ECLI:NL:RBMNE:2017:4460

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 augustus 2017
Publicatiedatum
1 september 2017
Zaaknummer
16/701585-12 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een hennepkwekerijzaak met matiging wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 augustus 2017 uitspraak gedaan over de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met hennepteelt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, geboren in 1968, niet aanwezig was bij de inhoudelijke behandeling op 12 juli 2017. De officier van justitie vorderde een bedrag van € 49.127,48, gebaseerd op een rapport over het wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdediging betoogde dat de veroordeelde slechts betrokken was bij één hennepkwekerij en dat de berekeningen van het Openbaar Ministerie gebaseerd waren op aannames.

De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie niet volledig toegewezen. In plaats daarvan heeft zij het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 5.139,-, rekening houdend met de rol van de veroordeelde en de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde daadwerkelijk voordeel had genoten van alle hennepkwekerijen waar de criminele organisatie bij betrokken was. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de kwekerijen waarbij de veroordeelde feitelijk betrokken was en heeft de rol van de veroordeelde in de organisatie in overweging genomen. De rechtbank heeft ook de redelijke termijn in acht genomen, wat heeft geleid tot een vermindering van het ontnemingsbedrag met 5%.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/701585-12 (ontneming)
Vonnis van de rechtbank van 23 augustus 2017
in de ontnemingszaak tegen
[veroodeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1968] ,
wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
verder ook de veroordeelde te noemen.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering ten bedrage van € 49.127,48 die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
  • het strafdossier onder parketnummer 16/701585-12, waaronder het proces-verbaal van opsporingsonderzoek met nummer PL0950 2013157913 (pagina 1 tot en met 7132);
  • het veroordelend arrest van 4 december 2015 waaruit blijkt dat veroordeelde door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, is veroordeeld tot de in dat arrest vermelde straf ter zake van (voor zover thans relevant):
feit 1:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet alsmede het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
  • het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict’ (hierna: het rapport) van 20 februari 2015 in het onderzoek […] , met bijlagen (pagina 1 tot en met 688);
  • het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling’ van 9 september 2014, met betrekking tot [medeveroordeelde 1] en [A] , in het onderzoek […] , met bijlagen (2 ordners);
  • de conclusie van eis van het Openbaar Ministerie van 6 december 2016;
  • de conclusie van antwoord van de raadsman van 23 januari 2017;
  • de conclusie van repliek van het Openbaar Ministerie van 21 april 2017;
  • de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting en de overige stukken in het dossier.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2015, 1 februari 2017 (regiezittingen) en 12 juli 2017 (inhoudelijke behandeling). De officier van justitie en de raadsman, mr. W.J. Ausma, zijn daarbij aanwezig geweest.
De veroordeelde is op de bij de wet voorgeschreven wijze opgeroepen, maar is niet aanwezig geweest bij de inhoudelijke behandeling op 12 juli 2017.

2.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, conform het ontnemingsrapport, geheel toe te wijzen tot een bedrag van € 49.127,48.
De standpunten van de officier van justitie worden, voor zover relevant voor de beslissing, hierna besproken.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het uitgangspunt bij het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel is dat daadwerkelijk genoten voordeel wordt ontnomen. Veroordeelde is volgens het arrest betrokken bij één hennepkwekerij ( [straatnaam] , [vestigingsplaats] ). Er zijn volgens de raadsman geen aanwijzingen dat veroordeelde -een uitvoerder zonder veel zeggenschap- afwist van andere hennepkwekerijen, noch dat hij ook deelde in de opbrengsten. De berekening is gebaseerd op hypotheses en aannames.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de politie nalatig is geweest in het onderzoek met betrekking tot de kwekerij aan de [straatnaam] in [vestigingsplaats] . Nu de afmetingen van de betreffende kwekerij niet bekend zijn kan de exacte opbrengst niet worden berekend. Ook om die reden dient de vordering te worden afgewezen.
Meer subsidiair heeft de raadsman opgemerkt dat bij de berekening van deze kwekerij moet worden uitgegaan van het meest voordelige scenario en gezien de rol van veroordeelde een percentage van 2,5 procent van de opbrengst aan hem kan worden toegerekend.
De raadsman heeft verder enkele stellingen naar voren gebracht. Deze zullen hierna worden besproken, voor zover de stellingen van belang zijn voor de beoordeling door de rechtbank.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
2.3.1
De grondslag voor het opleggen van de ontnemingsmaatregel
Het uitgangspunt voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel vormt het onder 1 genoemde arrest van 4 december 2015.
Uit dit arrest volgt dat [veroodeelde] is veroordeeld voor het deelnemen aan een criminele organisatie in de periode van 7 februari 2011 tot en met 27 februari 2013 en het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten in de kwekerij aan de [straatnaam] in [vestigingsplaats] (zaaksdossier 5) in de periode van 1 november 2012 tot en met 22 januari 2013. De vraag is of veroordeelde hieruit voordeel heeft genoten en zo ja, tot welk bedrag.
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat veroordeelde, als deelnemer van de criminele organisatie, voordeel heeft genoten van de opbrengsten van alle hennepkwekerijen waarbij de criminele organisatie betrokken is geweest. Conform het rapport dient het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel voor de tien kwekerijen waar sprake is geweest van eerdere oogsten (zaaksdossiers 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 10 en 13) te worden vastgesteld op € 1.965.099,09. Gelet op de rol van veroordeelde, zoals omschreven in het vonnis van de rechtbank van 3 juni 2014, is het volgens het Openbaar Ministerie aannemelijk dat hij een percentage van 2, 5 procent van deze opbrengst heeft genoten.
Ontnemen op basis van art, 140 Wetboek van Strafrecht?
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of er voldoende aanwijzingen bestaan dat veroordeelde deelde in de opbrengsten van alle kwekerijen waarbij de criminele organisatie betrokken was.
De grondgedachte van de ontnemingsmaatregel is dat bij de veroordeelde het voordeel wordt ontnomen dat hij daadwerkelijk wederrechtelijk heeft verkregen. Dit voordeel kan worden berekend op basis van de strafbare feiten waarbij de veroordeelde feitelijk betrokken is geweest, maar kan ook worden geschat aan de hand van het voordeel dat door de criminele organisatie – waaraan veroordeelde heeft deelgenomen – wederrechtelijk is verkregen.
Wanneer het individuele voordeel wordt berekend aan de hand van het voordeel van de criminele organisatie is het volgende van belang. De omstandigheid dat het door een criminele organisatie wederrechtelijk verkregen voordeel mede afkomstig is uit concrete strafbare feiten waarvan veroordeelde is vrijgesproken, doet in beginsel niet af aan de mogelijkheid van ontneming van het door veroordeelde uit zijn deelneming aan die criminele organisatie verkregen voordeel. Voor deelneming aan een criminele organisatie is namelijk niet vereist dat de deelnemer strafbaar betrokken is geweest bij strafbare feiten waarop het oogmerk van de organisatie is gericht en waarmee die organisatie daadwerkelijk voordeel heeft behaald (Hoge Raad 15 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1580). Verder is ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dat is verkregen door middel van deelneming aan een criminele organisatie, ook wat betreft feiten die door andere leden van de organisatie zijn gepleegd, niet strijdig met het [achternaam] -arrest, voor zover uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat veroordeelde feitelijk deelde in de opbrengst van door andere leden van de organisatie gepleegde misdrijven (Hoge Raad 8 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD6046).
De enkele aanname dat de opbrengst van de criminele organisatie wordt verdeeld over alle deelnemers, ook over degenen die niet bij de feitelijke strafbare feiten betrokken zijn, is echter onvoldoende. De vaststelling dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen en de schatting van de omvang daarvan dient daarbij vooraf te gaan aan de vraag welk aandeel van het totale voordeel aan de betrokkene moet worden toegerekend (Hoge Raad 7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:881). Dat de veroordeelde daadwerkelijk meedeelt in de opbrengst van alle strafbare feiten waarvoor de criminele organisatie verantwoordelijk is, moet kunnen worden afgeleid uit de bewijsmiddelen.
De rechtbank merkt allereerst op dat de rechtbank in het vonnis van de strafzaak van 3 juni 2014 expliciet heeft overwogen dat alle veroordeelden hebben deelgenomen aan één en dezelfde organisatie. Deze organisatie is door de rechtbank verantwoordelijk gehouden voor alle twaalf bewezen verklaarde hennepkwekerijen (zaaksdossiers 1 tot en met 10, 12 en 13).
Het Gerechtshof heeft op 4 december 2015 vier van de acht strafzaken afgedaan. Hoewel alle vier veroordeelden zijn veroordeeld voor deelneming aan een criminele organisatie, volgt uit deze arresten niet dat zij hebben deelgenomen aan een organisatie, die verantwoordelijk is voor alle twaalf hennepkwekerijen.
Verder is van belang dat uit het strafdossier niet kan worden afgeleid wat er gebeurde met de opbrengsten van de verschillende hennepkwekerijen. De rechtbank heeft in het dossier geen aanwijzingen aangetroffen dat alle opbrengsten in de organisatie terecht kwamen en vervolgens werden verdeeld onder de deelnemers. Dat de deelnemers van de criminele organisatie ook daadwerkelijk voordeel genoten van de hennepkwekerijen waarbij zij niet feitelijk betrokken waren, is daarom niet aannemelijk geworden.
Gelet op al het bovenstaande zal de rechtbank niet aansluiten bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op een percentage van de totaalopbrengst, zoals dit in het rapport is gedaan.
Verdeling opbrengst
De rechtbank zal, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, het wederrechtelijk verkregen voordeel berekenen aan de hand van de kwekerijen waarbij veroordeelde blijkens het arrest feitelijk betrokken is geweest. De rechtbank neemt daarbij als uitgangspunt dat de opbrengst van de hennepkwekerijen werd verdeeld over degenen die volgens de bewezenverklaring in de strafzaak bij de specifieke kwekerij betrokken zijn geweest. Dat er andere personen deelden in de opbrengst is niet aannemelijk geworden nu hierover door geen van de veroordeelden is verklaard en die betrokkenheid ook anderszins niet is gebleken.
Bij het exploiteren van de hennepkwekerijen werd gebruik gemaakt van personen die in het rapport worden aangeduid als ‘katvangers’ en ‘loopjongens’. Deze personen waren onder meer betrokken bij het huren van panden, het betalen van huurgelden en het op hun naam zetten van panden waarin de hennepkwekerijen zich bevonden.
Door enkele van deze katvangers/loopjongens is verklaard welke vergoeding zij kregen voor de werkzaamheden die zij deden. De bedragen die door hen worden genoemd lopen uiteen van € 37,50 tot € 200,- per week. Daarbij komt dat slechts drie van de veertien personen daadwerkelijk hebben verklaard welke vergoeding zij kregen. De rechtbank acht dit onvoldoende representatief om daarop de hoogte van deze vergoedingen te baseren. Daarnaast hebben deze personen een belang om een lager bedrag te noemen dan zij daadwerkelijk kregen. Wanneer de rechtbank van de door hen genoemde bedragen uit zou gaan zou dit mogelijk nadelig zijn voor de berekening van het ontnemingsbedrag van de veroordeelde.
Aan de andere kant acht de rechtbank het niet aannemelijk dat deze personen gelijkelijk met veroordeelde meedeelden in de opbrengst van de kwekerijen. Hun rol was beduidend kleiner en uit het dossier blijkt dat de (veroordeelde) leden van de familie [achternaam van 6 van de 7 medeverdachten] de regie hadden. Zij zorgden ervoor dat de panden werden gehuurd, dat de kwekerijen werden opgebouwd, dat de oogst werd opgehaald en zij werden ingeseind op het moment dat een kwekerij werd ontdekt.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank de vergoeding van de katvangers en loopjongens hoger inschatten dan uit hun verklaringen blijkt, maar een aanzienlijk lager percentage aanhouden dan de ‘organisatoren’ ontvingen. De rechtbank schat het bedrag dat per hennepkwekerij werd uitgegeven aan katvangers en loopjongens ten voordele van veroordeelde op 10 procent van de netto opbrengst van de kwekerij.
Geen vermogen dus geen voordeel?
De raadsman heeft naar voren gebracht dat bij veroordeelde geen onverklaarbaar vermogen is aangetroffen. Hieruit blijkt, volgens de raadsman, voldoende dat veroordeelde geen voordeel heeft gehad van de hennepkwekerijen in deze zaak.
De rechtbank volgt de raadsman hierin niet. Er is onvoldoende zicht op de financiële situatie van veroordeelde vóór, tijdens en na de bewezen verklaarde feiten om te kunnen concluderen dat hij hieruit geen voordeel heeft genoten. Veroordeelde heeft hierover zelf ook geen openheid van zaken gegeven. Gelet op de betrokkenheid van veroordeelde, zoals die blijkt uit de hierna te noemen bewijsmiddelen, acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat dit feit veroordeelde financieel voordeel heeft opgeleverd. Nu veroordeelde over zijn precieze aandeel in de opbrengst heeft gezwegen, zal de rechtbank dit op basis van de bewijsmiddelen en de rol van veroordeelde zelf moeten schatten.
2.3.2
Wederrechtelijk verkregen voordeel [medeveroordeelde 1]
Uit het vonnis van 3 juni 2014 in de zaak [medeveroordeelde 1] blijkt dat alleen de hennepkwekerij van zaaksdossier 1 bij hem is ten laste gelegd en bewezen verklaard. De netto opbrengst van deze hennepkwekerij is volgens het rapport € 528.480,96. Deze opbrengst moest worden gedeeld met drie andere personen, te weten [medeveroordeelde 3] , [medeveroordeelde 4] en [medeveroordeelde 5] .
Van de contante inkomsten en uitgaven van [medeveroordeelde 1] en zijn partner [A] is een kasopstelling gemaakt. Uit deze kasopstelling volgt dat [medeveroordeelde 1] een contant bedrag van € 300.703,- voorhanden heeft gehad dat niet kan worden verklaard door legale (contante) inkomsten. De rechtbank constateert dat dit bedrag hoger is dan het bedrag dat [medeveroordeelde 1] heeft kunnen verwerven met zijn aandeel in de opbrengst van zaaksdossier 1. Op basis hiervan acht de rechtbank het aannemelijk dat [medeveroordeelde 1] ook uit andere strafbare feiten wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen. Dit wordt gesteund door aanwijzingen in het dossier dat [medeveroordeelde 1] bij meerdere hennepkwekerijen betrokken is geweest. Zo zijn bij hem briefjes aangetroffen met huurbedragen en hennepgerelateerde goederen en facturen van [bedrijfsnaam] (een growshop) met een totaalbedrag van € 48.089,40. Daarnaast blijkt uit zaaksdossier 2 dat de simkaart in de alarminstallatie gekoppeld was aan de telefoon die in gebruik was bij [medeveroordeelde 1] . Op basis van deze aanwijzingen acht de rechtbank het aannemelijk dat [medeveroordeelde 1] naast de opbrengst van zaaksdossier 1 ook voordeel heeft genoten van opbrengsten uit andere zaaksdossiers.
In het voordeel van veroordeelde zal de rechtbank het voordeel dat door [medeveroordeelde 1] is verworven naast de opbrengst van zaaksdossier 1 pro rato in mindering brengen op de opbrengst van de andere hennepkwekerijen.
De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel dat [medeveroordeelde 1] heeft verkregen voor zijn aandeel in zaaksdossier 1 vastgesteld op een bedrag van € 142.481,09. Het bedrag dat [medeveroordeelde 1] door middel van andere kwekerijen heeft verworven stelt de rechtbank vast op (€ 300.703,00 - € 142.481,09) € 158.221,91. De rechtbank zal aan de hand van de totale opbrengst van de kwekerijen 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 13, afgezet tegen de opbrengst per individuele kwekerij, de breuk berekenen waarlangs het bedrag van € 158.221,91 in mindering zal worden gebracht op de opbrengsten per genoemde kwekerij.
De rechtbank hanteert daarbij de volgende formule:
Totaal netto opbrengst kwekerij -/- 10% katvangersx € 158.221,91.
Totaal netto opbrengst kwekerijen 2-13 -/- 10% katvangers
2.3.3
Zaaksdossier 5: hennepkwekerij [adres] in [vestigingsplaats]
Bewijsmiddelen
Op 22 januari 2013 is onderzoek ingesteld naar de woning aan de [adres] te [vestigingsplaats] . [1] Op de eerste verdieping van de woning wordt een kwekerij aangetroffen, bestaande uit vijf ruimten. In de ruimten worden in totaal 851 planten aangetroffen. De planten zijn ongeveer zeven weken oud. [2]
Uit de door verbalisant uitgevoerde test van de monsters afkomstig uit voornoemde kwekerij blijkt dat het gaat om hennepplanten van het geslacht cannabis. [3]
Gelet op de vervuiling van de aangetroffen apparatuur, heeft in elk van de kweekruimten één eerdere oogst plaatsgevonden. Door Stedin wordt een periode van 119 dagen, te weten vanaf 25 september 2012 tot en met 22 januari 2013, aangehouden; een volledige hennepoogst van 70 dagen en een deel van een hennepoogst van 49 dagen. [4]
In ruimte 5 van de kwekerij, waarin zich de beregeningsinstallatie bevindt, treft de politie in een vuilniszak een sigarettenpeuk aan. [5] Deze sigarettenpeuk is veiliggesteld als […] . [6] Uit onderzoek van het NFI volgt dat het DNA in het sporenmateriaal met het identiteitszegel […] , afkomstig kan zijn van [medeveroordeelde 2] . [7] Voor dit spoor geldt dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon overeenkomt met het DNA-profiel kleiner is dan één op één miljard. [8]
Tevens wordt op de binnenzijde van een assimilatielamp in ruimte 3 van de kwekerij een dactyloscopisch spoor aangetroffen. Dit spoor wordt veiliggesteld als […] . [9] Uit onderzoek door dactyloscopisch deskundigen blijkt dat het spoor […] geïdentificeerd is op [medeveroordeelde 2] . [10]
Onder de schakelborden, die op de gang van de eerste verdieping hangen, wordt een kastje aangetroffen waarop staat: “GSM wireless intelligent security&protection alarm”. Het kastje is op dat moment in werking. [11] Op voornoemd kastje kunnen meerdere infrarood-bewegings- en deurcontactsensoren worden aangesloten. Deze sensoren kunnen zelfstandig (middels het simkaartje in voornoemde GSM) naar een of meerdere telefoonnummers een waarschuwings-sms sturen als één van de sensoren beweging detecteert. [12] Het enige contact op de simkaart van voornoemd kastje blijkt het telefoonnummer [telefoonnummer] te zijn. [13] Uit afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken van het telefoonnummer [telefoonnummer] in de periode van 7 november 2012 tot en met 27 februari 2013 blijken er meerdere contacten te zijn geweest tussen dit nummer en het nummer [telefoonnummer] . Er hebben geen gesprekken plaatsgevonden en de voicemail is niet ingesproken. [14] Het nummer * [telefoonnummer] is in gebruik bij [medeveroordeelde 6] . [15]
Op 22 januari 2013, de dag dat de hennepkwekerij door de politie wordt ontmanteld, is er
telefonisch contact tussen het telefoonnummer * [telefoonnummer] en [telefoonnummer] ) [16] Door [B]
wordt op 28 januari 2013 verklaard dat hij te bereiken is op het nummer [telefoonnummer] . [17]
Tussen voornoemde telefoonnummers vindt het volgende gesprek plaats:
* [telefoonnummer] : Alles is gepakt he
[medeveroordeelde 6] : Huh?
* [telefoonnummer] : Alles is eruit
[medeveroordeelde 6] : Meen je dat nou?
* [telefoonnummer] : Politie alles euh op dat dak, alles
[medeveroordeelde 6] : Owww das niet best
* [telefoonnummer] : Moej [veroodeelde] ff bellen goed? [18]
[B] heeft op 28 januari 2013 verklaard dat hij de woning aan de [adres] te [vestigingsplaats] sinds januari 2012 huurt. [19] Vanaf 1 november 2012 heeft [B] de woning verhuurd aan [veroodeelde] . [veroodeelde] betaalde de huur van € 1150,- contant aan hem op de eerste van de maand. [20] [B] herkent op een foto verdachte [veroodeelde] als degene aan wie hij de woning aan de [adres] heeft onderverhuurd. [21] [B] heeft [veroodeelde] geholpen met het sjouwen van dozen, aluminium platen en hout. [B] wist dat [veroodeelde] een hennepkwekerij wilde opzetten. [22]
Berekening voordeel zaaksdossier 5
Bij de berekening van het voordeel hanteert de rechtbank de volgende uitgangspunten:
  • er is sprake geweest van één eerdere oogst;
  • in de hennepkwekerij hebben in totaal 851 hennepplanten gestaan;
  • de verkoopprijs voor hennep bedraagt € 3.280,- per kilogram;
  • de opbrengst per hennepplant is 28,2 gram (het oppervlak van de kweekruimtes is niet bekend);
  • de inkoopprijs voor een hennepstek bedraagt € 2,85;
  • de variabele kosten bedragen € 3,33 per hennepplant;
  • de knipkosten bedragen € 2,- per hennepplant.
De hennepkwekerij was opgedeeld in vier verschillende kweekruimtes. Per kweekruimte is de opbrengst als volgt:
- kweekruimte 1: 181 planten x 28,2 gram x € 3,28 per gram = € 16.741,78
- kweekruimte 2: 224 planten x 28,2 gram x € 3,28 per gram = € 20.719,10
- kweekruimte 3: 345 planten x 28,2 gram x € 3,28 per gram = € 31.911,12
- kweekruimte 4: 101 planten x 28,2 gram x € 3,28 per gram = € 9.342,10
De totale opbrengst van de kwekerij komt daarmee op € 78.714,10.
De afschrijvingskosten bedragen per kweekruimte respectievelijk € 150,-, € 200,-, € 250,- en € 150,-. [24] Daarnaast zijn kosten gemaakt voor hennepstekken, knipkosten en variabele kosten, zoals hierboven onder de uitgangspunten is weergegeven. De totale kosten komen daarmee uit op € 7.711,18.
De kosten voor het huren van het pand komen, uitgaande van een maandelijkse huur van € 1.000,- en een kweekcyclus van 10 weken, uit op € 2.353,-. [25]
De rekening van Stedin is niet voldaan, zodat de kosten voor elektriciteit niet in mindering worden gebracht op het voordeel. [26]
De netto opbrengst van de kwekerij aan de [adres] in [vestigingsplaats] komt neer op een bedrag van (€ 78.714,10 - € 7.711,18 - € 2.353,00) € 68.649,92.
Zoals reeds overwogen zal de rechtbank 10 procent van dit bedrag aanmerken als kosten voor katvangers en loopjongens.
Op dit bedrag brengt de rechtbank een deel van het bij [medeveroordeelde 1] aangetroffen onverklaarbare vermogen in mindering. Dat betreft een bedrag van € 7.683,25.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat [veroodeelde] met [medeveroordeelde 2] en [medeveroordeelde 6] in gelijke mate deelde in de opbrengst. [veroodeelde] wordt in het arrest omschreven als “een uitvoerder zonder veel zeggenschap”. De rechtbank schat zijn aandeel in de opbrengst op 10 procent, te weten € 5.410,17.
2.3.4
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel
Op basis van de hiervoor weergegeven berekeningen stelt de rechtbank het bedrag dat veroordeelde aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten van de hennepkwekerij van zaaksdossier 5 vast op een bedrag van € 5.410,17.
2.3.5
Redelijke termijn
De rechtbank heeft in deze zaak ambtshalve onderzocht of de redelijke termijn is overschreden en of dit consequenties zou moeten hebben op het ontnemingsbedrag.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 17 juni 2008 enkele uitgangspunten gegeven voor het berekenen van de redelijke termijn in ontnemingszaken (ECLI:NL:HR:2008:BD2578). Als moment van aanvang van deze termijn wordt het volgende genoemd:
het moment waarop de ontnemingsvordering wordt aangekondigd;
het moment dat veroordeelde op de hoogte raakt dat tegen hem een strafrechtelijk financieel onderzoek is ingesteld;
het moment waarop de ontnemingsvordering aan veroordeelde is betekend.
In bepaalde omstandigheden kan ook het leggen van conservatoir beslag als aanvangsmoment worden aangemerkt, als de positie van veroordeelde daardoor in belangrijke mate wordt beïnvloed. Bij veroordeelde is echter geen conservatoir beslag gelegd.
Nu van een stafrechtelijk financieel onderzoek geen sprake is, zal de rechtbank als aanvangsmoment uitgaan van de datum waarop de ontnemingsvordering is aangekondigd, te weten 14 mei 2014. Sinds die datum tot de uitspraak is een periode van ruim 3 jaar en 3 maanden verstreken. De redelijke termijn is daarmee met ruim een jaar overschreden. De rechtbank ziet hierin aanleiding om het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel te verminderen met een percentage van 5 procent.
2.3.6
Conclusie
De rechtbank stelt het bedrag dat veroordeelde aan wederrechtelijk heeft verkregen vast op een bedrag van € 5.139,-.

3.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 5.139,-;
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 5.139,- ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, voorzitter, mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. G.A. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Reenen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 augustus 2017.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij van 15 februari 2013, pagina 2227.
2.Het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij van 15 februari 2013, pagina 2229.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van 23 januari 2013, pagina 2271.
4.Het proces-verbaal van aangifte door [C] van 23 januari 2013 met de daaraan gehechte Rapportage Diefstal Energie, pagina 2275.
5.Het proces-verbaal sporenonderzoek van 23 januari 2013, pagina 2339 en 2340.
6.Het proces-verbaal sporenonderzoek van 23 januari 2013, pagina 2340.
7.Het deskundigenverslag, te weten een rapport van 26 maart 2013, pagina 2350.
8.Het deskundigenverslag, te weten een rapport van 26 maart 2013, pagina 2350 en 2352.
9.Het proces-verbaal sporenonderzoek van 23 januari 2013, pagina 2339 en 2340.
10.Het proces-verbaal uitslag sporenonderzoek van 11 februari 2014
11.Het proces-verbaal SMS alert van 29 januari 2013, pagina 2356.
12.Het proces-verbaal van bevindingen van 7 februari 2013, pagina 2354 en 2355.
13.Het proces-verbaal van bevindingen van 26 juni 2013, pagina 2162.
14.Het proces-verbaal van bevindingen van 26 juni 2013, pagina 2163.
15.Het relaasproces-verbaal van onderzoek [adres] [vestigingsplaats] van 26 juni 2013, pagina 2159-2167, in het bijzonder pagina 2162 en 2163. Zie ook de tapgesprekken op pagina 2370-2373.
16.Tapgesprek genummerd […] , gedateerd 22 januari 2013 te 19:27:45 uur, pagina 2413.
17.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [B] van 28 januari 2013, pagina 2414.
18.Tapgesprek genummerd […] , gedateerd 22 januari 2013 te 19:27:45 uur, pagina 2413.
19.Het proces-verbaal van verhoor van [B] van 28 januari 2013, pagina 2417 en 2418.
20.Het proces-verbaal van verhoor van [B] van 28 januari 2013, pagina 2419.
21.Het proces-verbaal van verhoor van [B] van 29 januari 2013, pagina 2423.
22.Het proces-verbaal van verhoor van [B] van 30 januari 2013, pagina 2427.
23.Het rapport, bijlage 7, pagina 65.
24.Het rapport, bijlage 7, pagina 66 en 67.
25.Het rapport, bijlage 7, pagina 67.
26.Het rapport, bijlage 7, pagina 67.