2.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de vordering uit van het - voor zover thans relevant - bewezen verklaarde strafbare feit, te weten het samen met anderen kweken van hennepplanten in de periode van 24 november 2015 tot en met 1 februari 2016.
De rechtbank stelt op grond van de navolgende feiten en omstandigheden, die aan wettige bewijsmiddelen zijn ontleend, vast dat de veroordeelde ook in de periode vóór 24 november 2015 samen met anderen opzettelijk hennepplanten heeft gekweekt en daaruit voordeel heeft gehad als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Daarbij baseert de rechtbank zich op:
- de verklaring van veroordeelde afgelegd op 3 juli 2017 dat een man hem, veroordeelde, een en ander had geleerd over het kweken van hennep. Nadat hij een korte tijd meegedraaid had, pakte hij de dingen op. Veroordeelde heeft op de vraag van de politie of hij de plantjes water heeft gegeven en de kwekerij heeft beheerd, geantwoord dat hij, veroordeelde, dit inderdaad heeft gedaan en dat zo af en toe de mannen wel bij hem kwamen om alles te controleren..De kwekerij was in augustus 2015 opgebouwd;
- Veroordeelde heeft ter terechtzitting van 11 augustus 2017 verklaard dat er éénmaal is geoogst;
- in de eerste kweekruimte werden verdroogde resten en hennepafval op de grond aangetroffen. Op de plantenpotten en het zeil bevond zich een kalkafzetting. Het filterdoek van de koolstoffilters was vervuild, deze vervuiling treedt pas na langere tijd op. Er lag stof op de armaturen van de assimilatielampen en er zat stof op het stoffilter van de koolstofcilinder. Deze vervuiling treedt pas na langere tijd op.
In een kamer naast kweekruimte 1 werden een aantal vuilniszakken aangetroffen met daarin potgrond met worstelresten.
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat tenminste uit één eerdere oogst van de hennepkwekerij voordeel is genoten. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten op grond waarvan aannemelijk is dat meer dan één keer is geoogst.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat veroordeelde al dan niet evenredig heeft gedeeld in de opbrengst van de eerste oogst.
De rechtbank acht echter de verklaring van veroordeelde dat hij helemaal niets heeft ontvangen, niet geloofwaardig.
Veroordeelde heeft verklaard dat hij, met de twee door hem genoemde personen, afspraken had gemaakt over zijn aandeel en de vergoeding hiervan. Veroordeelde zou € 2.000,00 per oogst krijgen en verder zou men uit de opbrengsten de schulden van veroordeelde aflossen.
Het is niet aannemelijk dat veroordeelde, terwijl er al ongeveer 5 maanden hennep in zijn woning werd gekweekt en er eenmaal was geoogst, geaccepteerd zou hebben dat hij tot dat moment geen enkele vergoeding had ontvangen.
De verklaring van veroordeelde dat hij na de oogst niets had gekregen omdat de opbrengst was gebruikt om de investeringskosten van de kwekerij te compenseren, acht de rechtbank niet aannemelijk.
Niet aannemelijk is immers geworden dat de kosten van de investering voor het opbouwen van de kwekerij hoger zouden zijn dan de opbrengst van de eerste oogst..
Uit de verklaringen van veroordeelde volgt dat de te verwachten opbrengst van de eerste oogst hoger zou zijn dan de investering die men in de kwekerij had gedaan.
Uit het dossier volgt niet dat er nader onderzoek is gedaan naar de financiële situatie, de schulden, van veroordeelde en kan niet vastgesteld worden of de schulden van veroordeelde in de bewezenverklaarde periode – deels – zijn afgelost. Veroordeelde heeft diverse stukken ter zitting overgelegd waaruit het bestaan van schulden blijkt.
De rechtbank schat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel daarom op
€ 2.000,00, zijnde het bedrag dat veroordeelde volgens zijn eigen verklaring per oogst zou ontvangen.
De verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel wordt aan de veroordeelde opgelegd voor datzelfde bedrag.
Energiekosten
De verdediging heeft aangevoerd dat veroordeelde een rekening van € 8.107,25 van de energieleverancier heeft ontvangen. Deze kosten dienen, aldus de verdediging, in mindering te worden gebracht op het aan veroordeelde toe te rekenen wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank zal voornoemd bedrag niet in mindering brengen op het aan veroordeelde toe te rekenen wederrechtelijk verkregen voordeel. Ter terechtzitting zijn geen stukken overgelegd waaruit volgt dat veroordeelde inmiddels enige betaling aan de energieleverancier heeft gedaan.
Indien voornoemde rekening in de toekomst (al dan niet deels) door veroordeelde zal worden betaald, zou het door veroordeelde betaalde bedrag alsnog in mindering op het wederrechtelijk verkregen voordeel kunnen worden gebracht.
Draagkracht veroordeelde
De verdediging heeft voorts bepleit dat de vordering op nihil gesteld dient te worden omdat veroordeelde niet over een inkomen of vermogen beschikt om enige betalingsverplichting binnen redelijke termijn te voldoen.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet in staat zal zijn aan zijn betalingsverplichting te voldoen.
De rechtbank merkt daarbij op dat het door de verdediging aangehaalde arrest betrekking heeft op een tachtigjarige veroordeelde met diverse gezondheidsproblemen en daardoor weinig verdiencapaciteit, ook in de toekomst. Veroordeelde is 30 jaar en heeft naar het oordeel van de rechtbank in de nabije toekomst voldoende mogelijkheden en verdiencapaciteit om aan zijn betalingsverplichting te voldoen.