In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 april 2017 uitspraak gedaan over de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een verdachte die betrokken was bij een hennepstekkerij. De verdachte, geboren in 1971 en woonachtig in [woonplaats], was eerder veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en poging tot oplichting. De officier van justitie vorderde een bedrag van € 253.599,04 als wederrechtelijk voordeel, gebaseerd op rapporten over de hennepkwekerij en hennepstekkerij in [woonplaats]. De verdediging betoogde dat er sprake was van onrechtmatig binnentreden en voerde een alternatieve berekening aan van het wederrechtelijk voordeel, dat uitkwam op € 141.088,03. De rechtbank heeft de berekening van de verdediging gevolgd, omdat deze niet door de officier van justitie werd weersproken. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een wederrechtelijk verkregen voordeel had van € 141.088,03 en legde hem de verplichting op dit bedrag aan de Staat te betalen. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.