ECLI:NL:RBMNE:2017:3688

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
17 juli 2017
Zaaknummer
16/707068-15 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met hennepkwekerij

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 april 2017 uitspraak gedaan over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde in verband met een hennepkwekerij. De veroordeelde, geboren in Brazilië, was eerder op dezelfde dag veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal door twee of meer verenigde personen. De officier van justitie stelde dat de veroordeelde een wederrechtelijk voordeel had verkregen van € 253.599,04, gebaseerd op rapporten over de opbrengsten van de hennepkwekerij en een hennepstekkerij. De verdediging betwistte echter dat het genoemde bedrag was verdiend en stelde dat de veroordeelde slechts een bedrag van € 15.000,00 à € 16.000,00 had ontvangen.

De rechtbank beoordeelde de vordering en kwam tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel, na afweging van de bewijsstukken en de verklaringen van de veroordeelde, geschat moest worden op € 15.500,00. De rechtbank oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat de veroordeelde niet in staat zou zijn om aan haar betalingsverplichting te voldoen. De beslissing om het bedrag vast te stellen op € 15.500,00 werd genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op om dit bedrag aan de Staat te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/707068-15 (ontneming)
Vonnis van de rechtbank d.d. 18 april 2017
in de ontnemingszaak tegen
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] (Brazilië) op [1974] ,
wonende te ( [postcode] ) [woonplaats] , [adres] .

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit het volgende:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/707068-15, waaruit blijkt dat [veroordeelde] op 18 april 2017 door de meervoudige kamer van deze rechtbank is veroordeeld ter zake van het te [woonplaats] medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en diefstal door twee of meer verenigde personen, tot de in de uitspraak vermelde straf;
- het rapport berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art 36e 2e lid Sr van 3 februari 2015 (pagina’s 388 tot en met 394 van het proces-verbaal met nummer PL 0900-2016022214);
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting d.d. 4 april 2017;
- de overige stukken.
Dit vonnis is gewezen op tegenspraak naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 april 2017.

2.De beoordeling

2.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een wederrechtelijk voordeel heeft verkregen van € 253.599,04. De officier van justitie heeft zich daarbij gebaseerd op de berekening zoals neergelegd in het rapport van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel ter zake van een hennepkwekerij in [woonplaats] (feiten 1 en 2) van € 67.807,54, en op de berekening zoals neergelegd in het rapport van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel ter zake van een hennepstekkerij in [woonplaats] (feiten 3 en 4) van € 185.791,50.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betwist dat een bedrag van € 67.807,54 is verdiend met de kwekerij in [woonplaats] . De verdediging heeft betoogd dat verdachte éénmalig een bedrag van € 15.000,00 à € 16.000,00 heeft ontvangen.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
Het uitgangspunt van deze berekening is het hiervoor genoemde strafdossier en het vonnis van deze rechtbank van 18 april 2017. Verdachte is in dit vonnis veroordeeld voor - voor zover relevant en kort gezegd - :
feit 1
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2
diefstal door twee of meer verenigde personen.
De rechtbank ontleent aan de inhoud van de bewijsmiddelen het oordeel dat de verdachte door dit handelen een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad.
Verdachte is in het vonnis van 18 april 2017 vrijgesproken van hetgeen haar ten laste is gelegd ter zake van de hennepstekkerij in [woonplaats] .
2.3.1
De berekening
De rechtbank is bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgegaan van de door verdachte ter terechtzitting van 4 april 2017 afgelegde verklaring dat er in [woonplaats] sprake is geweest van één oogst en dat zij daarbij, na aftrek van de investeringen, € 15.000,00 à € 16.000,00 heeft verdiend, nadat de winst was gedeeld met degene die de kwekerij heeft gebouwd. [1]
De rechtbank heeft vastgesteld dat de berekening in het rapport “berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij” van 3 februari 2015, waarbij is uitgegaan van 2 oogsten (met berekend totaal voordeel van € 67.807,54, per oogst dus € 33.903,77 en per persoon € 16.951,89) niet wezenlijk afwijkt van de door verdachte genoemde verdiensten na één oogst, nadat zij de winst had gedeeld. De rechtbank zal het wederrechtelijk verkregen voordeel in het voordeel van verdachte schatten op het door haar genoemde bedrag.
2.3.2
Wederrechtelijk verkregen voordeel en betalingsverplichting
Op grond van het vorenstaande wordt het wederrechtelijk verkregen voordeel door de rechtbank dan ook geschat op
€ 15.500,00.
De rechtbank is van oordeel dat voorshands niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde thans, of op enig moment alsnog, niet in staat zou zijn aan haar betalingsverplichting te voldoen. Zij zal mitsdien aan veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

3.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

4.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op

€ 15.500,00;

- legt aan [veroordeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 15.500,00ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.M. de Stigter, voorzitter, mrs. E. Akkermans en M.P. Glerum, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier A. Heijboer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 april 2017.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van de zitting van 4 april 2017.