Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 9 februari 2017 in de zaak tussen
N.V. Rova Holding(Rova), gevestigd te Amersfoort, en
Remondis Argentina B.V., gevestigd te Moerdijk,
(gemachtigde: mr. M.G.J. Maas-Cooymans).
Procesverloop
Remondis is vertegenwoordigd door [A] . Rova is vertegenwoordigd door [B] en mr. [C] , werkzaam bij MWH. Remondis en Rova zijn bijgestaan door hun gemachtigde.
Overwegingen
- de activiteit milieu, het betreft een revisievergunning voor het veranderen van een inrichting of de werking ervan, op de voet van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 2.6 van de Wabo.
- het gebruik van de gronden en bouwwerken behorende bij de inrichting in afwijking van het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein e.o. & Snelwegen’ (het bestemmingsplan) op de voet van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3ᵒ, van de Wabo.
Op deze gronden mogen op grond van artikel 5.12 van de planregels slechts bedrijven worden gevestigd in de milieucategorie 1 tot en met 3.2 van de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten. Op grond van artikel 47.4.a. van de planregels zijn risicovolle inrichtingen hiervan uitgezonderd. Op grond van artikel 5.3 van de planregels wordt tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een activiteiten die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
De activiteiten van Remondis vallen onder het Bevi. De gronden waarop de inrichting van Remondis is gelegen, zijn op het grond van het bestemmingsplan niet als zodanig bestemd.
De vergunde afwijking van het bestemmingsplan betreft het toestaan aan Remondis van de aangevraagde bedrijfsactiviteiten die onder het Bevi vallen.
.Verweerder stelt evenwel terecht dat op een gezoneerd industrieterrein geen maximaal geluidsniveau ter plaatse van een geluidsgevoelige bestemming geldt. Dit neemt echter niet weg dat het niet is uitgesloten dat verweerder in het kader van een goede ruimtelijke ordening toch aanleiding kan zien om aanvullende voorschriften hieromtrent te stellen. In het onderhavige geval heeft verweerder zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat daar, voor wat betreft de op het industrieterrein vergunde school/dagopvang geen aanleiding voor is. Daarbij is met name van belang dat eisers ter zitting hebben erkend dat zij feitelijk geen geluidsoverlast van de inrichting ondervinden. Zij hebben ook niet betwist dat de door Rova en Remondis overgelegde uitdraai een reëel beeld geeft van de situatie.