2.1Nadien heeft verweerder bij besluit van 15 februari 2016 aan werknemer per 11 februari 2016 een WIA-uitkering toegekend, naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 76,18%. Bij beslissing op bezwaar van 14 oktober 2016 heeft verweerder werknemer alsnog gewijzigd voor 78,61% arbeidsongeschikt geacht en de WIA-uitkering ongewijzigd voortgezet.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de opgelegde loonsanctie gehandhaafd, omdat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht door het onbenut laten van kansen in spoor 1 en in spoor 2. Ter zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat in beroep uitsluitend nog de vraag voorligt of eiseres voldoende re-integratie- inspanningen in spoor 2 heeft verricht.
4. Eiseres voert - samengevat - aan dat zij voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, maar dat re-integratie van werknemer in eigen of in aangepast werk en ook in het tweede spoor niet mogelijk was vanwege zijn medische beperkingen. Eiseres betoogt dat met name de noodzaak tot een urenbeperking door verweerder onjuist wordt beoordeeld, waarmee de belastbaarheid en de arbeidsmogelijkheden van werknemer zijn overschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft grotendeels dezelfde beperkingen aangenomen als de bedrijfsarts, maar houdt ten onrechte geen rekening met de gevolgen van de aandoening van werknemer die een urenbeperking noodzakelijk maken vanwege energieverlies en noodzakelijke rustperiodes. Volgens eiseres lijkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit te gaan van een te enge interpretatie van de relatie tussen een urenbeperking en de bijbehorende mogelijke ziektebeelden. Eiseres voert verder aan dat het de vraag is of er nog functies te duiden zijn als een toereikende urenbeperking wordt aangenomen, aangezien die kans volgens het re-integratiebureau nihil is. Ter onderbouwing van haar standpunt dat werknemer zeer beperkte of marginale arbeidsmogelijkheden had, heeft eiseres diverse stukken overgelegd van medisch specialisten.
5. Voor werknemers die een aanvraag indienen voor een WIA-uitkering wordt voorafgaand aan de beoordeling van het recht op uitkering door verweerder eerst de zogenoemde Poortwachterstoets uitgevoerd. De grondslag voor deze toets is onder meer te vinden in de artikelen 7:658a en 7:660a van het Burgerlijk Wetboek en de artikelen 25 en 65 van de Wet WIA.
Artikel 25 van de Wet WIA heeft betrekking op de re-integratieverplichtingen van de werkgever. In het negende lid van dit artikel is, kort samengevat, bepaald dat verweerder het tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen gedurende ten hoogste 52 weken verlengt, indien de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
Artikel 65 van de Wet WIA bepaalt, voor zover hier van belang, dat het Uwv beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
Verweerder heeft het kader dat wordt gehanteerd bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen uiteengezet in de ‘Beleidsregels beoordelingskader poortwachter’ (Besluit van 3 december 2002, Stcrt 2002, 236, zoals nadien gewijzigd) (de Beleidsregels).
In de Beleidsregels staat het met de re-integratie bereikte resultaat voorop. Een bevredigend resultaat is voldoende. Er wordt dan geen loonsanctie opgelegd. Hiervan is in beginsel sprake wanneer de werknemer (gedeeltelijk) hervat heeft in structureel werk dat min of meer aansluit bij zijn resterende functionele mogelijkheden. Is geen sprake van een bevredigend resultaat, maar worden de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende geacht dan wordt evenmin een loonsanctie opgelegd. Ten slotte wordt ook afgezien van het opleggen van een loonsanctie in het geval sprake is van onvoldoende inspanningen, mits de werkgever daar een deugdelijke grond voor heeft. Van werkgever en werknemer worden geen re-integratie-inspanningen meer verlangd wanneer de werknemer geen mogelijkheden meer heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
6. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat geen sprake is van een bevredigend re-integratieresultaat, omdat de werknemer ten tijde van de WIA-aanvraag niet werkte. Partijen verschillen van mening over de vraag of de re-integratie-inspanningen van eiseres in spoor 2 voldoende waren en verweerder dus bevoegd was om een loonsanctie op te leggen. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht op de datum die hier in het geding is, 6 oktober 2014, te weten de datum van het actuele oordeel, geen urenbeperking heeft aangenomen.
7. De rechtbank overweegt dat het besluit tot oplegging van een loonsanctie een ambtshalve genomen belastend besluit is, zodat het aan verweerder is om voldoende aannemelijk te maken dat eiseres zich zonder deugdelijke grond onvoldoende heeft ingespannen. De rechtbank verwijst in dit verband bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK3717. 8. De rechtbank heeft in de beschikbare medische gegevens en dat wat op zitting besproken is, aanleiding gezien [C] als deskundige te benoemen. In antwoord op vragen van de rechtbank merkt [C] in zijn rapport van 1 februari 2017 over de – in de beschikbare medische informatie beschreven – aandoening van werknemer op dat deze niet altijd tot klachten hoeft te leiden en dat de ervaren klachten afhankelijk zijn van de oorzaak van de aandoening. Hoewel de oorzaak bij werknemer nooit is opgehelderd, concludeert [C] dat meerdere onderzoekers in 2014 melding hebben gemaakt van een bepaalde oorzaak en dat een deel van de door werknemer geclaimde klachten (waaronder de vermoeidheidsklachten) terug te voeren kan zijn op deze oorzaak. [C] kan de aandoening zoals in de rapporten beschreven tijdens zijn eigen onderzoek echter niet met zekerheid vaststellen vanwege de complexiteit van het onderzoek. Wel constateert hij beperkingen die niet vanuit een bepaald ziektebeeld verklaard kunnen worden. Volgens [C] is sprake van uitgebreide, moeilijk te duiden stoornissen. Uitgaande van de eigen bevindingen in combinatie met de in de rapporten beschreven oorzaak en onderzoeken kunnen de rond de datum in geding geclaimde klachten van werknemer het gevolg zijn geweest van de aandoening, waardoor werknemer volgens [C] beperkt was in zijn mogelijkheden tot het verrichten van arbeid. De mate waarin werknemer op de datum in geding als gevolg van deze klachten taken kon verrichten, hangt volgens [C] af van de aard en intensiteit van de verrichtingen, zodat de bedrijfsarts de aangewezen persoon is om hierover uitspraken te doen.
9. In vaste rechtspraak van de CRvB ligt besloten dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd. In dit geval is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een bijzondere situatie waarin van dit uitgangspunt dient te worden afgeweken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de ingeschakelde onafhankelijke en onpartijdige arts bij uitstek de deskundigheid bezit om beperkingen te onderkennen en dat hij zijn oordeelsvorming heeft gebaseerd op eigen onderzoek van werknemer en de verkregen informatie van de reeds in het dossier aanwezige medische gegevens. Hoewel [C] tijdens zijn onderzoek moeilijk een diagnose kan stellen omdat sprake is van uitgebreide, moeilijk te duiden, stoornissen heeft hij wel beperkingen bij werknemer geconstateerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij voldoende gemotiveerd toegelicht dat de bevindingen van zijn onderzoek, mede bezien in het licht van de in de medische rapporten beschreven aandoening, op de datum in geding de door werknemer ervaren klachten tot gevolg konden hebben. Voor de mate waarin werknemer op de datum in geding als gevolg van deze klachten taken kon verrichten, heeft hij opgemerkt dat het aan de bedrijfsarts is om hierover uitspraken te doen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de door [C] getrokken conclusies en ziet in de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gegeven reactie van 28 maart 2017 op de rapportage van [C] onvoldoende aanknopingspunten om het oordeel van de deskundige niet te volgen.