelde belangenafweging. Deze in het kader van de Privacyrichtlijn en de Wbp geplaatste belangenafweging, te weten het recht op privacy en het recht op bescherming van persoonsgegevens van de betrokkene, en de grondrechten van de internetgebruiker en (wellicht ook) van de exploitant van de zoekmachine op vrijheid van meningsuiting (oftewel recht op informatie), valt in het voordeel van Google Inc. uit. Dit geldt ook indien [eiser] wordt gevolgd in zijn standpunt dat het Hof in het Costeja-arrest (zie r.o. 81 van dat arrest) heeft beslist dat de privacy-rechten in beginsel voorrang hebben op het (economische) belang van de zoekmachine-exploitant en het belang van de internetgebruikers om kennis te nemen van informatie. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.10.
Anders dan [eiser] heeft gesteld kan er niet van uit worden gegaan dat de informatie die over hem is gepubliceerd onjuist is. [eiser] heeft bijvoorbeeld gesteld zeer eenvoudig te kunnen aantonen dat hij is afgestudeerd aan de Rijksuniversiteit Groningen (studie rechten met een gemiddeld cijfer van 8,5), maar kopieën van zijn bul of cijferlijst zijn niet overgelegd. Dit is opmerkelijk omdat [eiser] zelf een website heeft (www. [website] .com) met als expliciet doel, zoals in het Engels staat aangegeven, de controverse met betrekking tot zijn diploma’s en opleidingen te beëindigen. Op deze website staan weliswaar diverse documenten afgebeeld, maar een bewijs dat hij als jurist is afgestudeerd aan de Universiteit Groningen ontbreekt. Uit de documenten blijkt ook niet dat hij wel in Groningen gestudeerd heeft en/of op een andere (Nederlandse) universiteit als jurist is afgestudeerd. Voorts geldt dat de op de website voorkomende scans van documenten niet goed leesbaar zijn. [eiser] stelt weliswaar dat de scans in duidelijk leesbare vorm voor het publiek zijn aangeboden, maar bij het bezoeken van voormelde site (o.a. tijdens de zitting van dit kort geding) hebben Google Inc. en de voorzieningenrechter deze ervaring niet.
4.11.
Voorts is niet gebleken dat de gegevens ontoereikend, niet ter zake dienend of bovenmatig zijn voor de doeleinden van de verwerking. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.12.
De zoekresultaten verwijzen onder meer naar een tweetal specifieke sites uit 2012 en 2014 (zie 2.8 onder a) en b). De publicaties zijn derhalve relatief recent en op grond van het navolgende wat betreft de inhoud ook actueel genoeg.
4.13.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.10 is overwogen over de vraag of [eiser] nu wel of niet aan een Nederlandse Universiteit is afgestudeerd volgt dat de (in de publicatie ook aan de orde gestelde) vraag of [eiser] zich wellicht ten onrechte als afgestudeerd jurist kwalificeert nog steeds actueel is. Dit geldt ook voor hetgeen in de publicaties wordt gemeld over het gebruik door [eiser] van verschillende namen. Hoewel [eiser] ter zitting heeft gesteld slechts één bepaalde schrijfwijze van zijn naam te hebben en ook maar één naam (zijnde zijn eigen naam) te gebruiken, heeft [eiser] niet betwist dat hij alleen al bij zijn contacten met Google Inc. zelf verschillende namen gebruikt heeft (zie 2.10). Ook uit de onder 2.8 onder g) en i) bedoelde afbeeldingen blijkt van een verschillende schrijfwijze van de naam van [eiser] . Een verklaring hiervoor heeft [eiser] niet gegeven.
4.14.
Dat [eiser] niet content is met de inhoud van de onder 2.8 onder a) en b) bedoelde publicaties is goed voorstelbaar. Dit betekent echter nog niet dat daarmee voldoende grond is voor verwijdering van de resultaten van de zoekopdrachten op zijn naam. Bijkomende omstandigheden die dit anders maken ontbreken.
4.15.
Het staat [eiser] ook vrij om de personen/organisaties die verantwoordelijk zijn voor de inhoud van deze publicaties in rechte aan te spreken. Ter zitting heeft [eiser] gesteld in het (recente) verleden ook gesproken te hebben met de verantwoordelijken, maar dat hij om hem moverende redenen geen verdere stappen tegen hen heeft ondernomen. Een beroep jegens Google Inc. op art. 36 Wbp is echter niet bedoeld om een dergelijke procedure te omzeilen. Dat, zoals door de raadsman van [eiser] ter zitting is betoogd, van [eiser] als eenvoudige burger niet kan worden verwacht dat hij een rechtszaak tegen vorenbedoelde personen/organisaties aanspant komt niet aannemelijk voor. Zeker niet, nu [eiser] , aldus [eiser] zelf, afgestudeerd jurist is en in Suriname zeer succesvol een juridisch adviesbureau heeft geëxploiteerd. Bovendien is [eiser] kennelijk wel in staat om het Amerikaanse Google Inc. in kort geding te dagvaarden.
4.16.
De informatie die gevonden wordt (als gezocht wordt op de naam [eiser] ) is in het licht van al het voorgaande ook van voldoende belang om deze voor het publiek beschikbaar te houden. De door [eiser] gestelde omstandigheid dat hij door de beschikbaarheid van deze informatie op internet geschaad wordt in (het opnieuw opbouwen van) zijn maatschappelijk bestaan, doet daar onvoldoende aan af.
4.17.
Volledigheidshalve geldt nog dat Google Inc. onweersproken heeft gesteld dat de onder 2.8 onder h) bedoelde URL per definitie buiten het bereik van het verwijderingsrecht valt omdat deze URL bij een zoekopdracht met de naam [eiser] niet verschijnt.
4.18.
Een en ander betekent dat de onder 4.4. bedoelde belangenafweging in het voordeel van Google Inc. uitvalt voor zover dit de onder 2.8 onder a) tot en met g) en i) bedoelde URL’s betreft en de onder 2.8 onder h) bedoelde URL buiten het bereik van het verzoek valt.
geldvordering
4.19.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.20.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 4.18. komt de vordering niet voor toewijzing in aanmerking nu niet van de onrechtmatige gedraging van Google Inc. kan worden uitgegaan. Bovendien geldt dat [eiser] nog geen begin van een deugdelijke onderbouwing van zijn gestelde schade gemaakt heeft.
conclusie
4.21.
Het gevorderde komst niet voor toewijzing in aanmerking.
4.22.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Google Inc. worden begroot op:
- griffierecht € 618,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.434,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Google Inc. tot op heden begroot op € 1.434,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Schuman, bijgestaan door mr. T. Stokvis en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2017