ECLI:NL:RBMNE:2017:6951

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 augustus 2017
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
16/652427-16 ontneming
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een hennepkwekerijzaak met betrekking tot de financiële situatie van de veroordeelde

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 augustus 2017 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die betrokken was bij een hennepkwekerij. De veroordeelde, geboren in 1987 in Marokko en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was ter terechtzitting aanwezig en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. A. Boumanjal. De rechtbank heeft kennisgenomen van de schriftelijke vordering van de officier van justitie, die op 23 juni 2017 was ingediend, en van de verklaringen van de veroordeelde en zijn raadsman. De officier van justitie vorderde een bedrag van € 34.423,02, maar wijzigde deze vordering ter zitting naar € 5.000,00, gebaseerd op de opbrengsten van de hennepkwekerij.

De verdediging betwistte de vordering en stelde dat er geen bewijs was dat de veroordeelde enig voordeel had genoten. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde wel degelijk voordeel had genoten uit de hennepkwekerij, maar dat het bedrag dat aan hem kon worden toegerekend, lager was dan door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 2.000,00, het bedrag dat de veroordeelde volgens zijn eigen verklaring per oogst zou ontvangen. De rechtbank legde de verplichting op tot betaling aan de Staat van dit bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De rechtbank weigerde de energiekosten van € 8.107,25 in mindering te brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat er geen bewijs was dat de veroordeelde deze kosten had betaald. De rechtbank oordeelde ook dat de veroordeelde, ondanks zijn huidige financiële situatie, in de toekomst in staat zou kunnen zijn om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. De vordering van de officier van justitie werd voor het overige afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/652427-16 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 25 augustus 2017
in de ontnemingszaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] (Marokko)
zonder vaste woon-/ of verblijfplaats
ter terechtzitting opgegeven postadres: ( [postcode] ) [plaatsnaam] , [adres]

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
  • de schriftelijke vordering van de officier van justitie van 23 juni 2017, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
  • het strafdossier onder parketnummer 16/652427-16, waaruit blijkt dat veroordeelde bij vonnis van 25 augustus 2017 van deze rechtbank - samengevat – onder meer is veroordeeld ter zake van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
  • het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij met registratienummer PL0900-2016034418-1, pagina 86 tot en met 96 van het proces-verbaal met nummer PL0900-2016127078 Z;
en de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 augustus 2017. Veroordeelde is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door zijn raadsman mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht. De ontnemingsvordering is gelijktijdig ter terechtzitting behandeld met de strafzaak tegen veroordeelde, bekend onder hetzelfde parketnummer.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat de veroordeelde en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.De beoordeling

2.1
De vordering van de officier van justitie
De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 34.423,02.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zijn vordering gewijzigd. De officier van justitie heeft gesteld dat het niet aannemelijk is dat veroordeelde, zoals hij zelf heeft verklaard, nog helemaal geen geld had ontvangen uit de opbrengst van de hennepkwekerij.
Op het moment dat de politie de woning van veroordeelde betrad werd er immers al 5 maanden hennep gekweekt in zijn woning en was er in ieder geval eenmaal geoogst. Voorts had veroordeelde afspraken gemaakt inhoudende dat de eigenaren van de hennepkwekerij (een deel van) de schulden van veroordeelde voor hun rekening zouden nemen en dat hij, veroordeelde, € 2.000,00 per oogst zou ontvangen.
De officier van justitie heeft gesteld dat, gelet op die verklaring van veroordeelde, het geschatte door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel € 5.000,00 bedraagt, bestaande uit € 2.000,00 voor de eerste oogst en € 3.000,00 aan aflossing van zijn schulden.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de vordering tot ontneming dient te worden afgewezen, nu uit de in het dossier aanwezige stukken niet afgeleid kan worden dat veroordeelde enig voordeel heeft genoten. Veroordeelde heeft ontkend dat hij ooit geld heeft ontvangen. Voorts is niet gebleken van enige bezittingen of een excessief uitgaven patroon en zijn er nog aanzienlijke schulden.
Indien de rechtbank van oordeel is dat veroordeelde voordeel heeft genoten, dan dient dit voordeel door 3 gedeeld te worden. Het aan veroordeelde toe te rekenen wederrechtelijk voordeel bedraagt dan ten hoogste € 11.474,34. Veroordeelde heeft een rekening ontvangen voor de na gecalculeerde kosten van elektriciteit van € 8.107,25. Dit bedrag dient in mindering te worden gebracht, zodat een bedrag van € 3.367,09 aan wederrechtelijk verkregen voordeel voor veroordeelde resteert.
De verdediging heeft voorts bepleit, onder verwijzing naar een arrest van het Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2017:1316), dat de vordering op nihil gesteld dient te worden omdat veroordeelde niet over een inkomen of vermogen beschikt om enige betalingsverplichting binnen redelijke termijn te voldoen. Niet te verwachten is dat die draagkracht in de toekomst zal verbeteren.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de vordering uit van het - voor zover thans relevant - bewezen verklaarde strafbare feit, te weten het samen met anderen kweken van hennepplanten in de periode van 24 november 2015 tot en met 1 februari 2016.
De rechtbank stelt op grond van de navolgende feiten en omstandigheden, die aan wettige bewijsmiddelen zijn ontleend, vast dat de veroordeelde ook in de periode vóór 24 november 2015 samen met anderen opzettelijk hennepplanten heeft gekweekt en daaruit voordeel heeft gehad als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. [1]
Daarbij baseert de rechtbank zich op:
- de verklaring van veroordeelde afgelegd op 3 juli 2017 dat een man hem, veroordeelde, een en ander had geleerd over het kweken van hennep. Nadat hij een korte tijd meegedraaid had, pakte hij de dingen op. Veroordeelde heeft op de vraag van de politie of hij de plantjes water heeft gegeven en de kwekerij heeft beheerd, geantwoord dat hij, veroordeelde, dit inderdaad heeft gedaan en dat zo af en toe de mannen wel bij hem kwamen om alles te controleren.. [2] De kwekerij was in augustus 2015 opgebouwd; [3]
- Veroordeelde heeft ter terechtzitting van 11 augustus 2017 verklaard dat er éénmaal is geoogst; [4]
- in de eerste kweekruimte werden verdroogde resten en hennepafval op de grond aangetroffen. Op de plantenpotten en het zeil bevond zich een kalkafzetting. Het filterdoek van de koolstoffilters was vervuild, deze vervuiling treedt pas na langere tijd op. Er lag stof op de armaturen van de assimilatielampen en er zat stof op het stoffilter van de koolstofcilinder. Deze vervuiling treedt pas na langere tijd op. [5]
In een kamer naast kweekruimte 1 werden een aantal vuilniszakken aangetroffen met daarin potgrond met worstelresten. [6]
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat tenminste uit één eerdere oogst van de hennepkwekerij voordeel is genoten. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten op grond waarvan aannemelijk is dat meer dan één keer is geoogst.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat veroordeelde al dan niet evenredig heeft gedeeld in de opbrengst van de eerste oogst.
De rechtbank acht echter de verklaring van veroordeelde dat hij helemaal niets heeft ontvangen, niet geloofwaardig.
Veroordeelde heeft verklaard dat hij, met de twee door hem genoemde personen, afspraken had gemaakt over zijn aandeel en de vergoeding hiervan. Veroordeelde zou € 2.000,00 per oogst krijgen en verder zou men uit de opbrengsten de schulden van veroordeelde aflossen.
Het is niet aannemelijk dat veroordeelde, terwijl er al ongeveer 5 maanden hennep in zijn woning werd gekweekt en er eenmaal was geoogst, geaccepteerd zou hebben dat hij tot dat moment geen enkele vergoeding had ontvangen.
De verklaring van veroordeelde dat hij na de oogst niets had gekregen omdat de opbrengst was gebruikt om de investeringskosten van de kwekerij te compenseren, acht de rechtbank niet aannemelijk.
Niet aannemelijk is immers geworden dat de kosten van de investering voor het opbouwen van de kwekerij hoger zouden zijn dan de opbrengst van de eerste oogst..
Uit de verklaringen van veroordeelde volgt dat de te verwachten opbrengst van de eerste oogst hoger zou zijn dan de investering die men in de kwekerij had gedaan.
Uit het dossier volgt niet dat er nader onderzoek is gedaan naar de financiële situatie, de schulden, van veroordeelde en kan niet vastgesteld worden of de schulden van veroordeelde in de bewezenverklaarde periode – deels – zijn afgelost. Veroordeelde heeft diverse stukken ter zitting overgelegd waaruit het bestaan van schulden blijkt.
De rechtbank schat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel daarom op
€ 2.000,00, zijnde het bedrag dat veroordeelde volgens zijn eigen verklaring per oogst zou ontvangen.
De verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel wordt aan de veroordeelde opgelegd voor datzelfde bedrag.
Energiekosten
De verdediging heeft aangevoerd dat veroordeelde een rekening van € 8.107,25 van de energieleverancier heeft ontvangen. Deze kosten dienen, aldus de verdediging, in mindering te worden gebracht op het aan veroordeelde toe te rekenen wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank zal voornoemd bedrag niet in mindering brengen op het aan veroordeelde toe te rekenen wederrechtelijk verkregen voordeel. Ter terechtzitting zijn geen stukken overgelegd waaruit volgt dat veroordeelde inmiddels enige betaling aan de energieleverancier heeft gedaan.
Indien voornoemde rekening in de toekomst (al dan niet deels) door veroordeelde zal worden betaald, zou het door veroordeelde betaalde bedrag alsnog in mindering op het wederrechtelijk verkregen voordeel kunnen worden gebracht.
Draagkracht veroordeelde
De verdediging heeft voorts bepleit dat de vordering op nihil gesteld dient te worden omdat veroordeelde niet over een inkomen of vermogen beschikt om enige betalingsverplichting binnen redelijke termijn te voldoen.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet in staat zal zijn aan zijn betalingsverplichting te voldoen.
De rechtbank merkt daarbij op dat het door de verdediging aangehaalde arrest betrekking heeft op een tachtigjarige veroordeelde met diverse gezondheidsproblemen en daardoor weinig verdiencapaciteit, ook in de toekomst. Veroordeelde is 30 jaar en heeft naar het oordeel van de rechtbank in de nabije toekomst voldoende mogelijkheden en verdiencapaciteit om aan zijn betalingsverplichting te voldoen.

3.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

4.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van € 2.000,00;
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,00, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.A. van Kuijeren, voorzitter, mrs. H.A. Gerritse en
J.A. Spee, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 augustus 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 26 april 2016, genummerd PL0900-2016127078 Z, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 96. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, pagina 4 van het proces-verbaal van 3 juli 2017, genummerd PL0900-2016034418-A, welk proces-verbaal als losse bijlage is opgenomen in het dossier.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, pagina 5 van het proces-verbaal van 3 juli 2017, genummerd PL0900-2016034418A, welk proces-verbaal als losse bijlage is opgenomen in het dossier.
4.Proces-verbaal van de terechtzitting van 11 augustus 2017.
5.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij, pagina 89.
6.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij, pagina 90.