3.2Bij beschikking van 19 april 2017, uitgereikt op 24 april 2017, heeft het COA vastgesteld dat de verstrekkingen die verzoekster ontvangt op grond van het Regelement verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) worden beëindigd. In de beschikking staat verder dat verzoekster en haar minderjarige kind binnen 3 dagen na uitreiking van deze beschikking het AZC dienen ter verlaten. Indien zij niet uit eigen beweging het AZC verlaten, zal het COA overgaan tot een ontruimingsprocedure en zal verzoekster aansprakelijk worden gesteld voor de kosten die daaruit voortvloeien.
4. Verzoekster heeft op 25 april 2017 de voorzieningenrechter verzocht om een ordemaatregel te treffen inhoudende dat de gemeente (kindvriendelijke) opvang dient te bieden en leefgeld te verstrekken.
5. Verweerder heeft zich blijkens de telefoonnotitie van 26 april 2017 tegenover de rechtbank op het standpunt gesteld dat mondeling door het COA is toegezegd dat verzoekers aankomende vrijdag niet uit het AZC zullen worden gezet. Voorts hebben zij gesteld dat zij bereid zijn om in samenspraak met het COA te komen tot een adequate manier van opvang maar dat zij daar nu niet acuut toe in staat zijn.
6. In reactie hierop heeft verzoekster per fax van 26 april 2017 aan de rechtbank te kennen gegeven dat deze toezegging van het COA niet voldoende is om haar verzoek om een voorlopige voorziening in te trekken, vooral omdat de toezegging niet op papier is gezet. Verzoekster herhaalt haar verzoek om een ordemaatregel te treffen dat verweerder haar minderjarige zoon en haarzelf dient op te vangen in het geval zij op vrijdag 28 april 2017 op straat komt te staan.
7. Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter spoedeisend belang in dit geval gegeven.
8. Gelet op de gedingstukken en de nu voorhanden zijnde informatie is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat verzoekster en haar minderjarige zoon vrijdag 28 april 2017 daadwerkelijk uit het AZC worden gezet en zonder opvang komen te zitten. Het standpunt van verweerder dat mondeling door het COA is toegezegd dat verzoekster vrijdag 28 april 2017 niet uit het AZC zal worden gezet, acht de voorzieningenrechter op dit moment onvoldoende om uit te gaan van het tegendeel, met name omdat het geen rechtstreekse (schriftelijke) toezegging van het COA zelf is. De voorzieningenrechter overweegt verder dat verweerder telefonisch heeft toegezegd dat hij momenteel bezig is adequate opvang voor verzoekers te regelen. Gelet op deze omstandigheden en mede gelet op de omstandigheid dat in verband met de komende feestdagen veel openbare instellingen gesloten zullen zijn, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een ordemaatregel te treffen, voor het geval de verwijdering van verzoekers uit het AZC vrijdag 28 april 2017 zal plaatsvinden.
9. De voorzieningenrechter wenst nader ingelicht te worden en zal partijen uitnodigen ter zitting te verschijnen voor de behandeling van de verzoeken tot voorlopige voorziening. Een uitnodiging voor deze zitting volgt.
10. Omdat nog geen zitting heeft plaatsgevonden, is er op dit moment nog geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoekster redelijkerwijs heeft moeten maken.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. A.G.C. Bulten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op: