ECLI:NL:RBMNE:2017:6746

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
24 januari 2018
Zaaknummer
6402394 AV EXPL 17-49 JES/1267
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig loon en loonspecificaties in kort geding

In deze zaak vordert eiser, een HR director, betaling van achterstallig loon van zijn werkgever, gedaagde, een besloten vennootschap. Eiser is op 25 oktober 2016 in dienst getreden en heeft zich op 8 december 2016 ziekgemeld. Gedaagde heeft het loon van eiser vanaf september 2017 onbetaald gelaten en heeft eiser op staande voet ontslagen op 30 november 2017. Eiser stelt dat de arbeidsovereenkomst niet is beëindigd door de schorsing van de referentstatus van gedaagde en dat hij recht heeft op doorbetaling van zijn loon. Gedaagde voert verweer en stelt dat eiser niet meewerkt aan re-integratie en dat er dringende redenen zijn voor het ontslag. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde het loon van eiser moet doorbetalen voor de periode van 1 september 2017 tot en met 29 november 2017, omdat er geen ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst is die het recht op loon beïnvloedt. De kantonrechter wijst de vordering van eiser tot betaling van het achterstallig loon, wettelijke verhoging en rente toe, evenals de vordering tot afgifte van correcte loonspecificaties. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 6402394 AV EXPL 17-49 JES/1267
Kort geding vonnis van 13 december 2017
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. A. Borgers,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. O. Hammerstein.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 november 2017 met producties 1 tot en met 5,
  • de akte van [eiser] van 4 december 2017 houdende vijf nieuwe producties, doch wederom genummerd 1 tot en met 5,
  • de wijziging van eis,
  • de akte van [gedaagde] houdende producties 1 tot en met 7,
  • de mondelinge behandeling op 5 december 2017, waarvan de griffier aantekening heeft gehouden,
  • de pleitnota van [eiser] ,
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
[eiser] heeft op 5 december 2017 een gecorrigeerde productie 4 in het geding gebracht. [gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen deze gewijzigde productie, aangezien zij hiervan voorafgaand aan de zitting geen kennis heeft kunnen nemen. Nu deze productie korter dan 24 uur voor de mondelinge behandeling is ingediend, zal de kantonrechter deze gewijzigde productie 4 buiten beschouwing laten.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 25 oktober 2016 in dienst getreden bij [gedaagde] in de functie van HR director, tegen een bruto maandloon van € 4.250,00 exclusief 8% vakantiegeld en overige emolumenten. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd.
2.2.
[eiser] heeft de Russische nationaliteit en is als kennismigrant naar Nederland gekomen. Één van de voorwaarden voor arbeid als kennismigrant is dat de werkgever van de kennismigrant als 'erkend referent' wordt aangemerkt.
2.3.
[eiser] heeft zich op 8 december 2016 ziekgemeld. [eiser] heeft sindsdien geen werkzaamheden meer verricht voor [gedaagde] . De bedrijfsarts heeft bij advies van 20 januari 2017 vastgesteld dat [eiser] arbeidsongeschikt is.
2.4.
Bij beschikking van 3 juli 2017 is [gedaagde] geschorst voor de duur van drie maanden als kennisreferent.
2.5.
Bij brief van 28 juli 2017 heeft (de voormalig gemachtigde van) [gedaagde] aan [eiser] het volgende bericht gestuurd:
"Op 12 juli 2017 ontving cliënte een brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (verder te noemen “IND”). U ontving dezelfde brief van de IND. Voor de goede orde voeg ik een kopie van deze brief bij.
De IND heeft uw verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als kennismigrant’ geldig van 2 februari 2011, telkens verlengd, tot 1 februari 2018. Eén van de voorwaarden voor arbeid als kennismigrant is, dat de werkgever van de kennismigrant erkend referent is. Zoals u uit voornoemde brief heeft kunnen afleiden, wordt mijn cliënte momenteel niet meer als erkend referent aangemerkt. Dit heeft tot gevolg dat u niet meer werkzaam bent bij een erkend referent wat u wel verplicht bent, gelet op uw verblijfsvergunning (verblijf als kennismigrant). Het is derhalve niet langer toegestaan om bij mijn cliënte werkzaamheden te verrichten.
Namens cliënte wijs ik u erop, dat deze beslissing van de IND vergaande consequenties kan hebben voor uw verblijfsvergunning.
Om uw verdere verblijf in Nederland rechtsgeldig te laten zijn, krijgt u van de IND drie maanden de tijd om een nieuwe werkgever, die is aangemerkt als erkend referent te zoeken, dan wel dient u uw verblijfsdoel te wijzigen. U bent zelf verantwoordelijk om dit traject te starten en bij de IND te informeren wanneer deze termijn van drie maanden voor u zal eindigen. Voor de nadere eisen en termijnen waar u aan dient te voldoen, verwijs ik u naar de IND. De gegevens hiervan kunt u vinden op bijgesloten brief. Cliënte heeft helaas geen andere werkgevers die erkend zijn als referent waar hij u naar ken verwijzen. U dient zelf een actieve houding aan te nemen en zorg te dragen voor een geldige verblijfstitel.
Namens cliënte vraag ik u mij aan het einde van deze maand een overzicht van de acties die u hebt ondernomen om elders aan de slag te gaan, dan wel een kopie van aanvragen welke u richt aan de IND te doen toekomen."
2.6.
[gedaagde] heeft het loon van [eiser] vanaf september 2017 onbetaald gelaten.
2.7.
Bij brief van 30 november 2017 heeft [gedaagde] aan [eiser] meegedeeld dat zij de loonbetalingen opschort, omdat [eiser] zich niet houdt aan redelijke voorschriften omtrent het verstrekken van inlichtingen ten aanzien van de door [eiser] gestelde arbeidsongeschiktheid en omdat [eiser] zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 7:658a lid 3 BW. Daarnaast heeft [gedaagde] [eiser] met de brief van 30 november 2017 op staande voet ontslagen, vanwege onder meer werkweigering (het voorwenden van ziekte) en het verspreiden van berichten over de heer [gedaagde] op sociale media.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – na wijziging van zijn eis bij akte – bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis:
- aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen het achterstallig loon over de maanden september, oktober en november 2017, van € 4.250,00 bruto (€ 3.482,92 netto) per maand, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag, de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente hierover;
- aan [eiser] de correcte loonspecificaties over de maanden september 2017 tot en met november 2017 af te geven, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling zal voldoen;
- vanaf 1 december 2017 totdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig ten einde is gekomen, aan [eiser] op de 23e van de maand te betalen, het bruto loon van € 4.250,00 (€ 3.482,92 netto) te vermeerderen met vakantiegeld en onder verstrekking van deugdelijke loonstroken;
- tot betaling van een bedrag van € 375,00 aan buitengerechtelijke kosten;
- tot betaling van de proceskosten, het salaris gemachtigde daaronder begrepen.
3.2.
Ter onderbouwing van de vordering stelt [eiser] dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen geen ontbindende voorwaarde kent in die zin dat de arbeidsovereenkomst geacht wordt te zijn beëindigd indien [gedaagde] niet langer de status van 'erkend referent' heeft. [gedaagde] dient derhalve aan haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst te blijven voldoen, waaronder het doorbetalen van het loon.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] beroept zich primair op haar opzegging van de arbeidsovereenkomst vanwege een dringende reden. Die dringende reden bestaat er volgens [gedaagde] in dat [eiser] weigert te voldoen aan redelijke opdrachten gegeven door [gedaagde] en dat hij grovelijk de plichten die de arbeidsovereenkomst hem oplegt veronachtzaamt. [gedaagde] stelt hiertoe dat [eiser] vanaf 20 januari 2017 adviezen van de bedrijfsarts heeft genegeerd, dat hij zich heeft verzet tegen pogingen van [gedaagde] om tot re-integratie te komen, dat hij ieder contact met zijn werkgever en de bedrijfsarts weigert, dat hij voorwendt arbeidsongeschikt te zijn en dat hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan maatregelen die erop gericht zijn hem passende arbeid te laten verrichten, zoals het opstellen, evalueren en het bijstellen van een plan van aanpak als onderdeel van zijn re-integratie. [gedaagde] stelt dat zij daarom bij brief van 30 november 2017 de loonbetalingen van [eiser] sinds augustus 2017 heeft opgeschort en hem op staande voet heeft ontslagen. [gedaagde] voert daarnaast aan dat [eiser] weigert cruciale gegevens voor de bedrijfsvoering te verstrekken aan [gedaagde] , dat hij is verhuisd zonder zijn nieuwe adres bekend te maken en dat hij de goede naam van de heer [gedaagde] op sociale media besmeurt. Het is feitelijk onmogelijk geworden voor [eiser] om arbeid te verrichten voor [gedaagde] , aldus [gedaagde] . Onder die omstandigheden stelt [gedaagde] dat van haar redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te laten duren. [gedaagde] voert subsidiair aan dat de overeenkomst ontbonden dient te worden op de h-grond, omdat [gedaagde] niet langer als erkend referent voor kennismigranten wordt aangemerkt. Meer subsidiair voert [gedaagde] aan dat de overeenkomst ontbonden moet worden op grond van een verstoorde verhouding tussen beide partijen.
3.4.
Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van [eiser] bij toewijzing van de vordering vloeit voort uit de aard daarvan.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat in de onderhavige procedure niet ter beoordeling voorligt of het ontslag op staande voet aan [eiser] rechtsgeldig is gegeven, noch of de overeenkomst ontbonden dient te worden op grond van artikel 7:671b BW. Nu [eiser] (nog) geen procedure is begonnen tot vernietiging van het bij brief van 30 november 2017 aan hem gegeven ontslag op staande voet, betekent dit dat voorshands wordt uitgegaan van de geldigheid van het ontslag op staande voet en daarmee de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 30 november 2017. Voor zover de loonvordering van [eiser] ziet op de periode vanaf 30 november 2017, zal deze dan ook worden afgewezen.
4.3.
[eiser] meende tot het indienen van de onderhavige vordering dat hij zijn loon (ten onrechte) niet doorbetaald kreeg vanwege het schorsen van de referentstatus van [gedaagde] . Voor zover [gedaagde] deze omstandigheid daadwerkelijk in de onderhavige procedure aan haar verweer ten grondslag heeft willen leggen, treft dit geen doel. Niet is immers gebleken van een ontbindende voorwaarde in de overeenkomst waarin is bepaald dat de arbeidsovereenkomst eindigt door de schorsing van de referentstatus van [gedaagde] , noch dat [eiser] ten gevolge van die schorsing geen recht op loon zou hebben.
4.4.
De kantonrechter overweegt verder als volgt. [gedaagde] heeft enkel aangevoerd waarom volgens haar het ontslag op staande voet op 30 november 2017 rechtsgeldig is gegeven, althans waarom de arbeidsovereenkomst niet langer kan voortduren. De onderhavige procedure ziet – zoals hiervoor reeds uiteengezet – echter niet op het verzoek van [gedaagde] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maar enkel op de vordering van [eiser] tot doorbetaling van het loon. De stellingen van [gedaagde] ten aanzien van het einde van de arbeidsovereenkomst treffen derhalve geen doel.
4.5.
Voor zover [gedaagde] heeft willen stellen dat zij geen loon heeft betaald omdat [eiser] niet ziek was, althans niet meewerkte aan de re-integratievoorschriften, overweegt de kantonrechter als volgt. [gedaagde] heeft pas bij bericht van 30 november 2017 gemeld dat zij de loonbetalingen aan [eiser] opschort. Gelet op artikel 7:629 lid 7 BW, kan [gedaagde] er niet achteraf een beroep op doen dat er een omstandigheid bestond, op grond waarvan zij in het verleden het loon niet heeft betaald. Alleen al om die reden treft het verweer van [gedaagde] geen doel.
Daar komt bij dat de beoordeling van ziekte van de werknemer aan de bedrijfsarts is en niet aan de werkgever. [gedaagde] heeft geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat de bedrijfsarts heeft geconstateerd dat [eiser] niet arbeidsongeschikt is, of waaruit valt op te maken dat [eiser] niet wilde meewerken aan zijn re-integratie. Sterker nog, uit de door [eiser] overgelegde correspondentie tussen partijen blijkt het tegendeel. Zo heeft [gedaagde] in mei 2017 nog de kosten van psychologische behandeling van [eiser] vergoed. Nu [gedaagde] geen onderbouwing heeft gegeven die een andere conclusie rechtvaardigt, gaat de kantonrechter er voorshands van uit dat – conform het laatstgegeven oordeel van de bedrijfsarts – [eiser] nog altijd ziek is en dat niet is gebleken dat [eiser] niet meewerkt aan zijn re-integratie. Dat [eiser] de bedrijfsarts niet op het kantoor van [gedaagde] wenst te ontmoeten is overigens onvoldoende om tot de conclusie te komen dat [eiser] niet meewerkt aan zijn re-integratie. [eiser] heeft immers voorgesteld om de bedrijfsarts bij hem thuis of op een andere locatie te ontmoeten. De verweren van [gedaagde] treffen geen doel. De vordering van [eiser] tot betaling van het loon van 1 september 2017 tot 30 november 2017 wordt gelet op al het voorgaande toegewezen.
4.6.
[eiser] heeft de wettelijke verhoging gevorderd. Deze wordt toegekend voor zover deze verhoging naar de maatstaf van artikel 7:625 BW verschuldigd is geworden. De kantonrechter ziet geen reden deze verhoging te matigen.
4.7.
De door [eiser] gevorderde wettelijke rente zal als onweersproken worden toegewezen.
4.8.
Nu dit een verplichting betreft die op werkgever rust en werknemer daar recht op heeft, wordt de vordering van [eiser] om aan hem de correcte loonspecificaties over de maanden september 2017 tot en met november 2017 af te geven, toegewezen. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen op de in het dictum weergegeven wijze.
4.9.
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.10.
[gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 926,10 (bestaande uit € 103,10 aan dagvaardingskosten, € 223,00 aan griffierecht en € 600,00 aan salaris gemachtigde).

5.De beslissing

De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te betalen over de periode van 1 september 2017 tot en met 29 november 2017, het achterstallig loon van € 4.250,00 bruto (€ 3.482,92 netto) per maand, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van maximaal 50%, voor zover deze verhoging naar de maatstaf van artikel 7:625 BW verschuldigd is geraakt en te vermeerderen met de wettelijke rente steeds vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de betreffende loontermijn tot de dag der volledige betaling;
veroordeelt [gedaagde] tot afgifte van correcte loonspecificaties over de maanden september 2017, oktober 2017 en november 2017, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag of gedeelte daarvan gedurende welke [gedaagde] weigert aan deze veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 5.000,00;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 375,00 aan buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 926,10;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Wallis, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 december 2017.