ECLI:NL:RBMNE:2017:4986

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 september 2017
Publicatiedatum
4 oktober 2017
Zaaknummer
446486 / HA RK 17-208
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak met parketnummer 16/800233-12

Op 18 september 2017 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland in Utrecht een wrakingsverzoek behandeld van een verzoeker uit Bulgarije. Dit verzoek was gericht tegen de rechters E.M. de Stigter, E. Akkermans en R.L.M. van Opstal, die betrokken waren bij de behandeling van een strafzaak met parketnummer 16/800233-12. De verzoeker stelde dat de rechters de schijn van vooringenomenheid hadden gewekt door een getuige niet te horen, ondanks dat deze getuige mogelijk belastende informatie had kunnen geven. Tijdens de zitting was ook de officier van justitie, M.R.A. van IJzerdoorn, aanwezig, evenals de raadsman van de verzoeker, mr. J. Peters.

De rechters hebben in hun schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat hun beslissing om de getuige niet te horen voldoende gemotiveerd was en geen blijk gaf van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoeker en de rechters zorgvuldig afgewogen. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing om de getuige niet te horen een procesbeslissing was, die op zichzelf geen grond voor wraking opleverde, tenzij deze beslissing onbegrijpelijk zou zijn. De wrakingskamer concludeerde dat de feiten en omstandigheden die door de verzoeker naar voren waren gebracht, geen grond vormden voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was.

Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De zaak van de verzoeker met parketnummer 16/800233-12 dient voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 446486 / HA RK 17-208
Proces-verbaal van de beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 18 september 2017
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] (Bulgarije),
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 september 2017 in de zaak met het parketnummer 16/800233-12-13, op welke terechtzitting verzoeker tegen de meervoudige strafkamer, bestaande uit mr. E.M. de Stigter, mr. E. Akkermans en
mr. R.L.M. van Opstal, een verzoek tot wraking heeft ingediend;
  • een schriftelijke reactie van vorengenoemde rechters op het wrakingsverzoek;
  • een schriftelijke toelichting van mr. C. Stroobach op het wrakingsverzoek in de zaak van [A] , medeverdachte van verzoeker, waarbij mr. J. Peters zich heeft aangesloten; en
  • correspondentie tussen mr. Peters en mr. Akkermans over een gesprek dat zou hebben plaatsgevonden in een taxi bij terugkeer van het horen van getuigen in Bulgarije.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 18 september 2017 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verzoeker, diens raadsman, mr. J. Peters, de rechters en de officier van justitie, mr. M.R.A. van IJzerdoorn verschenen. Verzoeker is bijgestaan door mevrouw Daneva, tolk Bulgaars.
Onderhavig verzoek is gelijktijdig behandeld met het verzoek van [A]
(446480 / HA RK 17-207).
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mrs. E.M. de Stigter, E. Akkermans en R.L.M. van Opstal als behandelend rechters (hierna te noemen: de rechters), in de zaak met het parketnummer 16/800233-12.
2.2.
Verzoeker heeft zich aangesloten bij wat [A] aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd. Door wel het verdedigingsbelang tot het horen van [getuige] als getuige te erkennen, maar vervolgens niet nader te motiveren waarom het horen van deze [getuige] als getuige wordt afgewezen, heeft de rechtbank de schijn van vooringenomenheid gewekt. Met deze beslissing loopt de rechtbank immers vooruit op de betekenis van de verklaring van [getuige] zoals deze er nu ligt. Dit terwijl de rechtbank is voorgehouden dat deze verklaring evident onjuist is. Bovendien loopt de rechtbank, door te stellen dat de getuige niet belastend heeft verklaard, vooruit op de beoordeling van de overige bewijsmiddelen in het dossier waarmee de getuige niet geconfronteerd kon worden, zoals taps en geldstromen. Tot slot heeft verzoeker naar voren gebracht dat de rechtbank het kennelijk niet van belang vond dat verzoeker zelf begrijpt waarom er in zijn zaak een bepaalde beslissing is genomen.
Aanvullend is ter zitting van 18 september 2017 naar voren gebracht dat de schijn van vooringenomenheid wordt ondersteund doordat de griffier van mr. Akkermans, op dat moment gedelegeerd rechter-commissaris, op 22 juni 2017 in de taxi op de terugweg van een getuigenverhoor aan mr. Peters heeft gevraagd wat het echte verhaal van de zojuist gehoorde getuige was.
2.3.
De rechters hebben niet berust in de wraking. In hun schriftelijke reactie hebben zij zich op het standpunt gesteld dat hun beslissing tot het niet horen van [getuige] als getuige door de rechtbank ter zitting voldoende is gemotiveerd en geen blijk heeft gegeven van een vooringenomenheid jegens verzoeker. Naar vaste rechtspraak dient bij een beslissing over aanhouding een afweging te worden gemaakt tussen alle daarbij betrokken belangen, waaronder het belang van verzoeker om een getuige te horen, het belang dat niet alleen de verzoeker maar ook de samenleving heeft bij een spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging.
Bij deze belangenafweging hebben de rechters acht geslagen op het feit dat het gaat om een getuige die niet belastend heeft verklaard over verzoeker en dat al vanaf 2013 is geprobeerd deze getuige te horen. Daarnaast is van belang dat de zaak al vele jaren loopt en dat vorig jaar oktober al een aanhouding heeft plaatsgehad, waarna bleek dat het zeer lastig was de zaken van verzoeker en zijn medeverdachte weer op zitting te plannen. Er is inmiddels bijna een jaar verstreken sinds de laatste zitting. De rechters zijn daarom van oordeel dat in deze zaken het belang van een spoedige berechting en een doeltreffende rechtspleging zwaarder weegt dan het belang van verzoeker om [getuige] te horen. Ten aanzien van het niet alsnog nader motiveren van deze beslissing hebben de rechters volstaan met een verwijzing naar de eerder gegeven motivering.
Verder hebben zij naar voren gebracht dat het hier gaat om een processuele beslissing, die geen grond voor wraking oplevert, tenzij de beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze niet anders kan worden verklaard dan vanuit een gebrek aan onpartijdigheid.
Wat betreft het gesprek in de taxi is door mr. Akkermans naar voren gebracht dat deze grond niet tegelijk met de overige gronden naar voren is gebracht. Verzoeker is wat betreft deze grond niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking. Indien verzoeker wel ontvankelijk is, dan verzoekt mr. Akkermans om aanhouding van de zitting zodat zij op deze grond kan reageren.
2.4.
Als belanghebbende heeft de officier van justitie nog het volgende naar voren gebracht. Naar zijn mening hebben de rechters op het verzoek tot het horen van [getuige] als getuige een weloverwogen beslissing genomen. De afwijzing van dit verzoek geeft op zichzelf geen enkele blijk van vooringenomenheid. Evenmin kan uit de door de griffier, en dus niet door één van de rechters, uitgesproken woorden vooringenomenheid blijken. Het verzoek tot wraking dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het Openbaar Ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
Op grond van artikel 513, derde lid Sv is verzoeker verplicht om alle feiten en gronden die hem tot het verzoek tot wraking hebben gebracht, tegelijk voor te dragen. Ter zitting van de meervoudige strafkamer van 18 september 2017 is een mondeling en onderbouwd verzoek tot wraking gedaan. Ter zitting van de meervoudige wrakingskamer van 18 september 2017 heeft verzoeker zijn verzoek tot wraking met een nadere grond aangevuld. Laatstgenoemde grond is, gelet op de op verzoeker rustende verplichting, te laat aangevoerd en daarom zal de wrakingskamer deze buiten beschouwing laten. Hierna zal dus alleen de op de zitting van de meervoudige strafkamer van 18 september 2017 aangevoerde grond voor wraking worden besproken.
3.5.
De beslissing om een getuige te horen en om een zaak daarvoor al dan niet aan te houden is een procesbeslissing. Een procesbeslissing levert op zichzelf geen grond voor wraking op, tenzij de beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze niet anders kan worden verklaard dan vanuit een gebrek aan onpartijdigheid. Die situatie doet zich hier naar het oordeel van de wrakingskamer niet voor. De beslissing is gemotiveerd. Gelet op de inhoud van de hiervoor weergegeven motivering acht de wrakingskamer de beslissing, ook zonder de verzochte nadere motivering, voldoende inzichtelijk en begrijpelijk.
3.6.
De feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking, ook niet wanneer deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang worden beschouwd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechters, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Straf-, Familie- en Jeugdrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de zaak van verzoeker met parketnummer 16/800233-12 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr.drs. R. in ’t Veld, voorzitter, mr. N.M. Spelt en
mr. R. Berendsen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. N. Kruijswijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2017.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.