ECLI:NL:RBMNE:2017:6022

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 december 2017
Publicatiedatum
7 december 2017
Zaaknummer
16/706393-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met voorbedachten rade door een 19-jarige man met een mes

Op 10 juni 2017 heeft een 19-jarige man uit Leerdam geprobeerd zijn buurman in Houten met een mes om het leven te brengen. De rechtbank Midden-Nederland heeft in deze zaak het jeugdstrafrecht toegepast en de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De verdachte reisde die avond met de trein naar Houten, waar hij met een mes in zijn hand aanbelde bij het huis van het slachtoffer. Toen deze opendeed, stak de verdachte hem in de borst. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorbedachte rade, ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte enkel had willen bedreigen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de omstandigheden van de zaak, waaronder de tijd die de verdachte had om na te denken over zijn daad en de aard van het geweld dat hij gebruikte. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, zoals een behandelverplichting en een contactverbod met het slachtoffer, om de kans op herhaling te verkleinen. De psychiater had geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen vanwege de problematiek van de verdachte, die kampt met een depressieve stoornis en alcoholmisbruik. De rechtbank heeft deze adviezen zwaar laten meewegen in haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/706393-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 december 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1997] te [geboorteplaats]
gedetineerd te PI Flevoland - HvB Almere Binnen.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 november 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie mr. A. Drogt en van hetgeen verdachte en mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer] en diens raadsman mr. S. Visser, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: op 10 juni 2017 te Houten, al dan niet met voorbedachten rade, heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven;
subsidiair: op 10 juni 2017 te Houten, al dan niet met voorbedachten rade, heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, in die zin dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag op
[slachtoffer] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde.
De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat geen sprake is van voorbedachte raad. Verdachte is helder geweest over zijn doel, namelijk het bedreigen van het slachtoffer. Hierbij heeft verdachte met het mes gezwaaid om zijn woorden kracht bij te zetten, maar niet bewust gestoken in de richting van het slachtoffer. Vervolgens heeft verdachte het mes de woning van het slachtoffer binnen gegooid. Hieruit volgen voldoende contra-indicaties voor voorbedachte raad. Opzet ontbreekt voorts in elke mogelijke vorm. Uit het handelen van verdachte kan geen bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer worden gedestilleerd. Dit kan ook niet uit het NFI-rapport worden afgeleid, nu daarin enkel staat dat in het algemeen een dergelijke steek dodelijk kan zijn als het mes daarbij dieper in het lichaam gaat. Het betreft dus geen specifieke informatie ten aanzien van de kans op de dood in dit geval. De kans op de dood kan niet in voldoende mate uit het rapport worden afgeleid.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van een poging tot moord dan wel doodslag te Houten. Hij heeft hierover het volgende verklaard.
Op 10 juni 2017 zat ik in de woonkamer op de bank. Omstreeks 22.30 uur werd er aangebeld. Toen er voor een tweede keer werd aangebeld, ben ik naar de voordeur gelopen. Vervolgens opende ik de voordeur en werd ik meteen neergestoken. Ik werd in mijn rechterborst gestoken net boven de lever en net onder mijn long. Het mes zat in mijn borst en is daarna op de grond gevallen. Ik weet vrij zeker dat het [verdachte] was. [2]
Uit de geneeskundige verklaring volgt dat het uitwendig waargenomen letsel bij
[slachtoffer] bestond uit een steekverwonding rechts onder de tepel. [3] Bij de geneeskundige verklaring is een e-mailbericht opgenomen van [A] , chirurg bij het UMC Utrecht, waarin is vermeld dat het wondje maximaal 40 mm diep was. [4]
In het forensisch geneeskundig onderzoek wordt geconcludeerd dat de steek op deze plek dodelijk kon zijn, als het mes dieper het lichaam in was gegaan. Het steken met een mes in de rechterbovenbuik en/of borstkas kan leiden tot al dan niet levensbedreigend functieverlies van de in de nabijheid gelegen organen, bloedingen en/of ontstekingen. [5]
Verbalisant [verbalisant] heeft met behulp van een liniaal vastgesteld dat het lemmet van het mes ongeveer 20,5 cm lang en 2,5 cm breed is. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij met de trein van Leerdam naar het slachtoffer in Houten is toegegaan en een mes heeft meegenomen van huis. [7] Hij had dit mes in zijn zak gedaan [8] en was zich voortdurend bewust dat hij het mes bij zich droeg op het moment dat hij in de trein zat. Verdachte heeft aangebeld bij het slachtoffer, twee keer in zijn richting gezwaaid en hem twee keer geraakt. [9] Verdachte heeft verklaard dat hij het mes al in zijn handen had voordat hij aanbelde. [10]
Opzet op de dood
Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte met een mes heeft gestoken onder de rechtertepel van het slachtoffer. Uit de aard en omstandigheden van de gedraging, te weten het steken met een groot mes in een kwetsbaar deel van het lichaam zoals de bovenbuik of de borst, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer door het handelen van verdachte dodelijk letsel zou oplopen. Naar algemene ervaringsregels is de kans aanmerkelijk dat het steken met een groot mes in de richting van de bovenbuik dan wel borstkas dodelijke verwondingen tot gevolg kan hebben. De uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging van verdachte moet naar het oordeel van de rechtbank voorts worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust (willens en wetens) – behoudens contra indicaties – de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij het slachtoffer heeft aanvaard. Van dergelijke contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Verder blijkt uit het forensisch geneeskundig onderzoek dat de messteek van verdachte dodelijk had kunnen zijn.
Gelet hierop acht de rechtbank het voorwaardelijk opzet van verdachte op de mogelijke dood van het slachtoffer aanwezig.
Voorbedachten rade
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte thuis een mes met een lemmet van ruim 20 centimeter heeft gepakt, deze in zijn zak heeft gestopt en met de trein van Leerdam naar Houten is gegaan. Uit de verklaringen van de moeder van verdachte en de aangifte van het slachtoffer blijkt dat verdachte rond 20.30 uur van huis is vertrokken en omstreeks 22.30 uur aanbelde bij de woning van het slachtoffer. Verdachte heeft verklaard dat hij zich gedurende de treinreis van Leerdam naar Houten voortdurend bewust was van het feit dat hij een mes bij zich droeg.
Verdachte heeft verklaard dat hij enkel het mes bij zich droeg om het slachtoffer hiermee te bedreigen en dat hij bij het zien van het slachtoffer in een opwelling met het mes heeft gezwaaid. Uit de bewijsmiddelen volgt echter dat verdachte het mes al in zijn hand had voordat hij aanbelde, dat hij, toen op zijn eerste bellen de deur niet werd geopend, een tweede maal heeft aangebeld en dat hij meteen heeft gestoken op het moment dat het slachtoffer de voordeur opende. Geenszins blijkt uit de verklaringen van het slachtoffer en verdachte dat er door verdachte eerst bedreigingen zijn geuit richting het slachtoffer. Gelet hierop en nu de overige bewijsmiddelen ook geen aanknopingspunten bieden voor de stelling van verdachte dat hij enkel van plan was de buurman te bedreigen, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de voorgenomen daad van verdachte bestond uit het bedreigen van het slachtoffer en dat verdachte met deze intentie met een groot mes naar de woning van het slachtoffer is gegaan.
De rechtbank concludeert op grond van deze feiten en omstandigheden dat de verdachte voorafgaand aan zijn handelen voldoende tijd heeft gehad – namelijk een tijdsbestek van ongeveer twee uur tussen het moment dat verdachte met een mes van huis vertrok en het moment dat hij het slachtoffer heeft neergestoken – zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Aldus staat voor de rechtbank vast dat het handelen van de verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De rechtbank acht voorts geen contra-indicaties aannemelijk geworden die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht de poging tot moord op [slachtoffer] bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 10 juni 2017 te Houten, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes heeft gestoken in de borststreek/buikstreek van die [slachtoffer] , zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Poging tot moord.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Door (kinder- en jeugd)psychiater R.F. Zijlstra is op 31 oktober 2017 een Pro Justitia rapport opgemaakt betreffende verdachte. De psychiater omschrijft dat bij verdachte sprake is van een depressieve stoornis, een stoornis in alcoholgebruik en een gestagneerde psychosociale ontwikkeling en mogelijk persoonlijkheidsontwikkeling. Dit was voorafgaand aan het ten laste gelegde aanwezig. Daarnaast was er sprake van intoxicatie door alcohol ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde beperkt in zijn coping door langdurige depressie en daarbij een stoornis in het alcoholgebruik. Dit leidt tot het advies om het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte.
Door GZ-psycholoog J.S.H. Stolk is op 23 oktober 2017 een Pro Justitia rapport opgemaakt betreffende verdachte. De psycholoog omschrijft dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling/ziekelijke stoornis in de vorm van een persisterende depressieve stoornis, stoornis in alcoholgebruik en een bedreigde persoonlijkheidsstoornis. Deze waren aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en beïnvloedden tevens de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit. Dit leidt tot het advies om het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen aan verdachte.
De rechtbank neemt de voormelde conclusies over en maakt deze tot de hare.
Nu uit de rapportage of anderszins niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit, is verdachte strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 4 jaren, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, een contactverbod met [slachtoffer] en hetgeen de reclassering verder noodzakelijk acht, ook als dit inhoudt elektronisch toezicht of een verplichte opname.
De officier van justitie is van mening dat het volwassenenstrafrecht toegepast dient te worden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze volgen uit de rapportages die zijn opgemaakt betreffende verdachte. Verdachte heeft spijt van zijn handelen en ziet in dat hij met zichzelf aan de slag moet en is daartoe ook bereid en gemotiveerd.
De raadsman heeft derhalve verzocht om bij een bewezenverklaring te volstaan met een onvoorwaardelijk strafdeel gelijk aan de duur van het voorarrest en een fors voorwaardelijk strafdeel, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
De raadsman ziet geen aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot een van de zwaarste misdrijven die in het Wetboek van Strafrecht (Sr) voorkomen. Verdachte heeft het nietsvermoedende slachtoffer in de deuropening van zijn eigen woning met een mes neergestoken. Verdachte heeft daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer, die daardoor levensbedreigend letsel had kunnen oplopen, in een huiselijke omgeving waar een ieder zich veilig moet kunnen wanen. Het bewezenverklaarde feit moet voor slachtoffer, alsmede voor zijn vrouw en dochter, een uitermate schokkende en beangstigende ervaring zijn geweest, hetgeen ook blijkt uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. Blijkens deze slachtofferverklaring ondervindt het slachtoffer nog altijd de negatieve gevolgen van hetgeen hem door verdachte is aangedaan. Zo ervaart het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid, een verstoord woongenot en een gebrek aan levenslust. Het bewezenverklaarde is voor het slachtoffer een traumatische ervaring geweest. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
In het Pro Justitia rapport wordt door GZ-psycholoog J.S.H. Stolk geadviseerd om ambulante behandeling op te leggen in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf. Voorts wordt begeleiding door de reclassering geadviseerd met als doel de voortgang van de behandeling te monitoren en betrokkene met praktische zaken te ondersteunen. De behandeling dient te worden gericht op zijn depressie, het omgaan met woede, emoties en alcoholmisbruik. Een dergelijke ambulante behandeling kan worden verzorgd door De Waag te Utrecht. Er wordt op grond van de persoonlijkheid en ontwikkeling van betrokkene geen aanleiding gezien om te adviseren het jeugdstrafrecht toe te passen.
In het Pro Justitia rapport wordt door (kinder- en jeugd)psychiater R.F. Zijlstra geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. Betrokkene was 19 jaar oud ten tijde van het ten laste gelegde, maar hij komt jonger over. Er is sprake van een gestagneerde ontwikkeling en een pedagogische aanpak is noodzakelijk waarbij gezinsgerichte hulpverlening nodig is om de ontwikkeling weer op gang te helpen en hem hierin een kans te geven binnen de huidige setting, als vader van zijn zoon, wonend bij zijn moeder. Om hem de kans te geven een goed zelfstandig bestaan te laten opbouwen is verdere scholing van groot belang, dit is hem ook met de ondersteuning van eerdere (vrijwillige) hulpverlening nog niet gelukt. Er is geen sprake van contra-indicaties voor het minderjarigenstrafrecht en de psychiater adviseert dit toe te passen om betrokkene, indien het delict bewezen geacht wordt, de beste kans tot ontwikkeling te geven met de grootste kans op vermindering van het recidiverisico.
De psychiater adviseert een voorwaardelijk strafdeel met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de reclassering met ervaring met jongvolwassenen van maximale duur en ambulante behandeling van de depressieve stoornis en de stoornis in het alcoholgebruik bij een forensische polikliniek. Daarnaast moet betrokkene de kans krijgen om opnieuw een opleiding te doen om zijn toekomst perspectief te optimaliseren, bijvoorbeeld in een leerwerktraject of een opleiding binnen een beroeps-begeleide leerweg. Tot slot is een contact- en gebiedsverbod ten aanzien van het slachtoffer beschermend tegen recidive.
Door M. Vogelpoel van Reclassering Nederland is op 17 november 2017 een reclasseringsadvies ten behoeve van de rechtszitting opgemaakt. De reclassering adviseert om het jeugdstrafrecht toe te passen. Betrokkene was 19 jaar oud ten tijde van het ten laste gelegde, maar hij komt jonger over. Hij kan de risico’s van zijn eigen gedrag nauwelijks inschatten en het organiseren van zijn eigen gedrag kost hem moeite. Conform het advies van de psychiater schat de reclassering in dat door het jeugdstrafrecht toe te passen de kans groter is dat betrokkene zich verder zal ontwikkelen en daarmee het recidiverisico zal afnemen. Hoewel het jeugdstrafrecht geadviseerd wordt, adviseert de reclassering de begeleiding toe te wijzen aan Reclassering Nederland. Zij beschikken over expertise op het gebied van jongvolwassenen en kunnen begeleiding en controle bieden aan jongeren binnen de leeftijdsgroep van betrokkene. Hierbij wordt enerzijds ingezet op de eigen verantwoordelijkheden, anderzijds is er sprake van een pedagogische aanpak waarbij ook aandacht is voor de gezinssituatie, school en de ontwikkeling naar volwassenheid.
Geadviseerd wordt een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, behandelverplichting, drugs- en alcoholverbod, woonbegeleiding, dagbesteding, een locatieverbod en elektronische toezicht.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 oktober 2017, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens soortgelijke strafbare feiten.
De verdachte was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten 19 jaar oud. De rechtbank ziet – anders dan de officier van justitie en de raadsman – aanleiding om recht te doen overeenkomstig de bijzondere bepalingen voor jeugdigen personen (overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77hh Sr). Daarbij is gelet op de persoon van de verdachte en de adviezen van (kinder- en jeugd)psychiater R.F. Zijlstra en Reclassering Nederland, zoals hierboven uiteengezet. De rechtbank heeft bij deze keuze zwaar laten meewegen de door de kinder- en jeugdpsychiater geconstateerde gestagneerde ontwikkeling van verdachte en de daarbij noodzakelijke en geadviseerde pedagogische aanpak die toepassing van het jeugdstrafrecht passend maakt.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en met name gelet op de persoon van verdachte en zijn nog jeugdige leeftijd, wijkt de rechtbank – in het voordeel van verdachte - bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie. Desondanks acht de rechtbank – gelet op de ernst van het feit – een vrijheidsbenemende straf geboden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, passend is. Daarbij zal de rechtbank de hierna te noemen bijzondere voorwaarden opleggen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.732,35,-. Dit bedrag bestaat uit € 732,35,- materiële schade en € 3.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 1.000,- ter vergoeding van de proceskosten. Ter terechtzitting heeft de raadsman van de benadeelde partij de vordering toegelicht en de materiële schade verlaagd naar een bedrag van € 713,88,-.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de materiële schade gevorderd een bedrag van € 474,42,- toe te wijzen, bestaande uit € 264,57 eigen risico, € 144,90 voor kleding € 44,95 kosten telefoon en € 20,- reiskosten. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd om voornoemde totale materiële schadebedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de vordering voor het overige gedeelte af te wijzen, nu deze schade niet in rechtstreeks verband staat tot het ten laste gelegde feit of anderszins wordt of reeds is vergoed.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie gevorderd een bedrag van € 1.000,- toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en voor het overige gedeelte niet-ontvankelijk te verklaren.
Ten aanzien van de proceskosten heeft de officier van justitie gevorderd het gehele bedrag van € 1.000,- toe te wijzen.
9.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging sluit zich ten aanzien van de materiële schade en immateriële schade aan bij hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
De raadsman heeft primair verzocht om de proceskosten af te wijzen, nu het vaste jurisprudentie is dat kosten die worden vergoed door een verzekeraar niet voor toewijzing vatbaar zijn. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de vergoeding van de proceskosten op grond van het liquidatietarief dient te worden bepaald, waardoor aanpassing op grond daarvan dient plaats te vinden.
9.2
Het oordeel van de rechtbank
De behandeling van de vordering van [slachtoffer] levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat het materiële schadebedrag kan worden vastgesteld op € 474,42, overeenkomstig de door de officier van justitie daartoe afzonderlijk genoemde schadeposten.
Gelet op de aard van het bewezen verklaarde feit en de schadevergoedingen die doorgaans voor soortgelijke feiten plegen te worden toegewezen, leent de immateriële schadevordering zich voor toewijzing tot een bedrag van € 1.500,- (zegge vijftienhonderd euro).
Gelet op vorenstaande zal de rechtbank aan de benadeelde partij een totaalbedrag toewijzen van € 1.974,42,- (zegge: negentienhonderd en vierenzeventig euro en tweeënveertig eurocent) , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2017 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde aan materiële schade en het gevorderde aan proceskosten afwijzen. Reden daarvoor is het ontbreken van een rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde feit en de gevorderde materiële schade. Verder is de benadeelde partij verzekerd voor de gemaakte proceskosten, waardoor deze kosten niet voor toewijzing vatbaar zijn aan de benadeelde partij.
Daarnaast heeft de benadeelde partij meer gevorderd dan de rechtbank aan immateriële schade zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden op dit moment begroot op nihil.
Verdachte en de benadeelde partij zijn beiden te beschouwen als de (gedeeltelijk) in het ongelijk gestelde partij. Om die reden zullen de kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
In het belang van benadeelde voornoemd zal als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte worden opgelegd. Dat betekent dat de rechtbank verdachte zal verplichten om ten behoeve van [slachtoffer] het bedrag van € 1.974,42,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de Staat te betalen.
Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 29 dagen jeugddetentie, waarbij toepassing van de jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat zal op de verplichting tot betaling aan
[slachtoffer] in mindering worden gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan [slachtoffer] .

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14d, 24c, 36f, 45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;

Strafbaarheid

- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
20 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de
jeugddetentieeen gedeelte van
6 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het
nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
* zich binnen 2 dagen na invrijheidstelling moet melden bij Reclassering Nederland op het volgende adres: Marconistraat 2, 3029 AK te Rotterdam. Hierna moet verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* wordt verplicht medewerking te verlenen aan diagnostiek en daaruit voortvloeiende ambulante behandeling bij De Waag of soortgelijke instelling, voor zolang de reclassering dat, in overleg met de behandelaar, noodzakelijk acht;
* wordt verboden om verdovende middelen of alcohol te gebruiken, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De controle op de naleving van deze bijzondere voorwaarde kan ondersteund worden door middel van Middelencontrole;
* wordt verplicht medewerking te verlenen aan woonbegeleiding (begeleid of beschermd wonen) bij een nader door de reclassering te bepalen zorginstelling, voor zolang de reclassering dat, in overleg met de zorginstelling, noodzakelijk acht;
* wordt verplicht om medewerking te verlenen aan het verkrijgen en behouden van een dagbesteding in de vorm van scholing en/of (vrijwilligers-)werk, indien en voor zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* wordt verboden gedurende de periode van maximaal 12 maanden na invrijheidstelling, of zoveel korter dan de reclassering noodzakelijk acht, op enige wijze – direct of indirect – contact op te nemen, zoeken of hebben met
[slachtoffer] , geboren op [1975] ;
* wordt verboden zich gedurende de periode van maximaal 12 maanden na invrijheidstelling, of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht, zich te bevinden binnen een straal van 100 meter van het adres [adres] , [woonplaats] .
Benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag ter grootte van € 1.974,42, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2017 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering van [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde aan materiële schade en aan proceskosten af;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 1.974,42,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2017 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 29 dagen jeugddetentie;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partij dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.B. Smit-Colenbrander, voorzitter, mrs. G. Perrick en E. van den Brink, rechters, in tegenwoordigheid van A.W. van Wijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 december 2017.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 10 juni 2017 te Houten, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het
leven te beroven, met dat opzet met een mes heeft gestoken in de
borststreek/buikstreek van die [slachtoffer] ,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 10 juni 2017 te Houten, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes heeft gestoken in
de borststreek/buikstreek van die [slachtoffer] ,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 20 oktober 2017, genummerd PL0900-2017175651 B, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 391. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van aangifte van 11 juni 2017, gedaan door [slachtoffer] , pagina 10.
3.De geneeskundige verklaring van 19 juni 2017, pagina 29.
4.De geneeskundige verklaring van 19 juni 2017, pagina 30.
5.Het Forensisch geneeskundig onderzoek naar aanleiding van een incident op 10 juni 2017 te Houten, van 10 oktober 2017, pagina 7.
6.Het proces-verbaal sporenonderzoek van [verbalisant] van 29 juni 2017, pagina 271.
7.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 19 oktober 2017, pagina 380.
8.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 19 oktober 2017, pagina 381.
9.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 19 oktober 2017, pagina 382.
10.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 19 oktober 2017, pagina 383.