12.2De vergelijking die eiseres maakt met de door verweerder vastgestelde woz waarde van het kantoor aan de [adres] gaat niet op nu van dat kantoor geen concrete gerealiseerde marktcijfers bekend zijn. Voor zover eiseres met die verwijzing een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel slaagt die grond niet. Zoals verweerder in zijn verweerschrift heeft toegelicht, is er geen sprake van identieke objecten, alleen al omdat dat kantoor 138 m² groter is dan het object.
13. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is.
14. Het beroep in UTR 16/4622 is ongegrond.
15. De rechtbank begroot op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaar-en beroepsfase op € 1.482,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van
€ 246,-, 1 punt voor de telefonische hoorzitting op 8 juli 2016 met een waarde per punt van
€ 246,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 495,- en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,-). De rechtbank heeft een wegingsfactor 1 toegekend. Tevens dient verweerder het griffierecht te vergoeden.
16. Ter zitting is gebleken dat de berekening van de toe te kennen vergoeding voor het opstellen van het door eiseres ingebrachte taxatierapport nog wel in geschil is.
Eiseres bepleit een tarief van € 110,- en verweerder stelt zich op het standpunt dat het tarief niet hoger kan zijn dan € 65,-.
17. De kosten die eiseres in verband met het beroep heeft moeten maken voor het opstellen van een taxatierapport stelt de rechtbank, onder verwijzing naar de ‘Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties’, op € 629,20. Uitgegaan wordt daarbij van 8 uur voor de opname ter plaatse en het opstellen van een taxatierapport, zoals door eiseres ter zitting is toegelicht en door verweerder niet onaannemelijk geacht. De rechtbank gaat daarbij verder uit van het uurtarief voor taxatie van courante niet-woningen van € 65,- per uur. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van dat uurtarief en eiseres te volgen in haar stelling dat voor de berekening uitgegaan moet worden van een uurtarief van € 110,-, omdat sprake zou zijn van een taxatie van een incourante niet-woning. Het bedrag van € 65,- per uur wordt verhoogd met de ter zake verschuldigde omzetbelasting.