ECLI:NL:RBMNE:2017:4088

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 augustus 2017
Publicatiedatum
10 augustus 2017
Zaaknummer
C/16/430661 / HA ZA 17-86
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake premievrijmaking van pensioenverzekering na faillissement werkgever

In deze zaak vordert [eiseres] betaling van een nabestaandenpensioen van € 22.294 per jaar van GGN MASTERING CREDIT N.V. naar aanleiding van de premievrijmaking van de pensioenverzekering van haar overleden echtgenoot, [A]. [A] was in dienst bij [bedrijfsnaam 1] B.V. en had een pensioenverzekering afgesloten bij ABN AMRO Levensverzekering N.V. (AAL). Na het faillissement van [bedrijfsnaam 1] op 26 oktober 2010 heeft de curator AAL geïnformeerd over de beëindiging van het dienstverband van [A]. AAL heeft de pensioenverzekering premievrij gemaakt, wat [eiseres] betwist. Ze stelt dat het dienstverband van [A] al vóór het faillissement was overgegaan naar [bedrijfsnaam 2] en dat AAL de verzekering ten onrechte premievrij heeft gemaakt. De rechtbank oordeelt dat AAL op basis van de informatie van de curator mocht aannemen dat het dienstverband was beëindigd en dat de verzekering premievrij gemaakt kon worden. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiseres] af, omdat het hoger beroep tegen een eerder vonnis van de kantonrechter geen kans van slagen zou hebben gehad. [eiseres] wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/430661 / HA ZA 17-86
Vonnis van 9 augustus 2017
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. R.A. van Huussen,
tegen
naamloze vennootschap
GGN MASTERING CREDIT N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaten mr. E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen en mr. R.M.J.M. de Greef.
Partijen zullen hierna [eiseres] en GGN genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 10 mei 2017
  • de bij brief van 9 juni 2017 namens mr. Van Rijckevorsel-Teeuwen overgelegde
productie 15
- het proces-verbaal van comparitie van 27 juni 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is de echtgenote van wijlen de heer [A] (hierna: [A] ). [A] is geboren op [1955] .
2.2.
[A] is met ingang van 10 september 2003 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij [bedrijfsnaam 1] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 1] ) in de functie van statutair directeur. [bedrijfsnaam 1] was onderdeel van een groep van vennootschappen. [A] was (via een vennootschap) houder van een deel van de aandelen.
2.3.
[A] heeft per 1 februari 2005 via ABN AMRO Bank N.V. (hierna: AAB) als assurantieadviseur bij ABN AMRO Levensverzekering N.V. (hierna: AAL) een pensioenverzekering met overlijdensrisicoverzekering afgesloten, aangeduid als Flexibel Pensioen Plan Individueel met polisnummer [polisnummer] . Het betrof een zogenaamde C-polis in de zin van artikel 2, vierde lid, aanhef en onder c van de Pensioen- en Spaarfondsenwet (PSW). Op de polis staat [bedrijfsnaam 1] vermeld als werkgever, [A] als verzekeringnemer en verzekerde en [eiseres] als partner van verzekerde. Als datum indiensttreding is 1 september 2003 geregistreerd. Als dekking bij overlijden voor pensioendatum is een levenslang nabestaandenpensioen van € 22.294,00 per jaar vermeld. De premie werd door [bedrijfsnaam 1] voldaan.
2.4.
Op de pensioenverzekering zijn de voorwaarden (9500) uit 2005 van toepassing. In artikel 8 is onder meer vermeld:
“8.1 Onder premievrijmaking wordt verstaan: het in stand houden van de verzekering zonder verdere premiebetaling. Vanaf het tijdstip van premievrijmaking geldt het volgende:
(…)
c. de verzekering ter dekking van overlijdensrisico vormt geen waarde en kent geen afkoopwaarde of premievrije waarde”
In artikel 10 van deze voorwaarden is onder meer het volgende bepaald:
“10.2 Indien het dienstverband tussen de werkgever en de verzekerde eindigt, dan wordt de verzekering premievrij gemaakt conform artikel 8.
10.4
Voor de verzekeraar is de schriftelijke mededeling van de werkgever omtrent de datum van beëindiging van het dienstverband ten aanzien van lid 1, lid 2 en 3 van dit artikel eerst bindend nadat deze mededeling door de verzekeraar is ontvangen.”
2.5.
Met de inwerkingtreding van de Pensioenwet per 1 januari 2007 is de C-polis afgeschaft. Op grond van artikel 18 lid 3 Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet (IPW) hoefden de op 1 januari 2007 bestaande C-polissen niet te worden omgezet in een polis waarbij de werkgever verzekeringnemer is. De door [A] afgesloten C-polis is derhalve geldig gebleven.
2.6.
Op 28 februari 2009 hebben [bedrijfsnaam 1] en AAL een uitvoeringsovereenkomst voor de pensioenverzekering gesloten waarin zij aanvullende voorwaarden hebben vastgesteld. In artikel 1 lid 1 staat dat de werkgever conform het artikel ‘Betaling van de premie’ verplicht is om de premie tijdig aan de pensioenuitvoerder te betalen. In artikel 1 lid 3 sub b staat dat de werkgever verplicht is om de pensioenuitvoerder onmiddellijk schriftelijk op de hoogte te brengen van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van de deelnemer voor de pensioendatum. In artikel 13.4 van deze overeenkomst is bepaald dat indien de financiële positie van de werkgever dit eist, de pensioenuitvoerder over gaat tot premievrijmaking van de verzekeringen.
2.7.
Bij de uitvoeringsovereenkomst waren als bijlagen gehecht de Startbrief, het Pensioenreglement, de Berekeningsvoorschriften, het Servicepakket en een Omschrijving rendement. In de aan [A] verstuurde Startbrief is op pagina 25 onder meer het volgende opgenomen:

Komt er een einde aan uw arbeidsovereenkomst? Dan betaalt [bedrijfsnaam 1] B.V. vanaf dat moment geen premie meer. Het is niet mogelijk om deze premie zelfstandig te gaan betalen. De opbouw van uw pensioen houdt dus op. (…)
Uw partnerpensioen voor de pensioendatum komt te vervallen als u uit dienst gaat. (…)
Treedt u in dienst bij een nieuwe werkgever? Dat biedt deze u waarschijnlijk een pensioenovereenkomst aan. Gaat die pensioenovereenkomst in, dan kunt u twee dingen doen. U kunt het kapitaal dat u hebt opgebouwd in deze pensioenovereenkomst laten staan. Of u kunt ervoor kiezen om het opgebouwde kapitaal mee te nemen naar uw nieuwe pensioenovereenkomst. Dit heet waardeoverdracht.”
2.8.
Op 10 mei 2009 heeft [A] een arbeidsovereenkomst ondertekend met [bedrijfsnaam 2] ! B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 2] ). In deze arbeidsovereenkomst is opgenomen dat het een voorzetting betreft van de arbeidsovereenkomst tussen [A] en [bedrijfsnaam 1] van 10 september 2003. In de arbeidsovereenkomst met [bedrijfsnaam 2] staat geen ingangsdatum vermeld. De functie is omschreven als statutair directeur van [bedrijfsnaam 3] B.V. en alle daaraan gelieerde dochterondernemingen.
2.9.
Op 26 oktober 2010 is [bedrijfsnaam 1] failliet verklaard.
2.10.
Op 2 december 2010 heeft AAL schriftelijk bericht ontvangen van de curator van [bedrijfsnaam 1] dat [bedrijfsnaam 1] failliet is verklaard en dat alle medewerkers zijn ontslagen. De curator wil blijkens deze brief overleg over beëindiging van de pensioenverzekering.
2.11.
Bij brief van 14 februari 2011 is [A] door AAL geïnformeerd over de gevolgen van de beëindiging van zijn dienstverband met [bedrijfsnaam 1] voor zijn pensioenverzekering. In deze brief staat onder meer het volgende:
“De curator van uw voormalige werkgever heeft ons geïnformeerd over de beëindiging van uw dienstverband i.v.m.faillissement. Bijgaand ontvangt u de aangepaste pensioenopgave. Op basis van de betaalde premie is de definitieve beëindiging van uw pensioenverzekering gesteld op 1-11-2010.
Uw kapitaalopbouw voor pensioen bij [bedrijfsnaam 1] BV stopt
Als u een eigen bijdrage betaalde, dan betaalt u deze bijdrage ook niet meer. U kunt niet zelf premie betalen. De opbouw van pensioenkapitaal houdt dus op.
Door het premievrij maken zijn alle aanvullende voorzieningen, zoals een aanvullend partner- en/of wezenpensioen, Anw-gat verzekering, premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en WIA-excedent verzekering, komen te vervallen.
Overlijdt u voordat u met pensioen gaat? Dan keert ABN AMRO Levensverzekering N.V. 90% van het opgebouwde pensioenkapitaal uit aan uw partner en/of kind(eren). (…)”
2.12.
Bij e-mailberichten van 16 februari 2011 en 17 maart 2011 heeft [A] aan AAB gemeld dat het beëindigen van de pensioenverzekering door de curator op een fout berust, omdat hij CEO is van de Holding en de pensioenregeling wordt doorgezet door [bedrijfsnaam 2] te [vestigingsplaats] .
2.13.
Bij e-mailbericht van 25 maart 2011 heeft AAB, in de persoon van de heer [B] (pensioenadviseur; hierna: [B] ), [A] onder meer meegedeeld dat ABN AMRO Verzekeringen heeft aangegeven dat het pensioencontract is aangegaan door [bedrijfsnaam 1] , dat door het faillissement van [bedrijfsnaam 1] het pensioencontract premievrij is gemaakt en dat de nieuwe werkgever een nieuwe pensioenregeling zal moeten afsluiten.
2.14.
Op 13 mei 2011 heeft AAB [A] een offerte doen toekomen voor een nieuwe pensioenverzekering. In de offerte is onder 2.9 de nabestaandendekking beschreven.
2.15.
Op 2 augustus 2011 heeft [B] een bezoek gebracht aan [A] om de toegezonden offerte te bespreken. In het gespreksverslag van dit bezoek staat onder meer dat [A] nog nagaat of pensioenopbouw in eigen beheer een goed alternatief is en dat hij [B] nog laat weten of hij gebruik maakt van de aanbieding van AAB.
2.16.
Op 30 augustus 2011 heeft [B] , omdat hij nog niet van [A] had vernomen, bij [A] navraag gedaan naar de stand van zaken. Uit een intern bericht van 5 oktober 2011, waarin een terugkoppeling wordt gegeven over een aantal uitgebrachte offertes, kan worden afgeleid dat [A] AAB heeft laten weten geen gebruik te zullen maken van de offerte van AAB, althans AAL.
2.17.
Op [2012] is [A] plotseling overleden.
2.18.
In de periode van 1 november 2010 tot en met 23 mei 2012 is er geen premie aan AAL betaald.
2.19.
Op 11 februari 2014 is [eiseres] een gerechtelijke procedure tegen AAL en AAB gestart, waarin zij primair van AAL nakoming heeft gevorderd van de pensioenverzekering en subsidiair van AAL, althans AAB, schadevergoeding op grond van een toerekenbare tekortkoming. [A] heeft zich in die procedure op het standpunt gesteld dat AAL de polis niet premievrij had mogen maken en dat het overlijden van [A] als een gedekt voorval moet worden beschouwd. Subsidiair heeft zij gesteld dat AAB en AAL onzorgvuldig hebben gehandeld en verkeerd hebben geadviseerd. Bij vonnis van 3 maart 2015 heeft de kantonrechter in de rechtbank Overijssel de vorderingen van [eiseres] afgewezen en [eiseres] veroordeeld in de kosten van de procedure.
2.20.
[eiseres] heeft besloten om tegen het vonnis van de kantonrechter hoger beroep in te stellen. Op of kort na 21 mei 2015 heeft [eiseres] aan GGN de opdracht gegeven om zorg te dragen voor betekening van de appeldagvaarding. GGN heeft dit niet (tijdig) gedaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - veroordeling van GGN tot betaling van:
primair € 22.294,-- per jaar met ingang van 24 mei 2012, te betalen in maandelijkse termijnen, voor het eerst per 30 juni 2012, onder aftrek van het nabestaandenpensioen dat [eiseres] maandelijks van AAL ontvangt op basis van de premievrije waarde van de C-polis, en subsidiair € 514.982,33 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 24 mei 2012, althans een door de rechtbank vast te stellen datum;
€ 1.700,-- ter zake van de proceskosten die in het vonnis van 3 maart 2015 aan AAL en AAB zijn toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 maart 2015 tot de voldoening;
€ 3.148,72 ter zake van advocaatkosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de respectieve vervaldata van de facturen tot de voldoening;
e proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente daarover.
3.2.
GGN voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het staat tussen partijen vast dat GGN een tot aansprakelijkheid leidende beroepsfout heeft gemaakt door niet tijdig de appeldagvaarding, gericht tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel van 3 maart 2015 waarbij [eiseres] in het ongelijk was gesteld, te betekenen. Partijen zijn verdeeld over de vraag of [eiseres] door deze beroepsfout schade heeft geleden. De rechtbank stelt voorop dat ter beantwoording van deze vraag in beginsel moet worden beoordeeld hoe de appelrechter zou hebben beslist, althans dat het te dier zake toewijsbare bedrag moet worden geschat aan de hand van de goede en kwade kansen die de appellant in hoger beroep, zo dit ware ingesteld, zou hebben gehad (Hoge Raad 16 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0419). Dat betekent dat eerst moet worden beoordeeld hoe de appelrechter op het beroep had behoren te beslissen. Laat zich dat niet goed vaststellen, dan dient de rechtbank het bedrag te schatten aan de hand van de goede en kwade kansen die de appellant in beroep zou hebben gehad. De rechtbank zal daarom eerst nagaan hoe het hof had behoren te beslissen.
In de procedure jegens AAL
4.2.
Ten aanzien van de beslissing over het geschil tussen [eiseres] en AAL komen de grieven van [eiseres] in de kern genomen op het volgende neer. De kantonrechter heeft ten onrechte aangenomen dat het dienstverband van [A] met [bedrijfsnaam 1] was geëindigd als gevolg van de opzegging door de curator. [eiseres] zou in hoger beroep aan de hand van stukken hebben aangetoond dat het dienstverband van [A] reeds per 1 februari 2010 ex artikel 6:159 BW was overgegaan van [bedrijfsnaam 1] op [bedrijfsnaam 2] . Op grond daarvan zou het hof hebben geoordeeld dat AAL de pensioenverzekering ten onrechte premievrij heeft gemaakt. Subsidiair zou zijn aangevoerd dat een redelijk handelend verzekeraar had moeten meewerken aan het verzoek van [A] om de C-polis mee te nemen naar [bedrijfsnaam 2] . Volgens [eiseres] heeft de kantonrechter ten onrechte overwogen dat de Pensioenwet en de overgangsregeling van artikel 18 lid 3 IPW hieraan in de weg stonden.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat de overlijdensrisicoverzekering als onderdeel van de pensioenverzekering van [A] aanspraak gaf op een aanvullend nabestaandenpensioen indien [A] tijdens de looptijd van de risicoverzekering en vóór de pensioendatum zou komen te overlijden. Partijen verschillen van mening over de vraag of AAL de pensioenverzekering premievrij mocht maken en de dekking voor het overlijdensrisico voor de pensioendatum mocht beëindigen naar aanleiding van het faillissement van [bedrijfsnaam 1] . Volgens [eiseres] is de arbeidsovereenkomst tussen [A] en [bedrijfsnaam 1] niet door het faillissement geëindigd, omdat het dienstverband van [A] met [bedrijfsnaam 1] reeds vóór het faillissement op grond van contractsoverneming in de zin van artikel 6:159 BW was overgegaan op [bedrijfsnaam 2] . De pensioenverzekering vormt een onverbrekelijk geheel met de arbeidsovereenkomst. Ook de verplichting tot premiebetaling aan AAL is overgegaan op [bedrijfsnaam 2] , aldus [eiseres] .
4.4.
Artikel 6:159 BW bepaalt dat een partij bij een overeenkomst haar rechtsverhouding tot de wederpartij met medewerking van die laatste kan overdragen aan een derde bij een tussen haar en de derde opgemaakte akte. Contractsoverneming moet derhalve worden beschouwd als een overeenkomst tussen de drie betrokken partijen, waarbij er sprake moet zijn van een akte tot overdracht van de rechtsverhouding tussen de overdragende en de overnemende partij en medewerking van de wederpartij.
4.5.
[eiseres] heeft tijdens de comparitie van partijen gesteld dat de op 10 mei 2009 gesloten arbeidsovereenkomst tussen [A] en [bedrijfsnaam 2] dient te gelden als een akte tot overdracht van de rechtsverhouding tussen [A] als overdragende partij en [bedrijfsnaam 2] als derde. De rechtbank volgt [eiseres] niet in haar stelling. [eiseres] baseert deze stelling op de bepaling in de arbeidsovereenkomst tussen [A] en [bedrijfsnaam 2] dat deze arbeidsovereenkomst een voortzetting is van de arbeidsovereenkomst die op 10 september 2003 is gesloten tussen [A] en [bedrijfsnaam 1] . Een bepaling als deze plegen werkgevers en werknemers in arbeidsovereenkomsten op te nemen met het oog op bijvoorbeeld behoud van anciënniteit voor de werknemer. Daarmee wordt in het algemeen niet beoogd het bewerkstelligen van contractsoverneming in de zin van artikel 6:159 BW. Uit de arbeidsovereenkomst tussen [A] en [bedrijfsnaam 2] blijkt niet dat zij met de hiervoor bedoelde bepaling iets anders beoogden dan hetgeen gebruikelijk is. Dat [A] en [bedrijfsnaam 2] bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst contractsoverneming op het oog hadden, ligt dan ook niet in de rede.
Belangrijker is echter dat, anders dan ter zitting van de zijde van [eiseres] is betoogd, voor contractsoverneming op de voet van artikel 6:159 BW een akte tussen de partij die haar rechtsverhouding overdraagt (de overdragende partij) en de derde (de overnemende partij) een constitutief vereiste is. Waar de wederpartij stilzwijgend kan instemmen met contractsoverneming, geldt dat voor de overdragende en de overnemende partij uitdrukkelijk niet. De arbeidsovereenkomst waarop [eiseres] zich beroept, is gesloten tussen [bedrijfsnaam 2] (de overnemende partij) en [A] (de wederpartij); [bedrijfsnaam 1] (de overdragende partij) was daarbij geen partij. De arbeidsovereenkomst kan dan ook niet worden aangemerkt als akte in de zin van artikel van 6:159 BW, zodat alleen al daarom geen sprake kan zijn van contractsoverneming. Het enkele feit dat de personen die de arbeidsovereenkomst hebben ondertekend ook bevoegd waren namens [bedrijfsnaam 1] te tekenen, voor zover [eiseres] dat heeft gesteld, maakt het voorgaande niet anders. Uit die enkele bevoegdheid kan immers niet worden afgeleid dat zij daartoe ook de bedoeling hadden. Dat [bedrijfsnaam 1] bij de arbeidsovereenkomst geen partij was, geeft veeleer blijk van het tegendeel.
Voorts moet worden geoordeeld dat de inhoud van de arbeidsovereenkomst tussen [A] en [bedrijfsnaam 2] ook overigens niet goed te verenigen is met de stelling dat contractsoverneming in de zin van artikel 6:159 BW was beoogd. Uit de arbeidsovereenkomst blijkt namelijk niet dat alle verplichtingen van [bedrijfsnaam 1] jegens [A] - en meer specifiek de verplichtingen ten aanzien van premiebetalingen in het kader van een pensioentoezegging - door [bedrijfsnaam 2] werden overgenomen. In de arbeidsovereenkomst is slechts in algemene bewoordingen opgenomen dat de werknemer de mogelijkheid wordt geboden om “de premies te storten op een door de werknemer te kiezen verzekeringsmaatschappij”. De door [A] met AAL gesloten pensioenverzekering en de uitvoeringsovereenkomst zijn in de arbeidsovereenkomst niet genoemd.
Uit het voorgaande volgt dat de arbeidsovereenkomst van 10 mei 2009 niet kan worden aangemerkt als akte in de zin van artikel 6:159 BW, zodat niet kan worden aangenomen dat [bedrijfsnaam 2] de arbeidsovereenkomst zoals die bestond tussen [A] en [bedrijfsnaam 1] , en in dat verband de verplichtingen van [bedrijfsnaam 1] jegens [A] ten aanzien van het pensioen, heeft overgenomen.
4.6.
Overigens geldt dat als [bedrijfsnaam 2] de arbeidsovereenkomst tussen [bedrijfsnaam 1] en [A] al zou hebben overgenomen, niet zonder meer zou kunnen worden aangenomen dat [bedrijfsnaam 2] ook de bij de C-polis van [A] betrokken ‘werkgever’ was. AAL is op geen enkel moment geïnformeerd over de gestelde contractsoverneming. AAL had op grond van de verzekeringsvoorwaarden van 2005 en de uitvoeringsovereenkomst van 2009 een eigen recht om de verzekeringspremies te innen van [bedrijfsnaam 1] . AAL kan zonder haar instemming het recht om premie te innen van [bedrijfsnaam 1] niet verliezen. De rechtszekerheid verzet zich tegen een geruisloze vervanging van [bedrijfsnaam 1] door een andere werkgever. Ook daarop loopt het betoog van [eiseres] stuk.
4.7.
AAL mocht er in het onderhavige geval vanuit gaan dat het dienstverband tussen [A] en [bedrijfsnaam 1] was beëindigd en dat zich de situatie voordeed als bedoeld in artikel 10 lid 2 van de voorwaarden 2005. Vast staat immers dat [bedrijfsnaam 1] op het moment van het faillissement op de pensioenpolis als werkgever stond geregistreerd, dat zij partij was bij de in 2009 gesloten uitvoeringsovereenkomst en dat zij tot aan het faillissement de pensioenpremie heeft betaald. Vast staat voorts dat de curator van [bedrijfsnaam 1] AAL op 2 december 2010 heeft bericht dat alle werknemers waren ontslagen en dat hij overleg wilde over beëindiging van de pensioenverzekering. Op grond van artikel 10 lid 2 van de voorwaarden 2005 mocht AAL de pensioenverzekering dan ook premievrij maken. Anders dan [eiseres] heeft betoogd, hoefde AAL niet te onderzoeken of [A] daadwerkelijk (nog) in dienst was van [bedrijfsnaam 1] op de datum van het faillissement. Zij mocht afgaan op de mededeling van de curator namens [bedrijfsnaam 1] . Overigens zou dergelijk onderzoek ook niet tot een andere conclusie hebben geleid: als was gebleken dat [A] al enige tijd niet meer in dienst was van [bedrijfsnaam 1] en dus niet vanwege het faillissement was ontslagen, dan zou AAL de polis premievrij hebben mogen maken vanwege het einde van het dienstverband met [bedrijfsnaam 1] .
4.8.
[eiseres] heeft subsidiair aangevoerd dat een redelijk handelend verzekeraar had moeten meewerken aan het verzoek van [A] om de
C-polis mee te nemen naar [bedrijfsnaam 2] . Ook deze stelling treft geen doel. Voorop staat dat artikel 10.2 van de polisvoorwaarden bepaalt dat de polis bij einde dienstverband premievrij wordt gemaakt. AAL was als redelijk handelend pensioenverzekeraar niet gehouden om van deze bepaling af te wijken. Bovendien staat vast dat [A] voorafgaand aan het faillissement van [bedrijfsnaam 1] niet een dergelijk verzoek aan AAL heeft gedaan. Voor zover moet worden aangenomen dat [A] na het faillissement van [bedrijfsnaam 1] , bij e-mailberichten van 16 februari 2011 en 17 maart 2011, een verzoek heeft gedaan om de C-polis mee te mogen nemen naar [bedrijfsnaam 2] , geldt dat in de C-polis geen pensioen meer kon worden opgebouwd, omdat die inmiddels premievrij was gemaakt. Sinds de inwerkingtreding van de Pensioenwet per 1 januari 2007 was het afsluiten van een nieuwe C-polis niet meer mogelijk. De rechtbank kan verder in het midden laten hoe artikel 18 IPW precies moet worden uitgelegd in de situatie dat een werknemer met medeweten en toestemming van de verzekeraar verloond gaat worden via een andere groepsvennootschap. Die situatie is hier immers niet aan de orde.
4.9.
Uit het vorenstaande volgt dat in hoger beroep het hof de in 4.2 weergegeven grieven van [eiseres] zou hebben verworpen.
In de procedure jegens AAB
4.10.
In de onderhavige procedure heeft [eiseres] de door haar in de procedure bij de kantonrechter ingenomen stellingen omtrent aansprakelijkheid van AAB herhaald en nader toegelicht. Zo stelt zij dat AAB niet de zorg heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend tussenpersoon mag worden verwacht door kritiekloos aan te nemen dat het dienstverband van [A] was geëindigd door faillissement van [bedrijfsnaam 1] en dat als gevolg daarvan de verzekeringsovereenkomst premievrij mocht worden gemaakt. [eiseres] stelt voorts dat AAB onvoldoende actief naar feiten en mogelijkheden heeft gezocht om te bewerkstelligen dat de bestaande C-polis zou doorlopen.
4.11.
De rechtbank neemt met de kantonrechter tot uitgangspunt dat een assurantietussenpersoon tegenover zijn opdrachtgever de zorg dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend tussenpersoon mag worden verwacht (HR 10 januari, NJ 2003/375). De reikwijdte van deze zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, met name van de aard en inhoud van de opdracht en de belangen van de opdrachtgever, voor zover kenbaar voor de assurantietussenpersoon. Deze zorgplicht houdt mede in dat de assurantietussenpersoon dient te waken over de belangen van de verzekeringnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. Tot die taak behoort ook dat de assurantietussenpersoon de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam maakt op gevolgen die bekend geworden feiten kunnen hebben voor de dekking.
4.12.
Uit het hiervoor gegeven oordeel volgt reeds dat de stelling van [eiseres] dat AAB niet kritiekloos had mogen aannemen dat het dienstverband van [A] was geëindigd door faillissement van [bedrijfsnaam 1] en dat als gevolg daarvan de verzekeringsovereenkomst premievrij mocht worden gemaakt, niet opgaat. AAB mocht er dan ook van uitgaan dat de verzekeringsovereenkomst premievrij mocht worden gemaakt als gevolg van het einde van het dienstverband van [A] , al dan niet als gevolg van het faillissement van [bedrijfsnaam 1] .
4.13.
Uit de e-mailberichten van 16 februari 2011 en 17 maart 2011 blijkt weliswaar dat [A] toen heeft bericht dat hij het niet eens was met het premievrij maken van zijn pensioenverzekering, maar gesteld noch gebleken is dat [A] AAB toen of eerder al in kennis heeft gesteld van de door hem op 10 mei 2009 aangegane arbeidsovereenkomst met [bedrijfsnaam 2] . Dat had AAB in elk geval niet hoeven af te leiden uit de (enkele) mededeling van [A] in het e-mailbericht van 16 februari 2011 dat de pensioenregeling “gewoon wordt doorgezet door [bedrijfsnaam 2] te [vestigingsplaats] ”, “een dochteronderneming van dezelfde moeder”. Uit de stellingen van [eiseres] en de door partijen overgelegde stukken is evenmin af te leiden dat [A] AAB op of omstreeks 1 februari 2010, de datum waarop de arbeidsovereenkomst zou zijn overgegaan van [bedrijfsnaam 1] naar [bedrijfsnaam 2] , om advies heeft gevraagd over de gevolgen daarvan. Anders dan [eiseres] ter zitting heeft gesteld is de enkele omstandigheid dat de heer [C] , accountmanager van AAB, [A] in 2010 meermalen heeft gesproken op het kantoor van [bedrijfsnaam 2] onvoldoende om op grond daarvan te concluderen dat AAB wist, althans had moeten weten, dat [A] in dienst was getreden van [bedrijfsnaam 2] . [A] had de leiding over alle dochterondernemingen in de groep en het is niet betwist dat hij vanaf de toevoeging van [bedrijfsnaam 2] aan de groep in 2009, regelmatig aanwezig was op het kantoor van [bedrijfsnaam 2] . Nu AAB niet op de hoogte was van de door [A] met [bedrijfsnaam 2] gesloten arbeidsovereenkomst, kan haar niet worden verweten dat zij heeft aangenomen dat het dienstverband van [A] op grond waarvan [A] recht had op pensioen was geëindigd door het faillissement van [bedrijfsnaam 1] en dat als gevolg daarvan de pensioenverzekering premievrij was gemaakt.
4.14.
Zoals hiervoor reeds is overwogen kon [A] in de C-polis geen pensioen meer opbouwen en was het afsluiten van een nieuwe C-polis sinds de inwerkingtreding van de Pensioenwet niet meer mogelijk. AAL heeft met haar brief van 14 februari 2011, hiervoor gedeeltelijk geciteerd onder 2.11, [A] voldoende duidelijk geïnformeerd over de gevolgen van het premievrij maken van de pensioenverzekering voor de uitkering van aanvullend nabestaandenpensioen bij overlijden van [A] , namelijk dat de overlijdensrisicoverzekering was komen te vervallen. AAB heeft [A] op 13 mei 2011 een offerte doen toekomen voor een nieuwe pensioenverzekering met nabestaandendekking. Deze offerte is op 2 augustus 2011 besproken, waarna [A] AAB heeft bericht dat hij de mogelijkheden voor pensioenopbouw in eigen beheer nog wilde onderzoeken. Door [eiseres] is niet weerspoken dat [A] AAB vervolgens heeft laten weten geen gebruik te zullen maken van de offerte. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat er op het moment van overlijden van [A] geen (aanvullende) nabestaandenvoorziening voor [eiseres] was getroffen, niet aan AAB kan worden tegengeworpen. [A] is immers bij brief van 14 februari 2011 door AAL geïnformeerd over de gevolgen van het premievrij maken van de pensioenverzekering en de beëindiging van de dekking van het risico van overlijden voor de pensioendatum. Hij heeft de door AAB aan hem verstrekte offerte voor een nieuwe pensioenverzekering met nabestaandendekking niet geaccepteerd. Dat is zijn keuze geweest, niet wetende welk lot hem in 2012 zou treffen. Ook het causaal verband tussen de gedragingen van AAB en de door [eiseres] gestelde schade ontbreekt derhalve.
4.15.
Ten aanzien van de procedure jegens AAB zouden de stellingen van [eiseres] in hoger beroep niet tot vernietiging van het vonnis van 3 maart 2015 hebben geleid.
Concluderend
4.16.
Uit het voorgaande volgt dat moet worden aangenomen dat het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel van 3 maart 2015, ware dat ingesteld, geen kans van slagen zou hebben gehad en daarmee dat [eiseres] geen schade heeft geleden door de beroepsfout van GGN. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.17.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van GGN worden begroot op:
- griffierecht € 3.903,00
- salaris advocaat
5.160,00(2 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 9.063,00
4.18.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van GGN tot op heden begroot op € 9.063,00, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiseres]
,onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door GGN volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met een bedrag van € 68,00 aan explootkosten
indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden,en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.A.M. Pinckaers, P. Dondorp en I.G.C. Bij de Vaate en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2017. [1]

Voetnoten

1.type: JvdH (4064)