1.7Naar aanleiding van een eigen onderzoek heeft verweerder de onder ‘Procesverloop’ vermelde besluiten genomen.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit II de WW-uitkering van eiser over de periode van 1 juli 2014 tot en met 15 maart 2015 heeft herzien op basis van acht gewerkte uren per week. Verweerder heeft vervolgens het terugvorderingsbedrag verlaagd naar € 5.001,69 en de boete naar € 3.751,57. Gelet hierop en overwegende dat het bestreden besluit II voor het overige geen wijzigingen inhoudt ten opzichte van bestreden besluit I, is de rechtbank van oordeel dat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit I. Het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 30 juni 2016 zal daarom, wegens het ontvallen van procesbelang, niet-ontvankelijk worden verklaard. Er is wel reden om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 495,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1). Verweerder heeft eiser al meegedeeld het door eiser betaalde griffierecht van € 46,- te zullen voldoen, zodat geen aanleiding bestaat verweerder te gelasten het griffierecht te vergoeden.
De herziening en de terugvordering:
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit II ten grondslag gelegd dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, omdat hij zijn werkzaamheden voor [bedrijf 1] in de periode van 1 juli 2014 tot en met 15 maart 2015 niet heeft doorgegeven aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op zijn onderzoeksrapport van 19 mei 2015 (het onderzoeksrapport). Omdat eiser de voor [bedrijf 1] in de genoemde periode gewerkte uren niet heeft doorgegeven, heeft verweerder de omvang van deze werkzaamheden geschat op acht uur per week. Op grond van deze schatting heeft verweerder de WW-uitkering herzien over de periode van
1 juli 2014 tot en met 15 maart 2015, wat heeft geleid tot een terugvorderingsbedrag van
€ 5.001,69.
4. Het besluit tot herziening van de uitkering is een voor eiser belastend besluit. Dit brengt op grond van vaste rechtspraak met zich dat het aan verweerder is om de nodige kennis te vergaren over relevante feiten en omstandigheden en dat op verweerder de bewijslast rust ten aanzien van de beantwoording van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om tot herziening en aansluitend terugvordering van de WW-uitkering over de genoemde periode over te gaan.
Indien op grond van de door verweerder gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiser ten tijde van belang geen, of een beperkter, recht op WW-uitkering had, dan ligt het op de weg van eiser de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 22 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:147). 5. Eiser voert aan dat verweerder geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat hij zijn inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Uit het onderzoeksrapport van verweerder blijkt niet dat eiser na 30 juni 2014 nog werkzaamheden heeft verricht bij [bedrijf 1] . Eiser heeft na 30 juni 2014 de salarisadministratie voor [bedrijf 1] als zelfstandige zonder personeel (zzp’er) voor zijn eigen bedrijf [bedrijf 4] thuis voortgezet vanwege het vooruitzicht op een fulltime baan bij [bedrijf 1] . Dit was slechts 15 minuten werk per maand en betrof alleen het uitdraaien van salarisstroken van werknemers. Deze werkzaamheden heeft eiser steeds aan verweerder doorgegeven via de inkomstenformulieren. Eiser heeft na 30 juni 2014 bij [bedrijf 1] regelmatig koffiegedronken omdat hij het daar zo naar zijn zin had en om contact met [bedrijf 1] te onderhouden. Eiser wijst ter onderbouwing van zijn stelling op de door hem overgelegde verklaringen van ex-werknemers van [bedrijf 1] , de algemeen directeur van [bedrijf 1] , [G] en [H] van [bedrijf 3] B.V. Verder wijst eiser erop dat hij van [bedrijf 1] na 1 juli 2014 geen salaris meer heeft ontvangen.
6. Op grond van artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW, voor zover hier van belang, herziet het Uwv een besluit tot toekenning van WW-uitkering indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting op grond van artikel 25 van de WW heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering. In artikel 25 WW is bepaald dat de werknemer verplicht is aan het Uwv op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald.