ECLI:NL:RBMNE:2017:7020

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2017
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
UTR 17/292-T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake motiveringsgebrek bij afwijzing bijstandsaanvraag

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 19 oktober 2017, wordt een beroep behandeld tegen de afwijzing van een bijstandsaanvraag door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten. Eiser had op 18 juli 2016 een aanvraag om bijstand ingediend, welke door verweerder buiten behandeling was gesteld. Na bezwaar van eiser werd het besluit van 18 juli 2016 herroepen, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard en de bijstandsaanvraag werd afgewezen bij besluit van 18 januari 2017. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 29 augustus 2017 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij wel degelijk in Dronten woont en dat de ingangsdatum voor de bijstandsaanvraag eerder had moeten zijn dan door verweerder gesteld. Verweerder heeft zijn standpunt gebaseerd op bankafschriften waaruit zou blijken dat eiser voornamelijk in Utrecht pintransacties heeft gedaan, wat volgens verweerder de claim van eiser over zijn woonadres in Dronten ondermijnt.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoont, omdat verweerder zijn standpunt pas ter zitting heeft gemotiveerd en daarbij verwees naar een rapportage die niet in het dossier aanwezig was. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek te herstellen, met een termijn van vier weken na verzending van de tussenuitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/292-T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Lammers),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten, verweerder

(gemachtigde: H.E. van de Beek).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) buiten behandeling gesteld en het reeds betaalde voorschot van € 200,- van eiser teruggevorderd.
Bij brief van 19 december 2016 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij op grond van het advies van de bezwaarcommissie (BAC) het besluit van 18 juli 2016 herroept en eiser om nadere stukken gevraagd. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 18 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en zijn bijstandsaanvraag afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het gaat hier om een herhaald verzoek om bijstand waarop, na aanvankelijk buiten behandeling te zijn gesteld, bij besluit van 18 januari 2017 alsnog inhoudelijk is beslist. Dit besluit is geen nieuw primair besluit maar een besluit op bezwaar, omdat voldaan is aan de eis dat het met de intrekking van het besluit van 18 juli 2016 en het nemen van een vervangend inhoudelijk besluit op dat verzoek met toepassing van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als het resultaat van een heroverweging kan worden beschouwd. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 juni 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BD5641).
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij in de gemeente Dronten woonachtig was, waardoor zijn recht op bijstand niet is vast te stellen.
3. Eiser heeft gemotiveerd aangevoerd dat hij wel in Dronten woont. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij in bezwaar heeft aangevoerd dat de ingangsdatum voor de gevraagde bijstand 29 april 2016 dient te zijn en niet 2 juni 2016 waar verweerder van uitgaat. Volgens eiser is verweerder hier in het bestreden besluit ten onrechte niet op ingegaan.
4. Verweerder heeft desgevraagd en eerst ter zitting aangevoerd dat hij zijn standpunt heeft gebaseerd op de door eiser overgelegde bankafschriften (periode van 1 februari 2016 tot
14 november 2016). Volgens verweerder blijkt uit die bankafschriften dat bijna alle pintransacties in Utrecht hebben plaatsgevonden, zodat het niet aannemelijk is dat eiser in die periode zijn hoofdverblijf in Dronten had. Voorts heeft verweerder ter zitting verwezen naar een handhavingsrapportage die zich niet in het procesdossier bevindt. Ook heeft verweerder verklaard dat eiser op 17 augustus en 27 oktober 2016 niet op het door hem opgegeven woonadres aan het [adres] te [woonplaats] is aangetroffen en dat de woning toen nagenoeg leeg stond.
5. De rechtbank is van oordeel dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft, omdat verweerder eerst ter zitting zijn standpunt heeft gemotiveerd en daarvoor tevens heeft verwezen naar een handhavingsrapportage dat zich niet in het procesdossier bevindt. Daar komt bij dat verweerder in het bestreden besluit en ook ter zitting niet heeft gereageerd op wat eiser naar aanleiding van verweerders brief van 19 december 2016 in zijn bezwaarschrift van 22 december 2016 over de ingangsdatum van zijn bijstandsaanvraag heeft aangevoerd. Op grond van het voorgaande komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
6. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
7. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
8. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.Y. Wong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.