ECLI:NL:RBMNE:2017:6312

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5432
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak over planschade na bestuurlijke lus met betrekking tot projectbesluit en omgevingsvergunning

Op 20 december 2017 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over planschade, waarbij eisers een verzoek hadden ingediend in oktober 2014. Dit verzoek was het gevolg van een projectbesluit dat op 21 maart 2012 door verweerder was genomen, en een omgevingsvergunning die op 21 augustus 2013 aan een derde-partij was verleend. De rechtbank had eerder op 6 september 2017 een tussenuitspraak gedaan (ECLI:NL:RBMNE:2017:4591) waarin verweerder de gelegenheid was geboden om het gebrek in de motivering van het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft hierop een aanvullende motivering ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet voldoende was om het gebrek te herstellen.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het planschadeverzoek niet deugdelijk was gemotiveerd, vooral met betrekking tot de beoordeling van de gevolgen voor de privacy van eisers. De rechtbank concludeerde dat het projectbesluit tot een waardevermindering van het perceel van eisers leidde, en bepaalde dat verweerder aan eisers een tegemoetkoming in planschade moest toekennen van € 5.700,-, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 13 oktober 2014. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroepte het primaire besluit, waarbij zij zelf in de zaak voorzag.

De rechtbank stelde ook dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht moest vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eisers. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16 / 5432

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 december 2017 in de zaak tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. N. Lubach),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente] , verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Maanen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij] B.V., te [vestigingsplaats] (Ut.), gemachtigde: mr. H.P. Verheyen.

Procesverloop

Op 6 september 2017 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan in deze zaak (ECLI:NL:RBMNE:2017:4591). Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
Bij de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit van 17 oktober 2016 te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eisers en derde-partij hebben hierop een schriftelijke zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft vervolgens het onderzoek gesloten op 1 december 2017.

Overwegingen

De inhoud van de tussenuitspraak
1. Deze zaak gaat over het verzoek dat eisers in oktober 2014 hebben gedaan om tegemoetkoming in planschade, als gevolg van het door verweerder op verzoek van derde‑partij op 21 maart 2012 genomen projectbesluit (het projectbesluit) en de door verweerder op 21 augustus 2013 aan derde‑partij verleende omgevingsvergunning (de omgevingsvergunning). Eisers richten zich met diverse beroepsgronden tegen de afwijzing door verweerder van het planschadeverzoek, dat bij de beslissing op bezwaar van 17 oktober 2016 (het bestreden besluit) in stand is gebleven. Verweerder handhaaft zijn standpunt in deze procedure en derde-partij schaart zich daarachter. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, de volgende oordelen gegeven:
­ De beroepsgronden die zien op de omgevingsvergunning als planschadeoorzaak slagen niet.
­ Verweerder heeft zich bij de afwijzing van het planschadeverzoek niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de planologische schade als gevolg van het projectbesluit geheel binnen het normale maatschappelijke risico valt en daarom voor hun rekening moet blijven.
­ Een normaal maatschappelijk risico van 2% van de waarde van de onroerende zaak is in dit geval redelijk.
­ De afwijzing van het planschadeverzoek is niet deugdelijk gemotiveerd, voor zover met betrekking tot de beoordeling van de gevolgen van het projectbesluit voor de privacy van eisers het advies van 9 december 2015 van [naam stichting] ( [naam stichting] ) daaraan ten grondslag is gelegd.
De door de rechtbank geboden en door verweerder benutte mogelijkheid tot herstel heeft betrekking op het laatstgenoemde gebrek (de beoordeling van de privacy).
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak: dat kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen.
Het herstel van het gebrek
3. Na de tussenuitspraak heeft [naam stichting] een nader advies van 26 september 2017 uitgebracht over de beoordeling van de privacy. Verweerder heeft dit advies ten grondslag gelegd aan zijn nadere motivering om het gebrek te herstellen. Eisers blijven bij hun standpunt dat de gevolgen voor hun privacy niet goed zijn beoordeeld en hebben in reactie op de nadere motivering van verweerder een (nader) advies van 3 november 2017 van [naam vennootschap onder firma] overgelegd. De rechtbank zal aan de hand van deze adviezen van [naam stichting] en [naam vennootschap onder firma] beoordelen of verweerder nu voldoende heeft gemotiveerd dat de aanwezigheid van mensen op het parkeerterrein naast het toenmalige perceel van eisers leidt tot (niet meer dan) een zeer gering nadelig effect en dat de toename van inbreuk op de privacy (slechts) gering van aard is.
4.1
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank (in overweging 10.1) al gewezen op de maatstaf die [naam stichting] zelf blijkens haar adviezen aanlegt bij de beoordeling van de invloed die de aanwezigheid van mensen heeft op privacy. Die maatstaf is door [naam stichting] in het nadere advies herhaald en houdt onder meer in dat wanneer er in de nieuwe planologische situatie meer mensen aanwezig kunnen zijn dan voorheen, dit als een beperking in de persoonlijke levenssfeer kan worden ervaren.
4.2
[naam stichting] neemt terecht het standpunt in dat de inbreuk op de privacy als gevolg van het projectbesluit niet voortkomt uit de mogelijkheid van inkijk van gebruikers van het parkeerterrein op het toenmalige perceel van eisers. De rechtbank gaat immers uit van de aanwezigheid van een niet transparant geluidsscherm tussen de beide percelen en de invloed van inkijk vanuit een hoge vrachtwagen of bus is verwaarloosbaar. [naam stichting] wijst er ook terecht op dat het af- en aanrijden van auto’s in de advisering al is verdisconteerd als vallend onder ‘hinder’ en dus niet opnieuw kan meewegen bij de inbreuk op privacy. De toename van hinder is door [naam stichting] al als nadelig aangemerkt. De rechtbank onderkent ook dat normafwijkende gedragingen als schreeuwen en toeteren niet in de planschadevergelijking kunnen worden betrokken, omdat dit geen ruimtelijk relevante aspecten zijn. De rechtbank heeft dit in de tussenuitspraak echter wel willen benoemen, om duidelijk te maken welke overlast door eisers ervaren wordt en omdat [naam stichting] het zelf ook heeft over hinder die ‘gevoelsmatig’ is.
4.3
Wat overblijft aan de inbreuk die het projectbesluit op de privacy kan hebben is de invloed van stemgeluid van parkerende gasten. [naam stichting] heeft daarover in het nadere advies het volgende vermeld:

Het over en weer kunnen opvangen van gesprekken kan in redelijkheid worden aangemerkt als van invloed zijnde op (het gevoel van) privacy. Dat was voorheen (feitelijk en planologisch) mogelijk bij het gebruik van de gronden als achtertuin en is na het projectbesluit mogelijk bij het gebruik als parkeerterrein. Verschil is wel dat het voorheen ging om (overwegend) dezelfde mensen (de buren) die daar vaak en lang konden zitten en bij het projectbesluit om ‘vreemden’ die hier slechts (zeer) kort verblijven, waarbij dit laatste (zie hiervoor) gevoelsmatig veelal minder als inbreuk op de persoonlijke levenssfeer wordt ervaren. Omdat er op de peildatum nog steeds een woonfunctie lag op het buurperceel (zij het effectief met een veel minder diepe achtertuin) en juist vanwege het grotere aantal mensen en het over een groot deel van de dag en avond denkbare ‘wisselende’ publiek op het parkeerterrein hebben wij geconcludeerd dat het projectbesluit voor aanvragers toch – zij het per saldo slechts zeer in geringe mate – nog als planologisch nadeliger kan worden aangemerkt.
4.4
De rechtbank acht deze aanvullende motivering niet voldoende om het gebrek in het besluit te herstellen. In de tussenuitspraak is al overwogen dat wat [naam stichting] schrijft niet begrijpelijk is in het licht van de door haar zelf toegepaste maatstaf. Dat geldt net zo zeer voor de hiervoor vermelde passage uit het nadere advies. Volgens [naam stichting] kan het aanwezig mogen zijn van meer mensen in de nieuwe planologische situatie als beperkend in de persoonlijke levenssfeer worden ervaren. Het staat vast dat door het projectbesluit véél meer mensen aanwezig kunnen zijn dan voorheen mogelijk was. De gronden worden in de nieuwe situatie immers als parkeerterrein voor opeenvolgende gasten gebruikt, terwijl voorheen enkel gebruik als tuin mogelijk was. De rechtbank vindt de conclusie van [naam stichting] dat door ‘vreemden’ die slechts kort verblijven gevoelsmatig minder inbreuk wordt ervaren, niet begrijpelijk. [naam stichting] houdt er daarbij onvoldoende rekening mee dat er sprake kan zijn van veel opeenvolgende ‘vreemden’ gedurende de dag of avond, een mogelijkheid waarvan derde-partij ook heeft bevestigd dat dit een realistisch beeld is. Verweerder heeft, kortom, nog steeds niet goed onderbouwd waarom het projectbesluit tot slechts een zeer geringe aantasting van de privacy van eisers leidt. Het gebrek is niet hersteld.
Beslissing op het planschadeverzoek
5. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat het gebrek dat ziet op de beoordeling van de privacy door verweerder niet is hersteld en omdat verweerder heeft gerekend met een te hoog normaal maatschappelijk risico, kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit ook niet in stand blijven. Het is inmiddels ruim drie jaar geleden dat eisers het planschadeverzoek hebben gedaan en verweerder heeft al de gelegenheid gehad om het gebrek over de beoordeling van de privacy te herstellen. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, door het primaire besluit te herroepen en door op de hierna volgende wijze te beslissen over het ingediende planschadeverzoek.
6. In de tussenuitspraak is al geoordeeld dat de beroepsgronden die zich richten tegen de taxatie van de woning van eisers niet slagen. De rechtbank gaat daarom nu uit van de door [naam stichting] getaxeerde waarde van € 340.000,- van de woning op de peildatum onder het oude planologische regime. In de tussenuitspraak is verder geoordeeld dat de mogelijkheid van een transparant geluidscherm terecht niet bij de planvergelijking is betrokken en dat er terecht van uit is gegaan dat het projectbesluit tot een verbetering van de parkeer- en verkeersituatie leidt. De gronden die zich daartegen richten slagen ook niet, zo volgt uit de tussenuitspraak. In het verlengde daarvan gaat de rechtbank daarom nu ook uit van de door [naam stichting] gehanteerde kwalificatie van de uit de planvergelijking volgende voordelige en nadelige ruimtelijke effecten. Alleen voor het effect op de privacy geldt dit niet en moet – zo volgt uit het voorgaande – worden uitgegaan van een groter nadelig effect dan dat waarvan [naam stichting] is uitgegaan. Met inachtneming van dit alles zal de rechtbank de waardevermindering van het perceel van eisers als gevolg van het projectbesluit naar redelijkheid en billijkheid bepalen op € 12.500,-, in afwijking van het door [naam stichting] gehanteerde bedrag van € 10.000,-.
7. In de tussenuitspraak is verder al geoordeeld dat een normaal maatschappelijk risico van 2% van de waarde van de onroerende zaak in dit geval redelijk is, dat is in dit geval een bedrag van € 6.800,-. Dit bedrag moet op grond van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor rekening van eisers blijven.
8. De rechtbank zal aldus bepalen dat verweerder aan eisers een tegemoetkoming in planschade moet voldoen van (€ 12.500 - € 6.800 =) € 5.700,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2014 (de datum van ontvangst van de aanvraag) tot aan de dag van algehele voldoening, voor zover dat bedrag nog niet of niet geheel is voldaan. De rechtbank zal daarbij bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. De rechtbank vermeldt voor de volledigheid dat uit artikel 6.4, derde lid, van de Wro volgt dat verweerder daarnaast het door eisers betaalde recht terug moet storten.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.227,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 495,00 en een wegingsfactor 1). Eisers hebben niet verzocht om vergoeding van andere kosten.

Beslissing

De rechtbank:
­ verklaart het beroep gegrond;
­ vernietigt het bestreden besluit;
­ herroept het primaire besluit;
­ bepaalt dat verweerder aan eisers een tegemoetkoming in planschade toekent van € 5.700,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2014 tot aan de dag van algehele voldoening, voor zover dat bedrag nog niet of niet geheel is voldaan;
­ bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
­ draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eisers te vergoeden;
­ veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.227,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. J.W. Veenendaal en
mr. G.C.W. van der Feltz, leden, in aanwezigheid van mr. S.B.M. Vreeswijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2017.
de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.