ECLI:NL:RBMNE:2017:5953

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 november 2017
Publicatiedatum
29 november 2017
Zaaknummer
UTR 17/882
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van planvoorschriften met betrekking tot permanente bewoning van kampeermiddelen en stacaravans op agrarisch perceel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 november 2017 uitspraak gedaan in een handhavingskwestie met betrekking tot de permanente bewoning van stacaravans en andere kampeermiddelen op een agrarisch perceel. Eiser, eigenaar van het perceel, had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, die handhavend optraden tegen de illegale bewoning van kampeermiddelen. De rechtbank oordeelde dat de situatie in strijd was met de planvoorschriften, die slechts een beperkt aantal kampeermiddelen toestaan en permanente bewoning verbieden. Eiser voerde aan dat hij geen invloed had op de bewoning door derden en dat de handhaving onevenredig was, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank concludeerde dat handhaving noodzakelijk was in het algemeen belang en dat er geen concreet zicht op legalisatie bestond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het de begunstigingstermijn betrof, maar verklaarde het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond. Eiser kreeg het griffierecht vergoed en de proceskosten werden toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/882

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 november in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats ] , eiser

(gemachtigde: mr. R.P. Seger),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, verweerder
(gemachtigden: mr. K.G.M. van Aken, A. van Dort, N. Bies, G. Siedsma).

Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen: [derde-partij 1] , [derde-partij 2] ,

[derde-partij 3],
[derde-partij 4],
[derde-partij 5],
[derde-partij 6],
[derde-partij 7],
[derde-partij 8],
[derde-partij 9],
[derde-partij 10],
[derde-partij 11]en
[derde-partij 12],
(gemachtigden: mr. A.F.M. Oudijk en mr. J.W.D. Roozemond).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2016, verzonden op 10 juni 2016 aan eisers gemachtigde (het primaire besluit), heeft verweerder eiser aangeschreven om op het perceel [adres] te [woonplaats ] :
  • de opgeslagen materialen en niet-bewoonde stacaravans, woonunits, kampeermiddelen, containers en overige bouwwerken vóór 15 juli 2016 te verwijderen en verwijderd te houden;
  • de bewoning van de stacaravans, woonunits en andere kampeermiddelen vóór
15 december 2016 te (laten) stoppen en gestopt te (laten) houden;
 de niet langer bewoonde stacaravans, woonunits of andere kampeermiddelen binnen twee weken na de constatering dat de bewoning ervan is gestopt, maar uiterlijk
15 december 2015
(bedoeld zal zijn 2016)te verwijderen en verwijderd houden;
 de voor huisvesting van seizoenarbeiders bedoelde verrijdbare caravans vóór
15 juli 2016 te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 20 januari 2017 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De begunstigingstermijn voor de bewoning van de caravans, woonunits of andere kampeermiddelen heeft verweerder gewijzigd in 5 juni 2017 en de begunstigingstermijn voor de verwijdering van niet meer bewoonde stacaravans, woonunits of andere kampeermiddelen heeft verweerder gewijzigd in twee weken na 15 juni 2017.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen (procedurenummer UTR 17/1068).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 22 maart 2017 heeft verweerder voor een aantal onderdelen van de last de begunstigingstermijnen opnieuw verlengd. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld (procedurenummer UTR 17/1867). Zijn verzoek om een voorlopige voorziening ten aanzien van het bestreden besluit I heeft eiser ingetrokken.
Op 10 mei 2017 en 15 juni 2017 heeft verweerder wederom een deel van de begunstigingstermijnen verlengd.
Het eerste onderzoek ter zitting in eisers beroepszaak heeft plaatsgevonden op 26 juni 2017. Op deze zitting zijn ook de verzoeken om voorlopige voorziening en beroepszaken van derde-partijen behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden Van Aken en Van Dort. Derde-partijen [derde-partij 2] , [derde-partij 3] , [derde-partij 5] , [derde-partij 8] , [derde-partij 9] , [derde-partij 10] , [derde-partij 11] en [derde-partij 12] , zijn persoonlijk verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. De overige derde-partijen hebben zich op zitting laten vertegenwoordigen door deze gemachtigden.
Ter zitting heeft eiser zijn beroep gericht tegen verweerders besluit van 22 maart 2017 ingetrokken.
In de zaken van derden-partijen heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank in haar uitspraak van 10 juli 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:3472, de in de betreffende primaire en bestreden besluiten opgenomen en verlengde begunstigingstermijn geschorst tot en met
6 oktober 2017. De meervoudige kamer van de rechtbank heeft de behandeling van de beroepen van derden-partijen aangehouden tot de zitting van 6 oktober 2017.
In de zaak van eiser heeft de meervoudige kamer in de beslissing van 10 juli 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:3474, bij wijze van ordemaatregel bepaald dat:
1. de begunstigingstermijn ten aanzien van het (laten) stoppen en gestopt (laten) houden van
de bewoning van de stacaravans, woonunits en andere kampeermiddelen verlengd wordt
tot en met 6 oktober 2017 en
2. de begunstigingstermijn ten aanzien van het verwijderen en verwijderd houden van de
niet langer bewoonde stacaravans, woonunits of ander kampeermiddelen bepaald wordt
op vier weken na de constatering dat de bewoning ervan is gestopt. In het geval de bewoning niet is gestaakt op 7 oktober 2017, geldt een termijn van vier weken na
7 oktober 2017.
De behandeling van het beroep van eiser heeft de meervoudige kamer aangehouden.
Bij besluit van 28 september 2017 (het bestreden besluit II) heeft verweerder opnieuw een deel van de begunstigingstermijnen verlengd. Uit artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat het bestreden besluit II van rechtswege onderwerp is van dit geding.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2017. Op deze zitting zijn ook de beroepen van derde-partijen behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden Van Aken, Bies en Siedsma. Namens derde-partijen is hun gemachtigde Roozemond verschenen.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is eigenaar en exploitant van het perceel aan de [adres] , waar voorheen een agrarisch bedrijf (intensieve veehouderij) was gevestigd, met als nevenactiviteit een minicamping. Op 3 augustus 2005 is door de milieudienst Zuidoost Utrecht een controle uitgevoerd op het perceel, waarbij is geconstateerd dat er bedrijfsmatig geen vee meer werd gehouden en dat de aanwezige camping was uitgebreid naar 40 standplaatsen. In januari 2007 is bij een controle geconstateerd dat de situatie nagenoeg ongewijzigd was. In 2011 heeft verweerder een aantal brieven verzonden aan eiser en een aantal (toenmalige) bewoners over de op het perceel aangetroffen illegale situatie, waaronder met name de niet toegestane permanente bewoning van de kampeermiddelen. Vervolgens zijn controles uitgevoerd op 7 mei 2013, 17 juni 2013 en 26 mei 2014 maar die hebben, ondanks het constateren van diverse overtredingen, zoals permanente bewoning, niet geleid tot het inzetten van een handhavingstraject door verweerder.
1.2
Bij een op 23 oktober 2015 uitgevoerde controle is geconstateerd dat:
- een groot aantal stacaravans, woonunits of andere kampeermiddelen permanent bewoond
wordt zonder vergunning;
- een groot aantal illegale bouwwerken op het perceel is geplaatst;
- dat zonder toestemming huisvesting wordt geboden aan seizoenarbeiders en
- dat de gronden in strijd met de bestemming worden gebruikt als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten
Een uitgebreide beschrijving van de controle is opgenomen in het rapport van het legalisatieonderzoek van 13 november 2015. Bij brief van 23 februari 2016 heeft verweerder een vooraankondiging van een last onder bestuursdwang aan eiser gestuurd. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen, zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.

Bestreden besluit I

2. Eiser voert aan dat dit besluit op het punt van de (verrijdbare) tourcaravans niet in stand kan blijven, omdat op grond van de planvoorschriften van het geldende bestemmingsplan maximaal 15 kampeermiddelen zijn toegestaan. Eiser is verder van mening dat een aantal op het terrein aanwezige materialen (zoals zand en stenen) niet verwijderd hoeft te worden, omdat het de bedoeling is hiermee het terrein te plaveien. Eiser vindt het onjuist dat hem ook een last is opgelegd ten aanzien van de bewoning van stacaravans en woonunits. Hij heeft daar immers geen invloed op omdat deze zijn verhuurd. Ten aanzien van het verhuren van kampeermiddelen aan seizoenarbeiders ziet eiser niet in wat verweerder daarop tegen kan hebben. Eiser vindt ook dat verweerder door het langdurig gedogen van de situatie het recht heeft verspeeld om alsnog handhavend op te treden. Afgezien daarvan zijn in ieder geval de begunstigingstermijnen veel te kort, aldus eiser. Tot slot heeft verweerder naar zijn mening te weinig rekening gehouden met het feit dat hij met de exploitatie van de camping in zijn noodzakelijke inkomsten voorziet.
3. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan Leersum, buitengebied 2005/2009. Het perceel [adres] heeft daarin de bestemming “agrarisch gebied met landschapswaarde” met functieaanduidingen: intensieve veehouderij, 15 kampeermiddelen toegestaan, open landschap en karakteristiek verkavelingspatroon (zie artikel 6 van de planvoorschriften).
Artikel 26 van de planvoorschriften bepaalt dat het verboden is de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan deze gronden gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van deze gronden en bouwwerken bepaalde.
Materialen
4.1
Ten aanzien van de op het perceel opgeslagen stenen en zand is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich gezien de verrommeling van het terrein op het standpunt heeft kunnen stellen dat het ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet aannemelijk was dat de stenen en het zand op korte termijn zouden worden gebruikt ten behoeve van een toegelaten bestemming. Eiser heeft wellicht op een gegeven moment de bedoeling (gehad) om deze te gebruiken voor de herinrichting van het terrein maar door het tijdsverloop is inmiddels sprake van een langdurige opslag die geen verband houdt met de bestemming van het perceel. Overigens heeft verweerder rekening gehouden met eisers wens om de materialen toe te passen in overeenstemming met de planvoorschriften door bij de last tot verwijdering van deze materialen een ruime begunstigingstermijn op te nemen.
Stacaravans, woonunits en andere kampeermiddelen
4.2
De op het perceel aanwezige stacaravans, woonunits en andere kampeermiddelen (hierna: caravans) acht de rechtbank met verweerder eveneens in strijd met de planvoorschriften. Op grond van het bestemmingsplan zijn standplaatsen en voorzieningen voor maximaal 15 kampeermiddelen op het perceel toegestaan. De planvoorschriften verstaan onder kampeermiddel: een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan danwel enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is; een en ander voorzover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht danwel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf. Vaststaat dat de caravans reeds jaren geleden zijn geplaatst en sindsdien blijvend worden bewoond. Daarmee zijn de caravans niet in gebruik voor recreatief nachtgebruik maar bedoeld om ter plaatse te functioneren als permanente woonruimte, wat in strijd met de planvoorschriften is. Dat geldt zowel voor de caravans die worden bewoond door derde-partijen als voor eisers eigen verblijf. Ook voor eisers woonruimte geldt dat deze niet in overeenstemming is met de planvoorschriften nu ter plekke een bedrijfswoning aanwezig is (de woning van eisers moeder) en ook zijn woonruimte niet wordt gebruikt voor recreatief nachtverblijf maar als permanente woning. De wens van eiser om met het oog op de toekomst over een aantal kampeermiddelen voor recreatief gebruik te mogen blijven beschikken, zal hij moeten bespreken met verweerder. Op voorhand kan door de rechtbank niet worden beoordeeld of de aanwezige kampeermiddelen voldoen aan de voorwaarden die daarvoor gelden. Hetzelfde geldt voor de vraag of het verlenen van mantelzorg aan zijn moeder eiser de mogelijkheid biedt om op het perceel te blijven wonen (anders dan in de bedrijfswoning).
Verhuur aan seizoenarbeiders
4.3
De voor huisvesting van seizoenarbeiders bedoelde (verrijdbare) caravans passen eveneens niet binnen de agrarische bestemming en kunnen evenmin worden gezien als bedoeld voor recreatief gebruik van kampeermiddelen. Ook hier is de rechtbank daarom van oordeel dat verweerder zich op juiste gronden op het standpunt heeft gesteld dat strijd bestaat met de planvoorschriften.
5. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder zich op juiste gronden op het standpunt heeft gesteld dat bij de opgeslagen materialen, de al dan niet bewoonde en/of verhuurde stacaravans, woonunits en kampeermiddelen, en de verhuur van caravans aan seizoenarbeiders sprake is van strijd met de planvoorschriften. Nu eiser niet beschikt over de benodigde vergunning(en), is sprake van strijd met het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef, a en/of onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Eisers beroepsgronden slagen niet.
6. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Overtreder
7. Eiser heeft zijn stelling dat hij het ten aanzien van de bewoning van de caravans door derde-partijen niet in zijn macht heeft om aan de overtreding van de planvoorschriften een einde te maken, niet aannemelijk gemaakt. Het ontbreken van mogelijk voor uitvoering van de last benodigde privaatrechtelijke ruimte komt in beginsel voor risico van eiser. Het betoog van eiser dat verweerder niet hem maar alleen de bewoners van de caravans had moeten aanschrijven, kan dan ook niet leiden tot het daarmee beoogde doel.
Concreet zicht op legalisatie
8. Een omgevingsvergunning kan alleen worden verleend indien verweerder bereid is gebruik te maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat in gevallen waarin het college hiertoe niet bereid is geen concreet zicht op legalisering bestaat. Daarom is de rechterlijke toetsing van dit onderdeel zeer terughoudend (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2004).
9. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat in deze zaak wel sprake is van concreet zicht op legalisering. Verweerder heeft toegelicht dat hij niet bereid is een omgevingsvergunning te verlenen voor de permanente bewoning van de kampeermiddelen, omdat dit in strijd is met het gemeentelijk, provinciaal en rijksbeleid. Bovendien wil verweerder verrommeling van het buitengebied tegengaan. De rechtbank kan verweerder daarin volgen.
Vertrouwensbeginsel/Onevenredigheid
10.1
Dat al lange tijd sprake is van permanente bewoning en andere overtredingen op het perceel en dat verweerder dit wist maar daar niet eerder handhavend tegen heeft opgetreden, betekent niet dat verweerder nu verplicht is de overtredingen te legaliseren. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2004). Daarvan is hier geen sprake. Verder is het enkele tijdsverloop voorafgaand aan een besluit tot handhaving, hoe lang het ook heeft geduurd, geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan het bestuursorgaan van handhavend optreden behoort af te zien (bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 3 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4401). Deze beroepsgrond slaagt niet.
10.2
Uit vaste rechtspraak volgt dat de omstandigheid dat handhavend optreden mogelijk ernstige financiële gevolgen heeft voor degene ten laste van wie wordt gehandhaafd, geen grond biedt voor het oordeel dat dit optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het bestuursorgaan daarvan om die reden behoort af te zien (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:592). Dat eiser onder meer met de verhuur van de caravans in zijn levensonderhoud voorziet, maakt dan ook niet dat verweerder niet handhavend mag optreden. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Begunstigingstermijn
11. Verweerder heeft de in het bestreden besluit I neergelegde begunstigingstermijn verlengd bij de besluiten van 22 maart 2017, 10 mei 2017, 15 juni 2017 en 28 september 2017 (het bestreden besluit II). Ook de rechtbank heeft aanleiding gezien de begunstigingstermijn te verlengen (zie de onder procesverloop genoemde beslissing van
10 juli 2017). Het betoog van eiser dat de in het bestreden besluit I opgenomen begunstigingstermijn te kort is, slaagt in zoverre.
Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het de daarin neergelegde begunstigingstermijn betreft. Voor het overige blijven de rechtsgevolgen van het bestreden besluit I in stand.

Bestreden besluit II

12.1
Verweerder heeft in dit besluit meegedeeld de begunstigingstermijn ten aanzien van het (laten) stoppen en gestopt (laten) houden van de bewoning van een stacaravan, woonunit of ander kampeermiddel door [derde-partij 3] en [derde-partij 5] te verlengen tot en met 6 november 2017 en door [derde-partij 2] , [derde-partij 12] , [derde-partij 4] , [derde-partij 8] , [derde-partij 10] en [derde-partij 11] te verlengen tot en met 6 februari 2018. De begunstigingstermijn ten aanzien van het verwijderen en verwijderd houden van de niet langer bewoonde stacaravans, woonunits of kampeermiddelen heeft verweerder bepaald op vier weken na de constatering dat de bewoning ervan is gestopt. In het geval de bewoning door [derde-partij 3] en [derde-partij 5] op 6 november 2017 niet is gestaakt, geldt voor hen een termijn tot vier weken na 6 november 2017 en voor [derde-partij 2] , [derde-partij 12] , [derde-partij 4] , [derde-partij 8] , [derde-partij 10] en [derde-partij 11] geldt een termijn tot vier weken na
6 februari 2018 in het geval de bewoning op 6 februari 2018 nog niet is gestaakt.
12.2
In dit besluit heeft verweerder verder de overige lastgevingen opgesomd met de stand van zaken op 14 september 2017 en besloten ten aanzien van een aantal lastgevingen tot verlenging van de begunstigingstermijn. Kortheidshalve verwijst de rechtbank naar pagina 2 van het bestreden besluit II, waarin onder het kopje “overige lastgevingen” in de nummers 1 tot en met 10 de stand van zaken en de eventueel verlengde begunstigingstermijn is opgenomen. Verweerder heeft uiteengezet dat aan de lastgevingen 3, 5, 9 en 10 is voldaan en dat nog niet helemaal is voldaan aan de lastgevingen 1 en 2 terwijl de begunstigingstermijn daarvan is verstreken. Voor de lastgevingen 4, 6 en 7 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd en voor lastgeving 8 geldt dat de begunstigingstermijn nog niet verstreken is.
13. De rechtbank stelt vast dat eiser geen schriftelijke gronden heeft aangevoerd tegen het bestreden besluit II. Ook ter zitting heeft eiser geen gronden aangevoerd tegen dit besluit. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding het bestreden besluit II inhoudelijk te bespreken of te beoordelen. Eisers beroep is ongegrond.
Proceskosten en griffierecht
14. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.485,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 2 maal 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I van 20 januari 2017 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit I voor zover het de begunstigingstermijn betreft,
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II van 28 september 2017 ongegrond,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.485,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. R. in 't Veld, voorzitter, en mr. J.W. Veenendaal en
mr. H. Broeksteeg, leden, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.