4.4De rechtbank acht deze aanvullende motivering niet voldoende om het gebrek in het besluit te herstellen. In de tussenuitspraak is al overwogen dat wat [naam stichting] schrijft niet begrijpelijk is in het licht van de door haar zelf toegepaste maatstaf. Dat geldt net zo zeer voor de hiervoor vermelde passage uit het nadere advies. Volgens [naam stichting] kan het aanwezig mogen zijn van meer mensen in de nieuwe planologische situatie als beperkend in de persoonlijke levenssfeer worden ervaren. Het staat vast dat door het projectbesluit véél meer mensen aanwezig kunnen zijn dan voorheen mogelijk was. De gronden worden in de nieuwe situatie immers als parkeerterrein voor opeenvolgende gasten gebruikt, terwijl voorheen enkel gebruik als tuin mogelijk was. De rechtbank vindt de conclusie van [naam stichting] dat door ‘vreemden’ die slechts kort verblijven gevoelsmatig minder inbreuk wordt ervaren, niet begrijpelijk. [naam stichting] houdt er daarbij onvoldoende rekening mee dat er sprake kan zijn van veel opeenvolgende ‘vreemden’ gedurende de dag of avond, een mogelijkheid waarvan derde-partij ook heeft bevestigd dat dit een realistisch beeld is. Verweerder heeft, kortom, nog steeds niet goed onderbouwd waarom het projectbesluit tot slechts een zeer geringe aantasting van de privacy van eisers leidt. Het gebrek is niet hersteld.
Beslissing op het planschadeverzoek
5. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat het gebrek dat ziet op de beoordeling van de privacy door verweerder niet is hersteld en omdat verweerder heeft gerekend met een te hoog normaal maatschappelijk risico, kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit ook niet in stand blijven. Het is inmiddels ruim drie jaar geleden dat eisers het planschadeverzoek hebben gedaan en verweerder heeft al de gelegenheid gehad om het gebrek over de beoordeling van de privacy te herstellen. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, door het primaire besluit te herroepen en door op de hierna volgende wijze te beslissen over het ingediende planschadeverzoek.
6. In de tussenuitspraak is al geoordeeld dat de beroepsgronden die zich richten tegen de taxatie van de woning van eisers niet slagen. De rechtbank gaat daarom nu uit van de door [naam stichting] getaxeerde waarde van € 340.000,- van de woning op de peildatum onder het oude planologische regime. In de tussenuitspraak is verder geoordeeld dat de mogelijkheid van een transparant geluidscherm terecht niet bij de planvergelijking is betrokken en dat er terecht van uit is gegaan dat het projectbesluit tot een verbetering van de parkeer- en verkeersituatie leidt. De gronden die zich daartegen richten slagen ook niet, zo volgt uit de tussenuitspraak. In het verlengde daarvan gaat de rechtbank daarom nu ook uit van de door [naam stichting] gehanteerde kwalificatie van de uit de planvergelijking volgende voordelige en nadelige ruimtelijke effecten. Alleen voor het effect op de privacy geldt dit niet en moet – zo volgt uit het voorgaande – worden uitgegaan van een groter nadelig effect dan dat waarvan [naam stichting] is uitgegaan. Met inachtneming van dit alles zal de rechtbank de waardevermindering van het perceel van eisers als gevolg van het projectbesluit naar redelijkheid en billijkheid bepalen op € 12.500,-, in afwijking van het door [naam stichting] gehanteerde bedrag van € 10.000,-.
7. In de tussenuitspraak is verder al geoordeeld dat een normaal maatschappelijk risico van 2% van de waarde van de onroerende zaak in dit geval redelijk is, dat is in dit geval een bedrag van € 6.800,-. Dit bedrag moet op grond van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor rekening van eisers blijven.
8. De rechtbank zal aldus bepalen dat verweerder aan eisers een tegemoetkoming in planschade moet voldoen van (€ 12.500 - € 6.800 =) € 5.700,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2014 (de datum van ontvangst van de aanvraag) tot aan de dag van algehele voldoening, voor zover dat bedrag nog niet of niet geheel is voldaan. De rechtbank zal daarbij bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. De rechtbank vermeldt voor de volledigheid dat uit artikel 6.4, derde lid, van de Wro volgt dat verweerder daarnaast het door eisers betaalde recht terug moet storten.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.227,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 495,00 en een wegingsfactor 1). Eisers hebben niet verzocht om vergoeding van andere kosten.