ECLI:NL:RBMNE:2017:4809

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 september 2017
Publicatiedatum
20 september 2017
Zaaknummer
17/131
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke handhaving en niet-ontvankelijkheid van beroep tegen besluit van burgemeester en wethouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 september 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen [eiseres] B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten. Eiseres, gevestigd op een perceel in [vestigingsplaats], produceert en verkoopt biologische diervoeders. De rechtbank behandelt een beroep van eiseres tegen een besluit van verweerder, waarin eerder opgelegde lasten onder dwangsom zijn herbevestigd. Verweerder had in een eerder besluit van 6 juli 2016 de verzoeken van omwonenden om handhavend op te treden tegen de bedrijfsactiviteiten van eiseres afgewezen. Echter, in een later besluit van 29 november 2016 heeft verweerder het bezwaar van de omwonenden gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen, waarbij hij handhavend optrad tegen overtredingen met betrekking tot geluid, geur en stof.

Eiseres heeft tegen dit bestreden besluit beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet gericht is op rechtsgevolg en derhalve niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres niet-ontvankelijk, omdat het bestreden besluit geen wijziging in de rechtspositie van eiseres teweegbrengt ten opzichte van het eerdere besluit. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling en veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 495,-, en het betaalde griffierecht van € 333,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/131

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 september 2017 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. van Eck),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Badou).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de verzoeken van vier omwonenden om handhavend op te treden tegen de bedrijfsactiviteiten van eiseres op het perceel [adres] te [vestigingsplaats] afgewezen.
Bij besluit van 29 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder, voor zover van belang, het bezwaar van de vier omwonenden gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen ten aanzien van de sindsdien geconstateerde overtredingen met betrekking tot geluid, geur en stof en daarbij het besluit op bezwaar van 22 september 2016 in een andere handhavingskwestie betrokken.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2017, waarbij deze zaak gevoegd is behandeld met de zaken UTR 16/939 en UTR 16/4909. Namens eiseres zijn haar directeuren [A] en [B] verschenen, alsmede [C] , akoestisch adviseur bij [naam adviesbureau] , bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [D] , [E] en [F] , allen werkzaam bij […] .

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres is gevestigd op het perceel [adres] te [vestigingsplaats] . Zij produceert en verkoopt biologische diervoeders. Bij besluit van 20 juni 2011 is aan eiseres een revisievergunning als bedoeld in de Wet milieubeheer verleend. Omwonenden hebben verweerder verzocht om handhavend op te treden. De beoordeling hiervan heeft geleid tot de onder Procesverloop weergegeven besluiten.
2. Door één van de omwonenden is in 2015 een handhavingsverzoek en een verzoek om actualisering van de revisievergunning ingediend. Tegen de afwijzing daarvan is bezwaar gemaakt en daarna beroep ingesteld. Deze beroepszaak is bij deze rechtbank geregistreerd onder zaaknummer UTR 16/939 en op 27 juli 2016 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan. Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak op 22 september 2016 een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarin kort gezegd het bezwaar van de omwonende alsnog gegrond is verklaard en is besloten tot handhavend optreden tegen eiseres door middel van het opleggen van zes lasten onder dwangsom. Bij uitspraak van heden heeft de rechtbank in de zaak UTR 16/939 einduitspraak gedaan.
3. Aan het bestreden besluit ligt het advies van de bezwaarschriftencommissie van
21 november 2016 ten grondslag. Daarin staat, voor zover van belang, dat naar aanleiding van de tussenuitspraak van de rechtbank controles hebben plaatsgevonden bij eiseres en dat er inmiddels met het besluit op bezwaar van 22 september 2016 handhavend is opgetreden met betrekking tot het aspect geluid. Verder is uiteengezet dat tijdens de controles geen geur- of stofoverlast is vastgesteld, maar dat aan eiseres in het besluit op bezwaar van 22 september 2016 schriftelijke waarschuwingen zijn gegeven vanwege geconstateerde overtredingen met betrekking tot voorschrift 7.5 (stof) en voorschrift 7.20 (geur). Voor de overige punten is overwogen dat geen overtredingen zijn geconstateerd. De bezwaarschriftencommissie adviseert verweerder het primaire besluit te herroepen en een nieuw besluit te nemen ten aanzien van de sinds het primaire besluit geconstateerde geluid-, geur- en stofoverlast en daarbij het besluit op bezwaar van 22 september 2016 te betrekken. Verweerder heeft vervolgens op 29 november 2016 het bestreden besluit genomen.
4. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij verwijst naar de gronden die zij heeft aangevoerd in zaak UTR 16/939. Het komt erop neer dat eiseres het niet eens is met de opgelegde lasten onder dwangsom, omdat volgens haar geen sprake is van overtredingen.
5. De rechtbank overweegt dat in het besluit van 22 september 2016 zes lasten onder dwangsom aan eiseres zijn opgelegd en schriftelijke waarschuwingen gegeven. Met dit deel van het bestreden besluit heeft verweerder niet (opnieuw) handhavend opgetreden tegen eiseres. Het bestreden besluit brengt in zoverre ten opzichte van het besluit van 22 september 2016 geen wijziging in de rechtspositie van eiseres teweeg. Er wordt in het bestreden besluit ten aanzien van de aspecten geluid, geur en stof enkel verwezen naar het besluit van 22 september 2016. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit in zoverre niet gericht op rechtsgevolg en is in zoverre geen sprake van een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van eiseres is daarom niet-ontvankelijk.
6. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Reden daarvoor is dat eiseres, doordat verweerder de reeds bij besluit van 22 september 2016 opgelegde lasten onder dwangsom in het bestreden besluit heeft opgenomen op de wijze waarop hij dit heeft gedaan, ter zekerheidstelling van haar rechten niets anders kon dan beroep in stellen.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 495,- (1 punt voor het beroepschrift met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1). De vergoeding voor het verschijnen ter zitting is reeds in de procedure onder zaaknummer UTR 16/939 toegekend. Verder bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 495,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, voorzitter, en mr. L.A.C. de Vaan en
mr. B. Rademaker, leden, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 september 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.