ECLI:NL:RBMNE:2017:5930

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 november 2017
Publicatiedatum
28 november 2017
Zaaknummer
UTR 17/1816
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor het vellen van beeldbepalende beuken in Utrechtse Heuvelrug

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning voor het vellen van vijf beuken in de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De eisers, bewoners van de percelen waar de beuken zich bevinden, hebben bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders, dat op 25 november 2016 de vergunning voor het vellen van de bomen had ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beuken beeldbepalend zijn en beschermd worden op grond van het bestemmingsplan, ondanks dat de stam van de bomen zich niet binnen de aangeduide bosstrook bevindt. De rechtbank oordeelt dat de weigering van de vergunning terecht was, omdat de beuken een bovengemiddelde waarde vertegenwoordigen en er geen bewijs is dat ze een direct gevaar opleveren voor de woonomgeving van de eisers. De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/1816

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2017 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, verweerder
(gemachtigde: L. Winkel).

Procesverloop

Bij besluit van 25 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het besluit van 15 november 2016 ingetrokken en alsnog geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het vellen van vijf beuken die staan op de percelen gelegen aan de [adres] , [adres] , [adres] en [adres] te [woonplaats] (de percelen).
Bij besluit van 17 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers gegrond verklaard in die zin dat de gevraagde omgevingsvergunning voor zover die betrekking heeft op het vellen van de beuk op het perceel [adres] alsnog wordt verleend met daarbij een herplantplicht. Verder heeft verweerder de weigering een omgevingsvergunning te verlenen voor het vellen van de overige vier beuken op de andere percelen onder aanvulling van de motivering gehandhaafd.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2017. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 27 oktober 2016 heeft Renkema een omgevingsvergunning aangevraagd voor het vellen van vijf beuken die zich bevinden op de percelen gelegen aan de [adres] , [adres] , [adres] en [adres] te [woonplaats] (de percelen). Op de percelen van [adres] , [adres] en [adres] staat telkens één beuk en op het perceel van [adres] staan twee beuken. De beuken zijn gelegen aan de achterzijde van de percelen, grenzend aan de [straat] . Bij besluit van 15 november 2016 heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het vellen van vijf beuken met daarbij een herplantplicht. Verweerder heeft na signalen van omwonenden van de [straat] geconstateerd dat de beuken worden beschermd door het bestemmingsplan Manger Cats 2009, herziening 2011 (het bestemmingsplan). Vervolgens heeft verweerder de onder ‘procesverloop’ vermelde besluiten genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen voor het vellen van vier beuken op de percelen [adres] , [adres] en [adres] gehandhaafd, omdat het beeldbepalende bomen zijn die op grond van het bestemmingsplan worden beschermd. Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning voor het vellen van de beuk op het perceel [adres] alsnog verleend met daarbij een herplantplicht.
3. De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat één beuk op het perceel gelegen aan [adres] inmiddels met een noodkap is geveld vanwege aantasting door korsthoutskoolzwam. Voor deze beuk heeft verweerder eveneens een herplantplicht opgelegd. De bewoners van dit perceel hebben besloten hun andere beuk te willen behouden.
Eisers hebben verder ter zitting bevestigd dat hun beroep uitsluitend nog ziet op de twee beuken die op de percelen van [adres] en [adres] staan. In geschil is of verweerder terecht heeft geweigerd een omgevingsvergunning voor het vellen van deze twee beuken te verlenen.
4. Eisers voeren aan dat verweerder de vergunningaanvraag ten onrechte aan de bestemmingsplanbepalingen heeft getoetst, omdat de beuken niet binnen de bestemming ‘Tuin’ met de aanduiding ‘Bos’ vallen en daarmee dus ook niet behoren tot de strook van beeldbepalende bomen die door het bestemmingsplan worden beschermd. De takken hangen weliswaar over de bestemmingsplangrens, maar volgens eisers zijn de stam en de kern van de bomen bepalend voor de vraag of de beuken door het bestemmingsplan worden beschermd. Eisers betogen verder dat de Bomenkaart, behorend bij het bestemmingsplan, onnauwkeurig is. Het is volgens eisers slechts een impressie, zodat verweerder zich hierop niet kan baseren als het gaat om de vraag welke bomen als beeldbepalende bomen zijn beschermd. Eisers stellen dat de op de Bomenkaart ingetekende bomen niet de bomen zijn waarvoor de omgevingsvergunning is aangevraagd en dat de ingetekende bomen niet (meer) aanwezig zijn.
Tot slot, voeren eisers aan dat zij de dupe zijn van in het verleden gemaakte fouten van verweerder. Zij betogen dat verweerder niet een omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen had mogen verlenen als de beuken wel beeldbepalend en beschermd zouden zijn, omdat de bouw plaatsvond binnen twee meter van de kroonprojectie van de beuken en dit volgens eigen informatie van de gemeente niet is toegestaan. Daarnaast heeft de aannemer tijdens de bouw van de woningen de grond te veel opgehoogd, waardoor de beuken nu een gevaar opleveren voor hun woonomgeving.
5. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat houtopstanden die zich bevinden binnen de bestemming ‘Tuin’ in de strook met de aanduiding ‘Bos’ (de bosstrook) zijn beschermd en dat het vellen van deze houtopstanden op grond van het bestemmingsplan niet is toegestaan, tenzij door de werkzaamheden verwachte gevolgen (..) de houtopstanden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast (..). Verder staat vast dat op bomen die zich buiten de bosstrook bevinden de Bomenverordening Utrechtse Heuvelrug 2013 (Bomenverordening) van toepassing is.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat de twee beuken die zich op de percelen [adres] en [adres] bevinden onder de bescherming van het bestemmingsplan vallen, ondanks dat de stam van de twee beuken zich strikt genomen niet binnen de bosstrook bevindt. De rechtbank betrekt in dit oordeel dat het overgrote deel van de kroon van de bomen wel binnen de bosstrook valt, dat op de Bomenkaart behorend bij het bestemmingsplan op deze percelen twee bomen als beeldbepalende bomen zijn ingetekend en dat deze twee beuken de enige bomen zijn die op deze percelen aanwezig zijn. Nu verder het bestemmingsplan Manger Cats 2009 na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP7179, is herzien in 2011 met het doel om de aarden wal en de beeldbepalende bomen en houtopstanden, gelegen ter hoogte van de woningen aan de [straat] (en de later gerealiseerde woningen aan de [straat] ), publiekrechtelijk te beschermen, kan de rechtbank eisers niet volgen in hun betoog dat verweerder niet heeft bedoeld om de twee beuken op hun percelen te beschermen, dan wel dat deze beuken niet onder de bestemmingsplanbescherming vallen. Daarbij betrekt de rechtbank verder de omstandigheid dat, zoals verweerder ook ter zitting heeft toegelicht, het bestemmen van een bredere strook als bosstrook ter bescherming van de beuken tot gevolg zou hebben gehad dat de mogelijkheden van eisers om werkzaamheden in hun tuinen te kunnen verrichten aanzienlijk kleiner zou zijn. De suggestie van eisers ter zitting dat met het bestemmingsplan andere, niet op de percelen aanwezige, bomen worden beschermd, kan de rechtbank gelet op het voorgaande dus niet volgen. Verder is de stelling van eisers dat de beschermde beeldbepalende bomen op de bomenkaart al gekapt zouden zijn geenszins aannemelijk. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning voor het vellen van deze twee beuken op grond van het bestemmingsplan heeft mogen weigeren, omdat de vereiste aanlegvergunning niet kan worden verleend.
Los hiervan, overweegt de rechtbank dat verweerder de omgevingsvergunning ook had kunnen weigeren op grond van de Bomenverordening. Immers, in dit kader zou, zoals verweerder ter zitting nog heeft benadrukt, het belang van instandhouding van deze beuken die een bovengemiddelde waarde vertegenwoordigen prevaleren boven het belang van eisers bij het vellen van de bomen.
5.2
De rechtbank volgt eisers ook niet in hun betoog dat het behouden van de twee beuken een (direct) gevaar voor hun woonomgeving oplevert. Het door eisers in bezwaar overgelegde rapport van Hoveniersbedrijf [hoveniersbedrijf] zegt alleen iets over de verwachte levensduur van de beuken, die wordt geschat op drie tot vijf jaar, maar uit dit rapport blijkt op geen enkele wijze dat deze twee beuken een direct gevaar opleveren of om een andere reden nu niet kunnen worden behouden. Eisers hebben ter onderbouwing van hun stelling geen andere bewijsstukken overgelegd waaruit enig gevaar blijkt, zodat de rechtbank geen grond ziet op basis waarvan zij tot de conclusie moet komen dat verweerder de omgevingsvergunning niet heeft kunnen weigeren. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, is zij inmiddels gestart met een handhavingstraject om de grond waar die meer dan 30 centimeter is opgehoogd in strijd met de verleende aanlegvergunning van 21 december 2012 te verlagen. De rechtbank leidt hieruit af dat het niet is uitgesloten dat de beuken hierdoor een langere levensduur krijgen dan de door [hoveniersbedrijf] geschatte levensverwachting. Dat eisers niet zelf de grond rond de beuken hebben opgehoogd, maar dat de aannemer dit tijdens de bouw van hun woningen al heeft gedaan om een bouwweg aan te kunnen leggen, is niet relevant. Eisers zijn namelijk als eigenaren van de percelen verantwoordelijk (geworden) voor het onderhoud en de instandhouding van de beuken. Daarnaast is verweerder gehouden om handhavend op te treden en hebben eisers het in hun macht om de illegale situatie te beëindigen. De rechtbank kan zich tot slot over de stelling van eisers, dat de woningen niet gebouwd hadden mogen worden omdat deze de dicht bij de kroonprojectie van de bomen zijn gebouwd, geen oordeel vormen, omdat dit geen onderdeel uitmaakt van de besluitvorming die in deze procedure ter beoordeling aan haar voorligt.
5.3.
Nu eisers hun stelling dat verweerder in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld niet nader hebben onderbouwd en de rechtbank gelet op het voorgaande geen aanknopingspunten ziet voor het oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning voor het vellen van de twee beuken op de percelen van eisers niet heeft kunnen weigeren, slaagt de beroepsgrond niet.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Veenendaal, rechter, in aanwezigheid van mr. R.N. van Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.