ECLI:NL:RBMNE:2017:4375

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 augustus 2017
Publicatiedatum
29 augustus 2017
Zaaknummer
UTR 17/2907
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake geluidsoverschrijding door hondenfokkerij en handhaving van omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 augustus 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster, die een hondenfokkerij exploiteert. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden, waarin haar werd gelast om een overtreding van het Activiteitenbesluit en de omgevingsvergunning te beëindigen. Dit besluit was genomen naar aanleiding van klachten over geluidsoverlast veroorzaakt door blaffende honden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat uit geluidsonderzoek blijkt dat de verzoekster de geluidsvoorschriften van de omgevingsvergunning heeft overtreden. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen concreet zicht op legalisering bestaat, omdat de verweerder niet bereid is om een ruimer maximaal geluidsniveau toe te staan. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het primaire besluit naar zijn oordeel in bezwaar in stand kan blijven. De opgelegde dwangsom van € 2.000,- per overtreding met een maximum van € 10.000,- werd als redelijk beschouwd. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van geluidsvoorschriften en de bevoegdheid van het bestuursorgaan om op te treden bij overtredingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/2907
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 augustus 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster] , h.o.d.n. [naam], te [woonplaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. M.J. Meijer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden, verweerder

(gemachtigde: M. Tekfaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekster gelast, onder oplegging van een last onder dwangsom van € 2.000,- per overtreding met een maximum van € 10.000,-, om de overtreding van artikel 6.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit juncto voorschrift 6.1 en 6.2 van de verleende omgevingsvergunning van 9 maart 2012 te beëindigen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2017. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens is verschenen de door verzoekster meegenomen deskundige ir. P. Jansen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door R.J. van der Sluiszen en W. van der Steen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de beroepsprocedure niet. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is in dit stadium (tijdens de bezwaarfase) in beginsel alleen dan aanleiding wanneer het primaire besluit zodanig gebrekkig is dat het in de heroverweging naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand zal kunnen blijven.
3. Verweerder heeft bij besluit van 9 maart 2012 is aan [A] een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor het exploiteren van een hondenfokkerij op het perceel [adres] te [woonplaats] . Aan deze vergunning is een aantal voorschriften verbonden, waaronder voorschrift 6.1 en 6.2, welke als volgt luiden:
“6.1 Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (Lar,LT), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en de daarin plaatsvindende activiteiten, bedraagt ter plaatse van de locaties, zoals vermeld in het bij deze beschikking behorende akoestisch onderzoek (nr. 11.007 r02.1 d.d. 8 februari 2012), niet meer dan:
  • 40 dB(A) tussen 7.00 uur en 19.00 uur (dagperiode)
  • 35 dB(A) tussen 19.00 uur en 23.00 uur (avondperiode);
  • 30 dB(A) tussen 23.00 uur en 7.00 uur (nachtperiode).
6.2
Onverminderd het gestelde in voorschrift 6.1 is het maximale geluidsniveau (LAmax), voor zover deze een gevolg zijn van de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede van de in de inrichting verrichte werkzaamheden en de daarin plaatsvindende activiteiten, ter plaatse van de in voorschrift 6.1 genoemde locaties, niet groter dan:
- 51 dB(A) tussen 7.00 uur en 19.00 uur (dagperiode);
- 51 dB(A) tussen 19.00 uur en 23.00 uur (avondperiode);
- 40 dB(A) tussen 23.00 uur en 7.00 uur (nachtperiode).”.
Verder is als voorschrift 10 opgenomen dat in de inrichting ten hoogste 20 honden en hun pups aanwezig zijn.
4. Naar aanleiding van een klacht over geluidsoverlast heeft verweerder op 14 februari 2017 een onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevel van een nabijgelegen woning, veroorzaakt door het blaffen van honden afkomstig van [naam] . Op die dag zijn tussen 8.36 uur en 22.00 uur geluidsmetingen uitgevoerd op de betreffende gevel. Uit het op grond van dat onderzoek opgemaakte rapport van februari 2017 blijkt, dat 68 maal het gemeten maximale geluidsniveau Lmax gelijk of hoger was dan 60 dB(A). Op 6 april 2017 heeft er op het perceel een hercontrole plaatsgevonden, waarbij onder meer is geconstateerd dat er op het perceel 68 honden en 2 nesten met pups aanwezig waren.
5. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 3 mei 2017 aan verzoekster meegedeeld voornemens te zijn haar aan te schrijven om de overtreding van het Activiteitenbesluit en de omgevingsvergunning te beëindigen, in die zin dat zij er zorg voor dient te dragen dat de door haar inrichting veroorzaakte geluidsbelasting niet meer bedraagt dan de toegestane geluidsbelasting, zulks op straffe van een dwangsom. Verzoekster is daarbij in de gelegenheid gesteld haar zienswijze kenbaar te maken, van welke gelegenheid zij gebruik heeft gemaakt. Verweerder heeft vervolgens het besluit van 22 juni 2017 genomen, zoals hiervoor is weergegeven onder Procesverloop.
6. Artikel 2.16b van het Activiteitenbesluit bepaalt dat afdeling 2.8 Geluidhinder van toepassing is op degene die een inrichting type A of een inrichting type B drijft.
Ingevolge artikel 2.17, eerste lid en onder a, van het Activiteitenbesluit geldt voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (Lar,lt) en het maximaal geluidsniveau Lamax veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, dat de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden.
Ingevolge artikel 2.20, eerste lid, van het Activiteitenbesluit kan het bevoegd gezag, in afwijking van de waarden, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 dan wel 6.2 bij maatwerkvoorschrift andere waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (Lar,lt) en het maximaal geluidsniveau (Lamax) vaststellen.
Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit worden voor inrichtingen waarvoor onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van het van toepassing worden van dit besluit of een deel daarvan op een activiteit in die inrichtingen, een vergunning op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer dan wel een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking en onherroepelijk was, de voorschriften van die vergunning gedurende drie jaar na het van toepassing worden van dit besluit of een deel daarvan op een activiteit in die inrichtingen, aangemerkt als maatwerkvoorschriften, mits de voorschriften van die vergunning vallen binnen de bevoegdheid van het bevoegd gezag tot het stellen van maatwerkvoorschriften en voor zover dit besluit op de inrichting van toepassing is.
7. In de omgevingsvergunning van 9 maart 2012 zijn onder meer de (maatwerk)voorschriften opgenomen, zoals die hiervoor onder overweging 3 zijn opgenomen. Tegen de verleende omgevingsvergunning van 9 maart 2012 zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
7.1
Uit het geluidsonderzoek van 14 februari 2017 blijkt dat op die dag geluidsmetingen zijn uitgevoerd op de gevel van de nabijgelegen woning, dat wil zeggen op een afstand van circa 90 meter van de inrichting met blaffende honden. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat het aantal maal dat het gemeten maximale geluidsniveau Lamax als gevolg van hondengeblaf gelijk of hoger was dan 60 dB(A) 68 maal bedroeg. Gelet op deze resultaten, die door verzoekster niet gemotiveerd zijn betwist, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster het (maatwerk)voorschrift 6.2 van de omgevingsvergunning van 9 maart 2012 heeft overtreden. Verzoekster heeft ter zitting nog aangevoerd ‘bang’ te zijn dat met de meetresultaten is gemanipuleerd, doch de voorzieningenrechter heeft geen enkel aanknopingspunt voor het oordeel dat dit het geval is.
Geoordeeld moet dan ook worden dat verweerder bevoegd was tegen deze overtreding op te treden.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken, gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
8.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen concreet zicht op legalisering bestaat. Weliswaar is het maximale geluidniveau (Lamax), zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit, ruimer dan het, in de omgevingsvergunning van 9 maart 2012, vergunde maximale geluidsniveau, maar dat neemt niet weg dat verweerder bevoegd is ter zake maatwerkvoorschriften voor te schrijven. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd niet bereid te zijn een ruimer maximaal geluidsniveau dan thans is vergund toe te staan, omdat een dergelijke verruiming onacceptabel wordt gevonden voor omwonenden. De geluidsdeskundige van verweerder heeft ter zitting desgevraagd nog medegedeeld dat het geluid van blaffende honden als meer overlast gevend wordt ervaren dan gebruikelijke pieken in het geluid (zoals rolluiken of een dichtslaand portier). Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de ABRS, zie onder meer de uitspraak van 26 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP2113, overweegt de voorzieningenrechter dat in het algemeen geen concreet zicht op legalisatie bestaat indien het daartoe bevoegde bestuursorgaan niet bereid is daaraan mee te werken. Niet gebleken is van bijzondere omstandigheden die in dit geval tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
8.2
Ook overigens zijn er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van handhaving had moeten afzien. Het betoog van verzoekster dat in de omgevingsvergunning van 9 maart 2012 het vergunde maximale geluidsniveau te laag zou zijn vastgesteld, kan niet als een zodanige bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. Immers, deze omgevingsvergunning staat in rechte vast. De voorzieningenrechter merkt daarbij nog op, dat het vergunde maximale geluidsniveau van 51 dB (mede) tot stand is gekomen op basis van een op verzoek van verzoekster zelf ingesteld geluidsonderzoek van 8 februari 2012 van [adviesbureau] . Het betoog van verzoekster slaagt dan ook niet.
9. Verzoekster heeft ten slotte betoogd dat de opgelegde dwangsom te hoog is en in geen verhouding staat tot de overtreding. De voorzieningenrechter overweegt dat de hoogte van de opgelegde dwangsom in redelijke verhouding moet staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging. Verweerder heeft bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom een ruime mate van beoordelingsvrijheid, die door de rechter terughoudend moet worden getoetst. Niet gezegd kan worden dat de opgelegde dwangsom onredelijk hoog is. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen reden om het besluit op dat punt onredelijk te achten.
10. Gelet op het vorenstaande heeft de voorzieningenrechter geen reden om aan te nemen dat het primaire besluit in bezwaar niet in stand kan blijven. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om hangende de bezwaarprocedure een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek wordt dan ook afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaan geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Veenendaal, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W.B. Lakeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.