ECLI:NL:RBMNE:2017:5587

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 oktober 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
UTR 17/1757
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor appartementencomplex met zorgwoningen en de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 oktober 2017 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning die is verleend aan Stichting de Alliantie voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de bouw van een appartementencomplex met 39 zorgwoningen in Huizen. De eisers, bewoners van de omgeving, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij hun bezwaren hebben geuit over de behoefte aan zorgwoningen, de verwachte verkeerstoename, luchtkwaliteit, de situering en hoogte van het gebouw, en de impact op hun woon- en leefklimaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder een aanvraag heeft ingediend voor het bouwen van het complex en dat er een zorgvuldige procedure is gevolgd, inclusief informatieavonden voor omwonenden. De rechtbank heeft geen aanleiding gevonden om te oordelen dat de afwijking van het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers, waaronder de hoogte van het gebouw en de impact op het woonklimaat, niet gegrond verklaard. De rechtbank concludeert dat de belangen van de vergunninghouder en de noodzaak voor zorgwoningen zwaarder wegen dan de bezwaren van de eisers. Het beroep is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/1757

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] , allen te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. R.J. van Rijn)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen, verweerder

(gemachtigden: mr. [A] en [B] ).

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan Stichting de Alliantie (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan, ten behoeve van een appartementencomplex met 39 zorgwoningen op het perceel [adres] te [woonplaats] (het perceel).
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2017. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Vergunninghouder heeft op 30 augustus 2016 bij verweerder een aanvraag ingediend voor het bouwen van een appartementencomplex met zorgwoningen op het perceel voor de activiteit ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’. Eisers hebben een zienswijze ingediend op het naar aanleiding van de aanvraag genomen ontwerpbesluit. Met het bestreden besluit heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend. De vergunde afwijking van het bestemmingsplan heeft betrekking op de bouwhoogte, het overschrijden van het bouwvlak uit het bestemmingsplan en op het gebruik ten behoeve van (begeleid) wonen met 39 zorgwoningen.
2. De rechtbank stelt vast dat afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing is op het bestreden besluit, omdat het betrekking heeft op de ontwikkeling en verwezenlijking van een gebied ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, zoals bedoeld in onderdeel 3.1 van de in bijlage I bij de Chw daartoe opgenomen categorieën van ruimtelijke en infrastructurele projecten.
3. Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), voor zover hier relevant, bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan.
4. Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo kan de omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
5. De rechtbank stelt voorop dat het een discretionaire bevoegdheid van verweerder is om al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan. Deze bevoegdheid dient de bestuursrechter de respecteren. Dit betekent dat de rechtbank toetst of verweerder, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid een omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
6. Eisers voeren aan dat verweerder tijdens de procedure niet naar hen geluisterd heeft en hun bezwaren niet serieus heeft genomen. Volgens hen stond van meet af aan vast dat het appartementencomplex er moest komen. Zij vinden dat de procedure onzorgvuldig is verlopen, waarbij zij erop wijzen dat de stukken niet consistent zijn en spelfouten bevatten. Ook betwijfelen zij of verweerder wel bekend is met de situatie ter plaatse.
6.1
Uit de stukken komt naar voren en ook op de zitting is besproken dat twee informatieavonden voor omwonenden zijn georganiseerd. Verweerder heeft in de Nota van beantwoording zienswijzen, behorende bij het bestreden besluit, uiteengezet dat naar aanleiding van deze informatieavonden acht aanpassingen in het plan zijn doorgevoerd, om tegemoet te komen aan de bezwaren van omwonenden. Daarnaast is in de Nota van beantwoording zienswijzen gemotiveerd ingegaan op wat eisers in hun zienswijze hebben aangevoerd. Gelet hierop ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder wat eisers naar voren hebben gebracht niet serieus heeft genomen. Ook geeft het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat verweerder vooringenomen was bij de besluitvorming of dat de procedure onzorgvuldig is verlopen. De stukken geven hier geen concrete aanknopingspunten voor.
7. Eisers voeren verder aan dat het gebouw te hoog en te massaal is. Volgens hen kan de derde bouwlaag komen te vervallen als het aantal wooneenheden wordt teruggebracht of als een aantal appartementen op het onbebouwde deel van het perceel wordt gebouwd, waarbij zij opmerken dat de ter plaatse voorziene parkeerplaatsen niet nodig zijn. Verder stellen zij dat de bebouwing niet in de omgeving past.
7.1
Het perceel grenst in het noorden aan de [straatnaam] , in het oosten aan de [straatnaam] , in het zuiden aan de [straatnaam] en in het westen aan de [straatnaam] . Ter plaatse is een voormalig schoolgebouw met bijbehorende speelplaats aanwezig. Het beoogde gebouw waar de aanvraag op ziet heeft twee bouwhoogtes. Aan de zijde van de [straatnaam] en de hoek [straatnaam] – [straatnaam] bedraagt de maximale bouwhoogte 10 meter en voor de overige bebouwing aan de [straatnaam] geldt een maximale bouwhoogte van 7 meter.
7.2
De rechtbank overweegt dat in de ruimtelijke onderbouwing is uitgegaan van 40 wooneenheden, zoals ook is aangevraagd. Aanvankelijk was het plan om 32 appartementen, 4 studio’s voor jong volwassenen en 4 kamers voor kinderen onder de 18 jaar te realiseren. Vergunninghouder heeft nadien een programmawijziging doorgevoerd. Uit de stukken blijkt dat het aantal op te vangen kinderen toeneemt, waardoor besloten is om deze kinderen niet op te gaan vangen in de nieuwbouw aan de [straatnaam] , maar op een andere locatie, aan de [straatnaam] . Voor de locatie aan de [straatnaam] betekent dit dat er een groep met 7 oudere bewoners bij kan komen. Deze bewoners hebben andere woonwensen dan kinderen en daarom is het gebouw aangepast. Het gaat om een interne aanpassing naar 39 wooneenheden. De gevelaanzichten, situering en massa van het gebouw wijzigen niet. Verweerder heeft bij besluit van 22 februari 2017 ingestemd met de wijziging van 40 naar 39 wooneenheden en het bestreden besluit heeft betrekking op het aangepaste programma. Uit de plattegronden blijkt dat op de begane grond 15 wooneenheden komen, op de eerste verdieping 16 en op de tweede verdieping 8. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de wooneenheden zijn bestemd voor mensen met een verstandelijke beperking die nu verspreid over vijf verschillende locaties van Stichting Philadelphia in Huizen wonen en dat bij deze stichting de wens bestaat om deze bewoners op één locatie te laten wonen. Eisers hebben onvoldoende gemotiveerd betwist dat geen behoefte bestaat aan 39 wooneenheden, zodat het betoog dat de derde bouwlaag om die reden kan vervallen niet slaagt.
7.3
De keuze voor de situering van het gebouw op het perceel is uiteengezet in de ruimtelijke onderbouwing. Bij de situering is uitgegaan van het afmaken van het bouwblok [straatnaam] , [straatnaam] , [straatnaam] en [straatnaam] . Bij de keuze voor het aantal bouwlagen en de situering daarvan is volgens de ruimtelijke onderbouwing aangesloten bij de bestaande ruimtelijke kenmerken van het gebied. In paragraaf 3.1 van de ruimtelijke onderbouwing staat beschreven dat de bebouwing aan de [straatnaam] overwegend bestaat uit eengezinswoningen met twee lagen en een kap. De bebouwing aan de [straatnaam] bestaat uit twee bouwlagen met een plat dak en accenten met drie bouwlagen. Op markante punten, zoals de hoek [straatnaam] – [straatnaam] komen meergezinshuizen in driebouwlagen met kap voor. Het gebied kenmerkt zich door hofjesbebouwing.
7.4
In het door eisers aangevoerde dat de bebouwing in de omgeving dateert uit de jaren 70 en daardoor afwijkt van de huidige inzichten, ziet de rechtbank geen aanleiding om het uitgangspunt om de bouwhoogtes aan te laten sluiten bij de bestaande bebouwing in de omgeving onredelijk te achten. Geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het voorziene appartementencomplex in de omgeving past. Van belang hierbij is dat in de omgeving ook bebouwing met zowel twee als drie bouwlagen voorkomt. In het verweerschrift staat dat de woningen aan de [straatnaam] en de [straatnaam] een nokhoogte van 9 tot 11 meter hebben, zodat ook het gedeelte van het appartementencomplex dat 10 meter hoog mag worden daarbij past.
7.5
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat gekozen is voor bebouwing aan de randen van het perceel zodat een rustige binnenplaats ontstaat. Bij de situering is aangesloten bij de rooilijnen van de bebouwing aan de [straatnaam] en de [straatnaam] uit het geldende bestemmingsplan. De afstand van de rooilijn van de bestaande woningen aan de [straatnaam] tot de rooilijn van het appartementencomplex bedraagt ongeveer 30 meter en de afstand tussen de (dichtstbijzijnde) woning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding] en het appartementencomplex bedraagt ongeveer 20 meter. Eisers willen een andere situering en uitvoering van het appartementencomplex op het perceel. Voordat de rechtbank hierop ingaat, zal eerst aan de hand van de overige beroepsgronden worden beoordeeld of het voorziene appartementencomplex vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is.
7.6
Ter zitting hebben eisers aangevoerd dat de Welstandscommissie bij haar beoordeling niet van het juiste plan kan zijn uitgegaan, omdat in haar verslag van 15 september 2016 staat dat het gebouw aan de zijde van de [straatnaam] twee bouwlagen krijgt. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de Welstandscommissie betrokken is geweest bij de voor deze ontwikkeling opgestelde stedenbouwkundige randvoorwaarden. Deze randvoorwaarden zijn aan de orde geweest in de vergaderingen van de Welstandscommissie van 15 september 2016 en 6 oktober 2016. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat er toen nog geen uitgewerkt plan was. De Welstandscommissie heeft op 6 oktober 2016 positief geadviseerd over het schetsplan. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het verslag van de Welstandscommissie van 15 september 2016, waarin het beoogde plan samengevat staat weergegeven, niet dat een ander plan (met maar twee bouwlagen aan de [straatnaam] ) aan de Welstandscommissie is voorgelegd en door haar is beoordeeld. Van het bestaan van een dergelijk plan is niet gebleken, terwijl het plan waar het bestreden besluit op ziet aan de zijde van de [straatnaam] grotendeels inderdaad twee bouwlagen heeft.
8. Eisers vrezen voor een onevenredige verkeerstoename op de [straatnaam] vanwege de ligging van de entree van het voorziene appartementencomplex aan de [straatnaam] . Zij maken zich ook zorgen over de luchtkwaliteit.
8.1
De rechtbank overweegt dat de inrit naar het parkeerterrein op het perceel naar aanleiding van bezwaren van omwonenden is verplaatst van de [straatnaam] naar de [straatnaam] . Volgens verweerder valt geen grote verkeerstoename te verwachten en zal in geringe mate sprake zijn van laad- en losactiviteiten. Ter zitting heeft vergunninghouder ook toegelicht dat de verkeersbewegingen beperkt zullen zijn. Het gaat dagelijks om busjes waarmee bewoners naar de dagbestedingslocatie gebracht en gehaald worden. Daarnaast zullen twee keer per week boodschappen bezorgd worden met een bestelbus. Vrachtwagenbewegingen zijn niet te verwachten, hoogstens rondom de verhuizing van de bewoners, aldus vergunninghouder. Eisers hebben dit niet weersproken. De rechtbank ziet gelet op dit beperkte aantal verkeersbewegingen geen aanleiding om te oordelen dat geen sprake zal zijn van een veilige verkeersafwikkeling.
8.2
De rechtbank stelt verder vast dat in de ruimtelijke onderbouwing gemotiveerd is ingegaan op het aspect luchtkwaliteit. De ruimtelijke onderbouwing vermeldt dat de beoogde ontwikkeling betrekking heeft op maximaal 40 woningen en daarmee ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen valt die op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen vrijgesteld is van toetsing aan de grenswaarden. De conclusie is dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Verder blijkt uit de ruimtelijke onderbouwing dat de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bekeken is aan de hand van de NSL monitoringstool 2014 en dat daaruit naar voren is gekomen dat in Huizen ruimschoots aan alle geldende normen voor luchtkwaliteit wordt voldaan. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat het voorgaande onjuist is.
9. Eisers voeren aan dat hun woon- en leefklimaat zal worden aangetast door de nieuwbouw. Zij stellen dat sprake zal zijn van verminderde lichtinval in hun woningen, verlies van uitzicht en aantasting van hun privacy. Ook vrezen zij voor geluidsoverlast.
9.1
Ten behoeve van het plan is een bezonningsonderzoek uitgevoerd. De conclusie van dit onderzoek is dat het plan voldoet aan de door TNO gestelde minimum- en streefnorm. De minimumnorm houdt in dat sprake is van voldoende daglichttoetreding wanneer er sprake is van ten minste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober in de woonkamer. De streefnorm houdt in dat er sprake is van voldoende daglichttoetreding wanneer er sprake is van ten minste drie mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 januari tot 21 november in de woonkamer. Gelet op de bevindingen van het bezonningsonderzoek is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene bebouwing niet zal leiden tot onaanvaardbare vermindering van daglichttoetreding of schaduwwerking.
9.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder verder in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat met de voorziene bebouwing geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van eisers te verwachten valt. Hierbij betrekt de rechtbank de aangehouden afstanden tussen de bestaande bebouwing en de voorziene bebouwing (tussen de 20 en 30 meter) en het gegeven dat dergelijke afstanden niet ongewoon zijn binnen stedelijk gebied. Op de derde bouwlaag is een gemeenschappelijk terras voorzien waartegen eisers bezwaar hebben. De afstand van dit terras tot aan de dichtstbijzijnde perceelsgrens – de bebouwing aan de [straatnaam] – bedraagt volgens het verweerschrift 29 meter. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat deze afstand vanuit stedenbouwkundig oogpunt voldoende is om de privacy van de omwonenden te waarborgen. Wat betreft de vrees voor geluidsoverlast van de toekomstige bewoners, overweegt de rechtbank dat het voorziene appartementencomplex in een woonomgeving ligt en dat het beoogde gebruik in deze omgeving past en bovendien in overeenstemming moet zijn met de woonfunctie. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich derhalve in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen onaanvaardbare geluidsoverlast te verwachten valt. Ook neemt zij hierbij in aanmerking dat op grond van het geldende bestemmingsplan maatschappelijke functies met de daarbij behorende geluiden, zoals het aanwezige schoolgebouw en het daarin tot voor kort gevestigde kinderdagverblijf, planologisch al zijn toegestaan.
10. Eisers vrezen voor waardevermindering van hun woningen als gevolg van de realisatie van het appartementencomplex. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat verweerder bij de belangenafweging hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het appartementencomplex zijn gemoeid. Zij betrekt hierbij dat vergunninghouder ter zitting naar voren heeft gebracht dat ten behoeve van deze ontwikkeling een planschaderisicoanalyse is opgesteld.
11. Zoals in 7.5 vermeld willen eisers een andere situering of uitvoering van het appartementencomplex op het perceel. Volgens eisers kunnen de op de derde bouwlaag voorziene appartementen beter op de begane grond gerealiseerd worden, zodat een complex met een u-vorm ontstaat en maar twee bouwlagen nodig zijn. Ook hebben zij de suggestie gedaan om de bebouwing richting de [straatnaam] op te schuiven, zodat de bebouwing evenwichtiger wordt verdeeld tussen de [straatnaam] en de [straatnaam] .
11.1
Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 12 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1015), dient het bestuursorgaan te beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning zoals deze is ingediend. Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door de verwezenlijking van die alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
11.2
De rechtbank acht de gekozen situering en de omvang van het voorziene appartementencomplex, gelet op alles wat hiervoor is overwogen, ruimtelijk niet onaanvaardbaar. Ten aanzien van de door eisers gewenste andere situering/uitvoering van het appartementencomplex, heeft verweerder ter zitting uitgelegd dat dit ten koste gaat van de woonkwaliteit van de toekomstige bewoners van het appartementencomplex en daarom minder aantrekkelijk is voor vergunninghouder, maar ook voor omwonenden aan de [straatnaam] . Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank bij de verwezenlijking van de door eisers gewenste uitvoering op het perceel geen sprake van een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren.
12. Tot slot voeren eisers aan dat alternatieve locaties onvoldoende zijn onderzocht. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat aan het begin van het traject drie verschillende locaties, allemaal voormalige schoolgebouwen, zijn onderzocht. De voor- en nadelen daarvan zijn afgewogen, waarbij de onderhavige locatie door vergunninghouder het meest geschikt is bevonden. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat met de twee andere locaties een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
13. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder een zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt, waarbij in voldoende mate rekening is gehouden met de belangen van eisers. De rechtbank heeft geen aanleiding gevonden om te oordelen dat de afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van het voorziene appartementencomplex in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij komt tot de slotsom dat verweerder de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. J.W. Veenendaal en mr. A.R. Klijn, leden, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2017, en is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. J.W. Veenendaal.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.